laatste wijziging: 21-03-2018

Slob – Hersenbeest

Gelezen van 25 augustus 2017 tot en met .. december 2017. Goed boek.


https://www.volkskrant.nl/boeken/hersenbeest-is-meeslepend-opgeschreven~a4295632/

RECENSIE: 

Wie herinnert zich niet het eerste moment van zelfbewustzijn, het besef dat je jezelf tegelijkertijd kunt ervaren én beschouwen. Je leeft van binnenuit en beziet jezelf van buitenaf. Het overviel Marjan Slob als kleuter, in de zandbak. Toen zij ze tegen zichzelf:  ‘Ik besta.’

In Hersenbeest, een essay in 19 afleveringen, onderzoekt Marjan Slob hoe je jezelf als mens kunt bestuderen en tegelijkertijd objectiviteit kunt claimen. Als vertrekpunt neemt ze de hersenwetenschappen, want juist zij beheersen het publieke debat.

Slob ergert zich aan een kleine subgroep van luidruchtige hersenwetenschappers. ‘De hele maatschappij gaat mee met het idee: wij zijn ons brein’, foetert ze. Een misvatting, want hersenen denken niet. ‘Het is een lichaam (inclusief hersenen) dat denkt’, schrijft ze. ‘Zonder lichaam zijn hersenen lam.’

Hersenwetenschappers kunnen geen objectieve kennis vergaren over innerlijke ervaringen, betoogt Slob. Gedrag kun je observeren, gedachten zijn privé. Weliswaar kunnen scans de fysiologie van hersenprocessen in kaart brengen, maar daarna stuiten ze op de vesting van de binnenwereld. En daarom hebben ze de geesteswetenschappen nodig, die een verfijnd instrumentarium hebben ontwikkeld om de menselijke geest te onderzoeken.

Kunstbeschouwers, filosofen en historici hebben een vocabulaire om begrippen als ‘zelf‘, ‘bewustzijn‘ of ‘vrijheid‘ te duiden. Hersenwetenschappers zouden van deze taal moeten profiteren, vindt ze, in plaats van ze neerbuigend weg te zetten als ‘subjectief’.

Dat hersenwetenschappers en geesteswetenschappers met een verschillend instrumentarium de essentie van de mens kunnen begrijpen, beargumenteert ze aan de hand van specifieke vragen:

Slob gaat te rade bij antropologen, filosofen en psychologen, maar ook bij schrijvers en dichters, wier inzichten ze helder door haar betoog weeft. Ook de selectie van haar eigen ervaringen is trefzeker. Slob schrijft beeldend, ze is sterk in metaforen: de hersenen van volwassenen lijken een camping waar alle tenten hun plekje gevonden hebben.

Hersenbeest is meeslepend opgeschreven. En ook overtuigend, op één uitzondering na. Waarom noemt Slob de schreeuwerige hersenwetenschappers niet bij naam, zij zijn toch de aanleiding voor haar boek? En waarom heeft ze niet één zo’n ‘wetenschapsprinsje’ geïnterviewd? Het zou haar kritische betoog geloofwaardiger en nog krachtiger maken.