laatste wijziging: 05-04-2018

235 De wereld van Sofie

Ik heb dit boek gelezen in de eerste weken van februari 2018.

 


https://www.scholieren.com/ajax/download/verslag/41371

De wereld van Sofie door Jostein Gaarder

Auteur

Jostein Gaarder

Titel

De Wereld van Sofie  (1994)

(9) Het Hof van Eden

..Uiteindelijk moet er toch iets uit niets of niemendal zijn ontstaan..

Toen Sofie Amundsen uit school kwam vond ze een geheimzinnige brief met daarop de vraag: “wie ben jij?” Even later een tweede brief met de vraag: “Waar kom je vandaan?” Ze dacht dat je niet kunt leven in een wereld zonder je af te vragen waar die vandaan komt. Als het heelal ooit uit iets was ontstaan, waar kwam dan dat andere vandaan? Zo verschoof je het probleem. Uiteindelijk moet er ooit iets uit niets zijn ontstaan. Maar was dat niet net zo onmogelijk als dat er altijd al iets geweest zou zijn?

(19) De hoge hoed

het enige wat we nodig hebben om goede filosofen te worden is het vermogen om ons te verwonderen..

Sofie ontving nu een grotere brief met daarop vermeld:”Filosofiecursus”. Wat is filosofie? De een houdt van sport, de ander niet. De een van lezen, de ander niet. De een leest romans, de ander alleen de krant. We zijn allemaal verschillend. Wat is het belangrijkste in het leven? Iemand die honger heeft zegt “eten”, iemand die het koud heeft zegt “warmte”, en iemand die eenzaam is zegt “aandacht”. Filosofen vinden dat naast aandacht, eten en warmte, we ook antwoord moeten vinden op de vraag wie we zijn en waarom we leven. Alle culturen hebben zich al met die vraag bezig gehouden. De geschiedenis laat wel verschillende antwoorden zien. Maar het is moeilijker om filosofische vragen te stellen dan deze te beantwoorden. Ieder moet z’n eigen antwoorden vinden. Je kunt niet in een encyclopedie vinden of God bestaat, of er een leven is na de dood. Maar door te lezen over wat andere mensen gedacht hebben, kunnen we wel onze eigen mening over het leven vormen. De wetenschap heeft al veel raadsels opgelost. Zoals hoe de achterkant van de maan eruit ziet. Sofie ontvangt de volgende brief:”Het enige wat we nodig hebben is het vermogen om ons te verwonderen”. Kleine kinderen doen dat van nature, verwonderen. Met de jaren neemt dat af. Alles wordt een gewoonte. Stel: mama staat met de rug naar vader en Thomas, hun kleine kind. Plots gaat vader vliegen boven z’n stoel. Thomas zegt:”Papa vliegt”. Hij verwondert zich, maar doet dat zo vaak op een dag, en gaat weer verder spelen. Mama draait zich om en verschrikt hevig. Zij heeft geleerd dat mensen niet vliegen. Alles went in het leven. Filosofen hebben dus de eigenschap met kleine kinderen gemeen dat ze zich blijven verwonderen, dat de wereld nooit ‘gewoon’ wordt.

(30) De Mythen

..een wankel machtsevenwicht tussen goede en kwade krachten..

De volgende brief ging over het mythische wereldbeeld.  600 v C begint de filosofie of de nieuwe manier van denken. Daarvoor gaven verschillende godsdiensten antwoorden die van geslacht op geslacht werden doorverteld via mythen (=verhalen over goden). De Noren hadden hun mythen met als belangrijkste hoofdpersoon Thor. Ook de Grieken. ѱ 770 v C werden deze door o.a. Homerus en Hesiodus opgeschreven. Dit had het voordeel dat er over gediscussieerd kon worden. Omdat de slaven het werk deden, konden de burgers hun tijd hieraan besteden. De eerste Griekse filosofen wilden natuurlijke verklaringen vinden voor natuurprocessen. Zij werden daarom natuurfilosofen genoemd.

(38) De Natuurfilosofen

..niets kan uit niets ontstaan..

Sofie ontving een brief met drie vragen:

Tegenwoordig denken we steeds meer dat er ooit ‘iets’ uit ‘niets’ is ontstaan. De Grieken dachten echter dat er altijd ‘iets’ geweest moest zijn. Zij zagen met hun eigen ogen dat er voortdurend veranderingen waren in de natuur. Bijv. hoe water in vissen veranderde en levenloze aarde in hoge bomen. Ze dachten dat er een bepaalde oerstof moest zijn, iets waaruit alles kwam, en ook weer naar terugkeerde. Ze maakten zich los van de mythen en probeerden natuurprocessen te begrijpen door naar de natuur te kijken. Drie filosofen uit Milete: 1e:Thales: bepaalde de hoogte van een piramide door de schaduw te meten op het moment dat z’n eigen schaduw net zo groot was als hijzelf. Hij dacht dat water de bron was van alles. 2e:Anaximender: dacht dat onze wereld een van de vele was die ontstonden en vergingen. 3e:Anaximenes: dacht dat de oerstof van alles lucht of nevel was. Water was samengeperste lucht. Alle drie dachten dus dat er een oerstof bestond. Volgens Parmenides (540-480 v C) kon iets niet uit niets ontstaan. Niets kan iets anders worden dan wat het is. Toch zag hij met z’n ogen constant veranderingen. Z’n zintuigen zeiden dus iets anders dan z’n verstand zei. ‘Eerst zien en dan geloven’ klopt dus niet. De zintuigen geven een verkeerd beeld van de werkelijkheid. Hij was een rationalist (= iem. die in het menselijk verstand geloofd als de bron van onze kennis van de wereld). Heraclitus (540-480 v C): alles stroomt in het leven. Van honger naar het gevoel van een gevulde maag, van vrede naar oorlog, van winter naar lente, van goed naar kwaad. Hoewel mensen niet allemaal denken hebben ze toch iets gemeenschappelijks, een wereldverstand of ‘natuurwet’, waar ieder zich naar moet richten. Hij noemde dit logo (= Gr. voor rede). Empedocles (494-434 v C): vond dat Parmenides gelijk had (niets kan veranderen), want water blijft altijd water. Ook Heraclitus had gelijk vond hij (we moeten op onze zintuigen vertrouwen), omdat we in de natuur constant veranderingen zien. Water noch lucht alleen kan in een vlinder veranderen, dus er moest niet n grondstof zijn maar vier: water, lucht, aarde en vuur. Als je hout verbrandt hoor je het knetteren (water), zie je rook (lucht), voel je warmte (vuur) en blijft iets achter (aarde). Volgens hem werkten in de natuur twee krachten die deze elementen konden samenbrengen of weer ontbinden. Hij noemde die ‘haat’ en ‘liefde’, ofwel ‘stof’ en ‘kracht’.

Anaxagoras (500-428 v C): stelde dat de natuur was opgebouwd uit vele piepkleine deeltjes. In elk deeltje zit iets van alles. Tegenwoordig weten we dat in een huidcel ook de informatie zit over de kleur van je ogen, het aantal en soort vingers enz. Hij noemde deze deeltjes ‘kiemen’ of ‘zaden’. De kracht die alles regelt en mensen en dieren schept noemde hij de ‘geest’ of ‘intelligentie’. Hij was de eerste die zei dat de maan zelf geen licht uitzond, maar deze van de aarde ontving, en dat alle hemellichamen uit dezelfde stof als de aarde bestaan. Daarom zouden er ook daarop mensen kunnen bestaan.

Nadat Sofie de brief had gelezen, kwam ze tot de conclusie: filosofie kun je niet leren, maar wel filosofisch denken.

(52) Democritus

Sofie ontving weer een brief met de vraag: is Lego het meest geniale speelgoed ter wereld? Ze dacht na: met Lego kan je alles bouwen, weer uit elkaar halen, en er gaat nooit iets kapot. Democritus (460-370 v Cr):veranderingen in de natuur ontstonden niet doordat er iets echt ‘veranderde’. Alles moest zijn opgebouwd uit kleine bouwstenen die eeuwig onveranderlijk waren. Hij noemde die ‘atomen'(=ondeelbaar). Er zouden heel veel verschillende atomen moeten zijn (glad, rond, gebogen) zodat ze tot heel veel verschillende dingen konden worden samengevoegd. Tegenwoordig weten we dat hij gelijk had. Een koolstofatoom uit je hartspier was misschien ooit een stukje van de staart van een dinosaurus.Volgens hem bestonden er alleen atomen en een lege ruimte, het zgn. materile’. Hij was een materialist. Hoe zat het dan met ons bewustzijn? Volgens Democritus bestond de ziel uit gladde en ronde ‘zielatomen’. Als een mens sterft vervliegen de zielatomen en kunnen ze weer een nieuwe ziel gaan vormen. De mens heeft dus geen onsterfelijke ziel. Alles in de natuur stroomt dus volgens hem, want vormen komen en gaan. Maar erachter zitten de atomen, die eeuwig en onveranderlijk zijn.

(58) Het Lot

Sofie ontving weer een brief met de vragen:

– geloof je in het lot?

– is ziekte een straf van de goden?

– welke krachten bepalen de loop van de geschiedenis?

De volgende brief ging over het lot. De Grieken geloofden er sterk in: alles wat er gebeurt is voorbestemd. Het lot kon je leren kennen door een orakel (=voorstelling). Bijv.: handle- zen, kaartlezen, in de sterren kijken. Een bekend orakel is die van Delphi. Niet alleen een individu wordt door het lot bepaald, ook de wereldgeschiedenis, en ziekten. ‘Influenza’ betekent ‘onder kwade invloed van de sterren’. In de tijd van de Griekse filosofen ontstond er ook een Griekse medische wetenschap die natuurlijke verklaringen voor ziekte probeerde te vinden. Grondlegger was Hippocrates (460 v C) die zei dat alles met mate moest, en een gezond gezonde leefwijze nodig was.

(68) Socrates

.. het verstandigst is zij die weet wat zij niet weet..

Sofie had de onbekende briefschrijver uitgenodigd om koffie te komen drinken en hem zo te leren kennen. Helaas ontving ze een brief terug dat het daarvoor nog te vroeg was. Hij was ondertekend met Alberto Knox. Op de achterkant stond het volgende:

– bestaat er een natuurlijke preutsheid?

– het verstandigst is zij die weet wat ze niet weet

– het juiste inzicht komt van binnenuit

– degene die weet wat goed is, zal ook het goede doen

Preutsheid was een ander woord voor verlegenheid, bijv. om je naakt te laten zien. Maar was dit wel natuurlijk? In grote delen van de wereld was het heel natuurlijk om naakt te zijn. Dus het was de maatschappij die bepaalde wat wel en wat niet mogelijk was. Ze ontving weer een brief, gebracht door een hond: de filosofie van Athene. We hebben nu twee delen achter ons: de mythen en de natuurfi- losofen, en nu het derde deel. V.a. 450 v C is Athene het centrum van het Griekse culturele leven. Er ontwikkelde zich een democratie met volksvertegenwoordigingen en rechtbanken. Leraren en filosofen trokken naar Athene en noemden zich sofisten (=geleerd, deskundig). Zij discussieerden over wat door de natuur was bepaald, en wat door de maatschappij. Socrates (470-399 v C) heeft nooit een letter op papier gezet (net als Jezus), maar is wel de allergrootste filosoof. Deed niets anders dan met mensen praten en nadenken. Kern van z’n werk was dat hij de mensen niet onderwees maar een dialoog voerde (=filosofisch gesprek). Hij deed of hij niets wist. Door de ander te laten praten, ontdekte de ander zij eigen zwakke plekken en wat goed of slecht was. Socrates vergeleek zich met een vroedvrouw: die baarde ook geen kind, maar hielp slechts. Volgens hem wist een filosoof maar heel weinig, en probeert daarom tot het juiste inzicht te komen. Hij vond het heel vervelend dat hij zo weinig wist. Hij wist maar é©©n ding, en dat was dat hij niets wist. Hij die weet wat goed is zal goed doen. Als we iets verkeerds doen, komt het doordat we niet beter weten. Daarom is het belangrijk om onze kennis te vergroten. Verder vond Socrates dat het vermogen om onderscheid te maken tussen goed en fout in de rede lag en niet in de maatschappij besloten.

Sofie ontdekte dat het verschil tussen haar leraar op school en de filosoof was dat de eerste dacht dat hij alles wist, en dat de tweede samen met z’n leerlingen dingen ontdekte.

(84) Athene.

Sofie ontving nu een videoband, opgenomen in Athene. Vanaf de band sprak Alberto Knox.Vanuit het moderne Athene gingen ze 2500 jr terug naar het oude Athene. Ze zagen er Socrates en z’n leerling Plato. Deze vroeg Sofie over het volgende na te denken:

– hoe kan een bakker 50 gelijke koekjes bakken?

– zijn alle paarden gelijk?

– heeft een mens een onsterfelijke ziel?

– hebben vrouwen net zoveel verstand als mannen?

(90) Plato.

Denkend aan de vragen bedacht Sofie zelf de antwoorden. De bakker kan dezelfde koekjes bakken omdat hij een vorm gebruikt. Hoewel ze niet geheel identiek zij, de een is wat dikker, de ander een beetje mislukt, zijn ze in feite allemaal ‘hetzelfde’. Alle paarden zijn gelijk omdat ze iets gemeenschappelijks hebben. De een is wel wit, de ander bruin, toch hebben ze iets gemeenschappelijks. Als mensen een onsterfelijke ziel hebben, dan bestonden ze uit twee delen: een lichaam dat oud werd en versleet, en een ziel. Bij de laatste vraag had Socrates erop gewezen alle mensen filosofi- sche waarheden konden doorgronden als ze hun verstand gebruiken. Een slaaf had net zoveel verstand als een edelman, een vrouw net zoveel als een man.

Ze ontving weer een brief. Plato (427-347 v C) stichtte na de dood van Socrates een eigen filosofieschool, een academie. Plato hield zich bezig met de relatie tussen het eeuwige en onveranderlijke aan de ene kant, en dat wat ‘stroomt’ aan de andere kant Socrates vond dat er eeuwige en tijdloze regels bestonden over wat goed en slecht was. Door hun verstand te gebruiken konden mensen deze normen ontdekken, want het menselijke verstand is juist eeuwig en onveranderlijk. Volgens Plato stroomt alles in de natuur wat we aan kunnen raken en voelen, alleen de vorm is eeuwig en onveranderlijk. Een afzonderlijk paard ‘stroomt’, wordt oud, mank. Maar de vorm van een paard, de ‘paard-heid’ is eeuwig. De natuurfilosofen hadden antwoord op de veranderingen in de natuur zonder dat er echt iets verandert, Omdat er een aantal eeuwige en constant ondeelbare deeltjes zijn, de atomen. Allen konden ze geen antwoord geven op de vraag waarom de deeltjes op het ene moment bouwstenen voor een paard waren en honderden jaren later een compleet nieuw paard, of een olifant of krokodil, maar nooit een krokofant of een olidil. Als je met Lego-stenen een paard maakt, het weer afbreekt, de stenen in een doos stopt, en er mee rammelt, wordt het toch vanzelf geen nieuw paard. Je moet het zelf opnieuw bouwen naar de vorm van het beeld dat je hebt van een paard. Stel: je komt uit het heelal op aarde, en komt bij de bakker. Daar zie je koekjes liggen, allemaal hetzelfde, hoewel de ene iets dikker is en de ander een stukje af is, enz. Toch hebben ze allemaal een gemeenschappelijke oorsprong. Dan wil je graag dat model zien, want dat model is het perfecte. Plato verbaasde zich erover dat alle fenomenen in de natuur zo op elkaar lijken. Er moesten dus een beperkt aantal ‘vormen’ achter zitten verborgen. Die ‘vormen’ noemde hij ‘ideen’. Achter de zintuiglijke wereld moest er dus ook een ‘ideeé««nwereld’ zijn waar alle verschillende fenomenen zitten die we in de natuur tegenkomen. Volgens Plato kan alles om ons heen wat we in de natuur zien vergeleken worden met een zeepbel.Je kunt hem niet beschrijven want hij is zo weer weg. Over de zintuiglijke wereld hebben we slechts vage opvat- tingen of vermoedens. Bijv: wat is de mooiste kleur van de regenboog? Absolute zekerheid kunnen we alleen krijgen over dingen die we met ons verstand herkennen. Bijv: hoeveel is 8×3. Plato’s werkelijkheid bestaat dus uit een zintuiglijke wereld (alles stroomt, ontstaan en vergaan, niets is eeuwigdurend), en een ideenwereld die we niet met onze zintuigen kunnen leren herkennen, maar door ons verstand te gebruiken. Volgens Plato is de mens een tweeledig wezen: een lichaam dat ‘stroomt’ en met de zintuiglijke wereld is verbonden, en een ziel waar het verstand zetelt. Omdat de ziel niet materieel is, kan hij in de ideenwereld kijken. De ziel bestaat al voordat die het lichaam binnenkomt. Ooit heeft die in de ideeë««nwereld vertoefd, hij kent dus alle volmaakte ideen. Zodra de ziel echter in het lichaam ontwaakt, is hij alles vergeten. Als de mens na verloop van tijd in de natuur de vormen ontdekt, vormt zich in de ziel een vage herinnering. De ziel gaat zo weer terug verlangen naar z’n oorspronkelijke woning, ‘de ideenwereld. Plato noemt dit verlangen eros (=liefde). Stel je ziet de schaduw van een dier. Je draait je om en ziet dat het een paard is met veel scherpere en mooiere contouren dan de vage paardenschaduw. Plato vindt dat alle verschijnse- len in de natuur schaduwen zijn van de eeuwige vormen of ideeë««n. De meeste mensen zijn tevreden met hun leven tussen schaduwbeelden. Ze staan er niet bij stil dat die ergens door worden veroorzaakt. Plato’s gelijkenis van de grot: in een grot zit een aantal mensen vastgebonden met hun rug naar de opening. Achter hen is een hoge muur. Daarboven lopen mensen. Achter de muur is een groot vuur. Daardoor worden er flakkerende schaduwen op de wand geworpen. De grotbewoners zien alleen die schaduwen. Omdat ze zo al vanaf hun geboorte zitten denken ze dat er alleen schaduwen bestaan. Stel dat iemand kan ontsnappen. Hij zou zich verbazen over de scherpe contouren van de werkelijke voorwerpen. Tevens dat de zon leven schenkt aan de mensen, planten en dieren, net zoals het vuur de schaduwen in de grot vormde. Als hij terugkomt in de grot en alles verteld, geloven ze hem niet. Ze wijzen naar de wand en zeggen dat alles wat ze daar zien, alles is wat er bestaat.

Volgens Plato is de mens onderverdeeld in drien: hoofd, borst en onderlijf. Het hoofd is het verstand en leidt tot wijsheid, de borst is de wil en toont moed, en het onderlijf is de lust of begeerte, en moet beteugeld worden, immers men moet matigheid betonen. Volgens hem is de ideale staat (utopia) ook zo opgebouwd: de regenten (dit zouden de filosofen moeten zijn), de wachters (of soldaten) en de neringdoenden (bijv. de boeren).

<PRE> Lichaam       Ziel     Deugd Staat hoofd     verstand          wijsheid            regenten borst wil       moed   wachters onderlijf      begeerte            matigheid        neringdoenden </PRE>

(107) Majorstua

..het meisje in de spiegel knipoogde met beide ogen..

Sofie ontdekte in het bos een huis. Ze was er van overtuigd dat dit huis van Alberto was. Als ze voorbij de spiegel loopt ziet ze zichzelf in de spiegel. Het spiegelbeeld knipoogde met twee ogen. Maar hoe kon zij dit zien? Ze vond een brief met het volgende erop:

– wat komt er het eerst: de kip of de idee ‘kip’?

– hebben mensen aangeboren ideen?

– wat is het verschil tussen een plant,een dier en een mens?

– waarom regent het?

– wat heeft een mens nodig om een goed leven te leiden?

Later heeft ze spijt dat ze in zijn huis is geweest. Ze schrijft Alberto een brief naar het huis dat volgens haar moeder Majorstua heette. Ze dacht na over de vragen. Volgens Plato had onze ziel in de ideeë««nwereld al de idee ‘kip’ gezien voordat er in de zintuiglijke wereld een kip bestond. Over de tweede vraag twijfelde ze. Baby’s konden toch niet vol ideen zitten? Maar ze wist het niet zeker, immers: baby’s konden niet praten om het te vertellen. Maar we moesten dingen toch eerst in de wereld zien voordat we er iets vanaf konden weten. de derde vraag was makkelijker. Een plant had geen zielsleven en kon niet bewegen. Een dier kon misschien wel denken, maar een mens kon over filosofische vraagstukken nadenken. Waarom regent het? Omdat de zee verdampt enz. Het regende om planten en dieren te laten groeien. Maar was dat waar? Had de regenboog een doel? De laatste vraag was gemakkelijk: voedsel, warmte liefde enz, maar ieder mens moest ook antwoord proberen te vinden op filosofische vragen.

(117) Aristoteles

..een ordelijk Pietje Precies die grote schoonmaak wilde houden in menselijke begrippen..

Aristoteles (384-322 v C) was de laatste grote Griekse filo- soof, en de eerste grote Europese bioloog. Plato hield zich alleen bezig met de eeuwige vormen of ‘ideen’. Aristoteles hiel zich alleen met veranderingen bezig, met natuurprocessen. In tegenstelling tot Plato geloofde hij niet dat er vormen bestonden die als het ware in een kast buiten de natuur waren opgeslagen. Volgens Plato was alles wat we om ons heen zien in de natuur een weerspiegeling van iets wat in feite echt bestaat in de ideeë««nwereld, en daarmee ook in de menselijke ziel. Volgens Aristoteles was echter het tegenovergestelde waar: alles wat in de ziel zit, is slechts een weerspiegeling van voorwerpen in de natuur. Er bestaat dus niets in het bewustzijn, zonder dat het eerst in de zintuigen heeft bestaan. Dus vr we iets hebben waargenomen, is ons verstand helemaal ‘leeg’. Een mens heeft dus geen aangeboren ‘idee㳫n’. Volgens Aristoteles heeft alles in de natuur een doel. Het regent omdat de planten gaan groeien, druiven groeien omdat mensen ze gaan eten. Verder bestaan volgens Aristoteles afzonderlijke dingen uit een ‘vorm’ en ‘materie’. Met de vorm ‘kip’ bedoelen we de eigenschappen die een kip heeft zoals kakelen, een ei leggen, fladderen. Als de kip doodgaat, en geen vorm meer heeft, blijft alleen de materie over. En is het dus geen kip meer. Ook legde Aristoteles de basis voor logica als wetenschap. Vb: als alle levende wezens sterfelijk zijn, en een hond is een levend wezen, dan is een hond dus sterfelijk. Ander vb: drinken muizenjong bij hun moeder? (muizen zijn heel schuw, dus het valt bijna niet te bewijzen). Muizen baren levende jong (ooit wel eens een muizenei gezien?). Dit noemen we zoogdieren. Zoogdieren drinken bij hun moeder, dus muizenjong drinken bij hun moeder. Aristoteles wilde orde scheppen in de natuur. Er zijn volgens hem twee hoofdgroepen: levenloze dingen (stenen, water, kluit aarde), en levende dingen. De laatste zijn onder te verdelen in levende gewassen (planten) en levende wezens. De laatsten zijn onder te verdelen dieren en mensen. De mens staat bovenaan deze gelaagdheid, omdat hij een bijzondere eigenschap heeft: hij kan rationeel denken. Aristoteles wees erop dat er een God moet bestaan die alle bewegingen in de natuur op gang heeft gebracht. Volgens hem kan een mens alleen gelukkig worden als hij van al zijn vermogens en mogelijkheden gebruik maakt. Aristoteles ging alleen de mist in met z’n ‘vrouw-beeld’. Volgens hem was de vrouw een onvolledige man. Bij de voort- planting was de vrouw passief, en de man actief. Een kind erft de eigenschappen van de man. De vrouw is de aarde die alleen ontvangt. De man levert de ‘vorm’, de vrouw de ‘materie’. In de middeleeuwen huldigde men deze visie.

(135) Het Hellinisme

..een vonk uit het vuur..

Alexander de Grote (356-323 v C), koning van Macedoni bracht met z’n vele veldtochten Egypte en het hele Oosten in contact met de Griekse beschaving. Deze periode heette het hellinisme, en duurde tot 50 v C. Toen kreeg Rome de overhand. Een grote filosofische stroming ware de cynici. Die stelden dat werkelijk geluk niet in uiterlijke zaken te vinden was zoals materile luxe, macht of gezondheid. Werkelijk geluk kan je pas bereiken door je onafhankelijk op te stellen van zulke zaken. Zelfs over het lijden en de dood hoefde je geen zorgen te maken. Ongevoelig voor iemands lijden heet tegenwoordig ‘cynisme’. Een andere stroming waren de sto뫯cijnen. Net als Socrates geloofden zij in een ‘natuurwet’ die voor allen gold. Alle natuurprocessen zoals ziekte en de dood volgden die wet. De mens moest daarom leren leven zich met z’n lot te verzoenen. Niets gebeurt toevallig, alles heeft een doel (vandaag noemen wij iemand die zich niet met z’n gevoelens laat meeslepen stocijns kalm).

(164) Twee culturen

… alleen zo blijf je niet door de lege ruimte zweven..

De Semieten zijn afkomstig uit het Arabisch schiereiland. Drie grote westerse religies hebben een semitische achtergrond: het jodendom, christendom en de islam. Opvallend was dat de Semieten in ï©©n God geloofden. Een tweede kenmerk was dat ze een lineaire kijk op de geschiedenis hadden. D.w.z.: de geschiedenis werd als een lijn beschouwd met een begin (de schepping) en een eind (de dag des oordeels). Nadat God de wereld had geschapen kwamen de mensen tegen zijn wil in opstand. Als straf werden Adam en Eva uit het paradijs verdreven. God sloot een verbond (=afspraak) met Abraham dat de mensen zich aan Gods geboden zouden houden. Als tegenprestatie beloofde hij Abraham en zijn volk bescherming. Later werden deze geboden vernieuwd via de stenen tafelen met de 10 geboden die Mozes ontving ( 1200 v C). IsraÑ«l had  1000 j v C drie grote koningen: Saul, David en Salomo. Vooral onder David was het een periode van grote bloei. 722 v C werd het noordelijk koninkrijk (IsraÑ«l) bezet door Assysirs, en het zuidelijk deel (Judea) werd in 586 bezet door de Babylonirs. Diverse profeten kwamen en gingen, bijv. Jesaja. Zij verkondigden dat uit het geslacht David ooit een nieuwe koning op zou staan, de messias (=gezalfde) die het volk zou verlossen, en Israë««l als grootmacht zou doen herrijzen.Toen kwam de jood Jezus. Hij verkondigde verlossing en vergeving van God voor alle mensen. Zijn radicale vredesboodschap druiste tegen zoveel belangen en machtsposities, dat hij gekruisigd werd. Enkele dagen na zijn dood ging het gerucht dat hij was opgestaan uit z’n graf, om te laten zien dat hij meer was een mens, dat hij werkelijk ‘Gods zoon’ was. De christelijke kerk is op dat moment ontstaan. (Christus= Grieks voor messias). Enkele jaren na zijn dood bekeerde Paulus zich tot het christendom. Met z’n vele missiereizen door het hele Grieks/Romeins gebied, maakte hij er een wereldreligie van. Volgens hem lag het zoeken naar God in alle mensen besloten. Nieuw voor de Grieken was dat de God uit het christendom zich aan de mensen had geopenbaard. Hij was dus niet alleen een ‘filosofische God’ naar wie de mens alleen met z’n verstand kon reiken. In 300-400 werd de hele hellinistische wereld gekerstend. De oude wereld werd verla- ten. Sinds de eerste Griekse filosofen zijn bijna 1000 j verstreken. Voor ons liggen nu de christelijke middeleeuwen die ook bijna 1000 j zouden gaan duren.

(181) De Middeleeuwen

Onder keizer Constantinus werd het christendom in het Romeinse Rijk (RR) als godsdienst erkend. Het RR dreigde van binnenuit uiteen te vallen. In 330 werd het RR in tween gesplitst: een westelijk deel (hoofdstad Rome) en een oostelijk deel (hoofdstad Constantinopel). In 1453 werd deze laatste stad door de Turken veroverd en heet vanaf toen Instanbul. In 529 werd de Academie van Plato in Athene gesloten, en werd de eerste grote monnikenorde gesticht. De kloosters hadden vanaf nu het alleenrecht op onderwijs, beschouwing en verdieping. Met middeleeuwen wordt de tijd bedoeld tussen twee andere tijdperken, de klassieke oudheid en de renaissance. Grote filosofen uit de middeleeuwen waren Augustinus (354-430) en Thomas van Aquino (1225-1274). De laatste probeerde de filosofie van Aristoteles met het christendom te verenigen. Als je een roman leest van een schrijver, dan kom je niets te weten van een schrijver (hoe oud hij is, hoeveel kinderen hij heeft enz.), maar wel z’n ideen en z’n karakter. Z’n persoonlijke gegevens kom je te weten uit z’n biografie, dan leer je de schrijver als persoon kennen. Zo zit het ook met de schepping van God: door naar de natuur te kijken (Aristoteles) weten we dat hij van bloemen houdt en van dieren, anders zou hij ze niet gemaakt hebben. Gegevens over de persoon God kun je in z’n biografie lezen: de bijbel.

(206) De Renaissance

 .. o goddelijk geslacht in menselijke gedaante..

Enkele jaren na de dood van Aquino begon christelijke een- heidscultuur te scheuren. Filosofie en wetenschap begonnen zich los te maken van de theologie. God kon toch niet met ons verstand worden benaderd, het was beter je aan Gods wil te onderwerpen dan te proberen het christelijk mysterie te begrijpen. In de 15e eeuw leidde dit tot twee belangrijke omwentelingen: de renaissance en de reformatie. Renaissance = de wedergeboorte van de kunst en cultuur uit de oudheid. In de middeleeuwen werd alles in het goddelijk licht gesteld. Nu kwam de mens weer centraal: het humanisme werd geboren. Er werden grote uitvindingen gedaan: het kompas, de boekdrukkunst en de verrekijker. De humanisten hadden het gevoel dat de hele wereld opnieuw ontwaakte. Tevens werd de wetenschappelijke methode geboren. ‘Je kunt een probleem oplossen door er maar genoeg over te denken’ klopte niet meer. Men ging zelf op zoek in de natuur, waarnemen, ervaren, experimenteren, de zgn. empirischemethode. Eë«©n van de grootste onderzoekers was Galileo Galilei die zei: de natuur is in een wiskundige taal geschreven. ‘Kennis is macht’ zei de Engelse filosoof Francis Bacon. De mens ging serieus ingrijpen in de natuur en begon haar te beheersen. Copernicus beweerde in 1543 dat de zon niet om de aarde draaide maar andersom. Johannes Keppler vond dat de planeten geen cirkelvormige baan om de zon maakten, maar een elliptische. Tevens ontdekte hij dat er krachten moesten zijn waardoor hemellichamen elkaar aantrekken. Newton (1642-1727) ontdekte dat de kracht waarmee twee voorwerpen elkaar aantrekken universeel is, altijd en overal. De maan zorgde dus voor eb en vloed in onze oceanen omdat er krachten zijn tussen de aarde en de maan. Overal golden dus dezelfde wetten. Het middeleeuwse denken dat er ‘in de hemel’ andere wetten golden, ruimde Newton zo uit de weg.

Tijden de renaissance werd ook de bijbel vertaald uit het Latijn, Hebreeuws en Grieks in vele volkstalen. Dat was belangrijk voor de reformatie. Volgens Maarten Luther liep de weg naar Gods vergeving niet door de kerk of langs de pries- ters van de kerk. Hij distantieerde zich van vele religieuze gebruiken. Hij wilde terug naar het oorspronkelijke christen- dom:”alleen het woord”. Hij vertaalde de bijbel in het Duits omdat iedereen die moest kunnen lezen.

(236) de Barok

..van dezelfde stof zijn wij als dromen..

Barok=grillige parel. In de 17e eeuw was typisch voor de kunst de contrastrijke vormen. Ook was het tijdperk van spanningen tussen onverzoenlijke contrasten. Een van de motto’s van de barok was ‘pluk de dag’, een ander was ‘ gedenk te sterven’. IJdelheid en praalzucht stond tegenover de ‘vergankelijkheid aller dingen’. Ook politiek waren er grote tegenstellingen. Europa was verscheurd door oorlogen, vaak tussen katholieken en protestanten. Ook was de barok de tijd van het theater. Shakespeare schreef rond 1600 zijn grootste stukken. ‘De ene dag lopen we nog rond op aarde, de andere dag zijn we er niet meer: to be or not to be that’s the question’. Ook schreef hij:’van dezelfde stof zijn wij als onze dromen; en ons kleine leven is door slaap omringd’. Thomas Hobbes dacht dat alle verschijnselen (ook mensen en dieren) uitsluitend uit stofdeeltjes bestonden. Zelfs het bewustzijn (=de ziel). Newton had bewezen dat de wetten van de zwaartekracht in het hele heelal golden, alles werd gestuurd door hetzelfde mechaniek. Heel de wereld, en ook de mens, was een machine. Laplace stelde later: als een intelligentie de ligging van alle stofdeeltjes op een bepaald tijdstip zou kennen, dan zou ‘niets onzeker zijn en de toekomst en het verleden zouden open en bloot voor de intelligentie liggen’. M.a.w.: alles is van tevoren bepaald, alles ligt van tevoren vast. Dit heet determinisme. De mens heeft dus geen vrije wil.

(234) Descarte

.. hij wilde al het oude materiaal van de bouwplaats verwijderen..

Descartes, geb. 1596 was ervan overtuigd dat we alleen door te denken ware kennis kunnen verkrijgen. We kunnen niet vertrouwen op wat er in oude boeken staat, we kunnen niet eens op onze zintuigen vertrouwen. Hij was genteresseerd in wat we kunnen weten, dus in de zekerheid van onze kennis. Het tweede wat hem interesseerde was: wat is de relatie tussen onze ziel en ons lichaam? Juist in die tijd had de natuurwetenschap een methode ontwikkeld die een heel zekere en exacte beschrijving opleverde van natuurprocessen. Hij vroeg zich af of er voor filosofische beschouwingen ook zo’n zekere en exacte methode bestond. Net als Plato was hij overtuigd van een strikte scheiding tussen ziel en lichaam immers het lichaam was een machine). Maar hoe werkten zij samen? Als je aan iets verdrietigs denkt, gaan je ogen tranen! Hoe zou een filosoof een probleem op moeten lossen? Volgens Descartes mag je pas iets als waarheid aannemen als we heel zeker weten dat iets waar is. Een samengesteld probleem moet in zoveel mogelijk afzonderlijke delen worden opgesplitst. Dat stelt ons in staat met de allereenvoudigste gedachten te beginnen. Je zou steeds weer moeten rekenen en controleren, en mogelijk nieuw inzicht opbouwen. Hij wilde filosofische waarheden op dezelfde manier bewijzen als waarop wiskundige stellingen werden bewezen. Net als Plato vond hij dat kennis die we via wiskunde vergaren, betrouwbaarder is dan de kennis die we via onze zintuigen opdoen. Hij vond niet dat je overal aan moest twijfelen, maar wel dat je aan alles kunt twijfelen. Hij wilde zich van alle oude gedachten ontdoen voordat hij zijn eigen onderzoek begon. Als we dromen denken we dat alles echt gebeurt. Hoe kunnen we er zeker van zijn dat niet je hele leven een droom is? Hij kwam tot de slotsom dat hij aan alles twijfelde, dat was het enige waar hij zeker van was. Maar als hij twijfelde, stond het vast dat hij bestond. Hij zei:’ik denk, dus ik ben’. Net als Plato, die vond dat wat je met de rede (=verstand) kan vatten, meer werkelijkheid was dan wat we met de zintuigen waarnemen. In het begrip cirkel ligt besloten dat alle punten even ver van het middenpunt af liggen. Anders is het geen cirkel. Zo kun je ook niet van een volmaakt wezen spreken als de belangrijkste eigenschap, nl. het bestaan, ontbreekt. Net als Socrates en Plato vond Descartes dat er een verband bestaat tussen denken en bestaan. Maar volgens hem bestaan er wel twee verschillende vormen van werkelijkheid: het denken (=de ziel) en de uitgebreidheid (=de materie). De ziel neemt geen plaats in en kan dus ook niet opgedeeld worden. De materie wel, maar die is weer niet bewust. Beide zijn afkomstig van God, want alleen God bestaat onafhankelijk van iets anders. Alleen de mens heeft volgens hem een ziel. Dieren niet, dat zijn machines. Volgens hem werd de ziel via een speciaal orgaan inde hersenen, de pijnappelklier, met het lichaam verbonden.

(268) Spinoza

..God is geen poppenspeler..

Baruch de Spinoza (1632-1677) verwierp het idee dat de bijbel tot en met de kleinste letter door God was genspireerd. Om aan de kost te komen sleep hij lenzen. Dit lijkt wel symbo- lisch, omdat filosofen ons helpen de wereld door een nieuw perspectief te zien. Zijn belangrijkste boek is ‘Ethica, naar geometrische methode beschreven’. Ethiek= de leer hoe we moeten leven om een goed leven te leiden. Volgens Descartes bestond alles uit twee gescheiden substanties: denken en uitgebreidheid (=materie). Volgens Spinoza was er slechts ﯩn substantie. Dus alles wat er is, de natuur, het geestelijke, God: alles is é©©n. Hij dacht dat God -of de wetten van de natuur- de interne oorzaak was van alles wat er gebeurde. Hij was dus niet de poppenspeler die aan de touwtjes trok, dus niet de externe oorzaak van alles.

(278) Locke

.. net zo leeg en inhoudsloos als een schoolbord voor de binnenkomst van de leraar..

Typerend voor de filosofie van de 17e eeuw was het rationalisme, oftewel de rede (=verstand) is de bron van alle kennis. In de 18e eeuw gingen steeds meer filosofen er vanuit dat we geen enkel bewustzijn hebben voordat we zintuiglijke ervaringen hebben opgedaan. Dit heet empirisme (of: ervaringsfilosofen). De belangrijkste waren Locke, Berkely en Hume. Aristoteles was de eerste geweest die zei: er is niets in het bewustzijn wat niet eerst in de zintuigen is geweest. John Locke (1632-1704) vroeg zich twee dingen af: waar komen onze gedachten vandaan, en: kunnen we vertrouwen op wat onze zintuigen ons zeggen? Het antwoord op de eerste vraag vond hij door te stellen dat de eenvoudige ideen die we ondergaan, in ons bewerkt worden d.m.v. denken, redeneren, geloof en twijfel. Zo ontstaan innerlijke ervaringen. Het bewustzijn is meer dan een passieve ontvanger, het ordent en bewerkt alle zintuiglijke indrukken. Het antwoord op de tweede vraag luidde volgens hem: iets heeft twee kwaliteiten, primair en secundair. Primair zijn de vorm, gewicht enz. Secundaire eigenschappen nemen we wel waar met onze zintuigen, maar ze geven niet de werkelijke eigenschappen weer. Bijv. kleur, smaak, geluid enz. Over de primaire zijn we het allemaal eens. Over de secundaire niet. Hij was ook de eerste die zich uitsprak over de scheiding van de macht. D.w.z.: vertegenwoordigers van het volk moesten de wetten opstellen (=parlement) en de koning of regering moest die uitvoeren. Ook had je de rechtsprekende macht (rechtbanken). Dit in tegenstelling tot Lodewijk XIV die alle macht in ë©©n hand had:’de staat, dat ben ik’.

(289) Hume

 ..gooi het dan maar in het vuur..

Volgens David Hume (1711-1776)kent de mens twee soorten voorstellingen: indrukken (=onmiddellijke gewaarwording) en ideen (=herinnering aan de indruk). Vb.: je brandt je aan het vuur. De indruk is: dat is heet. Later denk je terug aan dat moment, en dat is het idee. Hij hamerde erop dat al het materiaal waaruit wij droombeelden samenstellen, ons bewust- zijn ooit een keer als enkelvoudige indruk is binnengekomen. Als we ons dus voorstellen dat God oneindig wijs, intelligent en goed is, moeten we dus eerst wijs, intelligent en goed ervaren hebben. Zijn gedachten over een steeds veranderende persoonskern (wij veranderen zelf voortdurend) kwam overeen met dat van Boeddha 2500j eerder. Die zei: de baby is niet hetzelfde als de volwassene, en ik ben niet dezelfde als gisteren. Er bestaat dus geen Ik’. Hume was agnosticus, oftewel iemand die niet wist of God bestaat. Hij was geen christen, maar ook geen athest. Hij zei verder dat we alleen de voorstellingen van de onveranderlijke natuurwetten zien. Bijv. als je een steen loslaat, verwacht je dat hij valt, omdat je dat al zo vaak gezien hebt. Je hebt alleen nooit gezien waarom hij valt. Als hij zou blijven zweven ben je verbaasd. Een klein kind echter niet, want die heeft het nog nooit ervaren. Als je een rode biljartbal tegen een witte stoot, dan verwacht je dat die gaat rollen. De eigenlijke oorzaak waarom hij gaat rollen heb je niet ervaren. De eigen- lijke verwachting dat iets gaat gebeuren ligt niet in de dingen zelf opgesloten, maar in ons bewustzijn zegt Hume. En verwachting heeft met gewenning te maken. Door onze verwach- ting kunnen we wel eens te snel een conclusie trekken. Als we alleen maar zwarte raven gezien hebben, wil dat nog niet zeggen dat er geen witte zwarte raven zijn op de wereld. Dat is de taak van de filosoof: zoeken naar de witte raaf!

(305) Berkeley

..als een duizelige planeet om de zon..

George Berkeley (1685-1753) zei dat het enige dat bestaat is wat we waarnemen, alleen zijn het geen ‘dingen’. Hij ontkende het bestaan van de materi믫le wereld buiten het menselijke bewustzijn. Al onze zintuiglijke waarnemingen zouden zijn ingegeven door God.

(327) de Verlichting

In het begin van de 18e eeuw lag het zwaartepunt van de filosofie in Engeland, in het midden in Frankrijk, en op het eind in Duitsland. De Franse filosofen kwamen in opstand tegen het gezag, de kerk, de koning en de adel. Dat leidde uiteindelijk tot de revolutie in 1789. De verlichtingsfilosofen (o.a. Voltaire, Rousseau) hadden een rotsvast vertrouwen in de rede. Zij vonden het hun taak om de bevolking te ‘verlichten’, immers armoede en onderdrukking waren te wijten aan onwetendheid.

(346) Kant

.. de sterrenhemel boven mij is de zedelijke wet binnen in mij..

Immanuel Kant (1724-1804) was een vakfilosoof. Een filosoof is iemand die vragen stelt en zelf antwoorden probeert te vinden. Een vakfilosoof is een expert in de filosofie zonder hij zijn eigen filosofie uitwerkt. Rationalisten (Descartes, Spinoza) dachten dat alle menselijke kennis in de rede lag. Empiristen dachten dat alle menselijke kennis van de wereld uit de zintuiglijke waarnemingen stamt (Locke, Hume, Berkeley). Kant was het met beide richtingen gedeeltelijk eens. Zowel verstand als waarnemingen waren belangrijk. Als je een bril met rode glazen opzet, dan zie je alles rood (empiristen), maar je weet dat het niet zo is (rationalisten). Volgens Kant kenmerken we al onze ervaringen alsof we door een bijzondere bril kijken. De twee belangrijkste fenomenen waarmee we alles kenmerken zijn tijd en ruimte. Dit zijn alle twee eigenschappen van onze rede en niet van de wereld. Als je water in een glas schenkt, ordent het water zich naar de vorm van het glas. Zo doet de wereld dat ook voor ons zo we haar waarnemen. ‘De wereld op zich’ bestaat dus niet, wel ‘hoe is de wereld voor mij’. Kant maakte dus onderscheid tussen das Ding an sich en das Ding fr mich. Hij stelde verder grenzen aan onze rede, wat wij dus met ons verstand kunnen bevatten. Bijv. is er een God, of is het heelal eindig of oneindig. De combinatie van zintuiglijke waarnemingen en de rede benvloeden onze kennis van de wereld. Het materiaal voor de kennis bereikt ons via de zintuigen. Waarom een bal over de grond rolt kunnen we met ons verstand begrijpen, uit ervaring weten we wat de oorzaak kan zijn geweest. Maar als we ons afvragen waar de wereld vandaan komt, dan slaat de rede ‘op hol’, want we hebben geen ervaringsmateriaal waar we de rede aan kunnen toetsen. Vandaar dat dit soort vragen altijd antwoorden oplevert die net zoveel waar als onwaar kunnen zijn. Bijv.: als de wereld altijd bestaan heeft, kan iets altijd bestaan hebben zonder een begin? Of is de wereld ooit ontstaan uit niets, maar kan iets uit niets ontstaan? Daar waar rede en ervaring tekort schieten ontstaat er ruimte die opgevuld kan worden door religieus geloof. Daarom vond hij het nodig om ervan uit te gaan dat:

1) de mens een onsterfelijke ziel had, en

2) God bestond en

3) de mens een vrije wil had.

(367) de Romantiek

.. de geheimzinnige weg voert naar binnen..

De trefwoorden voor de tijd van de romantiek (1800-1850) waren gevoel, fantasie en beleving. Vb: Beethoven, Schiller.

(399) Kierkegaard

..Europa is op weg naar een bankroet..

Voor Soren Kierkegaard (1813-?) was belangrijker het vinden van waarheden die voor het individu van belang zijn, dan de Waarheid met een W. Zo plaatste hij de enkeling tegenover het systeem. Volgens hem zijn er drie stadia in ieders leven:

1e) esthetisch stadium: je leeft van dag tot dag en altijd op zoek naar genot

2e) ethisch stadium: de categorie van de beslissing. Je gaat leven volgens de morale maatstaf

3e) religieuze stadium: ze verkiezen het geloof boven het ethische genot en de keuze van het verstand.

(413) Marx

.. een spook waart..

Tot Karl Marx (+ 1883) was de filosofie op speculatie geba- seerd. D.w.z. filosofen interpreteerden de wereld alleen. Het kwam er volgens hem op aan om de wereld te veranderen i.p.v. haar alleen maar te interpreteren. Naast filosoof was hij ook historicus, socioloog en econoom. Volgens Marx werd ons denken voornamelijk bepaald door de materi쯫le omstandigheden in de maatschappij. Het zijn tevens de materile omstan- digheden die de geestelijke omstandigheden tot stand brengen. Vooral de economische krachten in de samenleving brachten die veranderingen in gang, en stuwden zo de geschiedenis voort. De oude filosofie en wetenschap hadden een zuivere theoretische doelstelling. De kennis benutten voor praktische verbeteringen was niet nodig, omdat de productie toch voornamelijk op slavenarbeid was gebaseerd. Volgens Marx waren de basis van de maatschappij: materile-, economische- en sociale omstandigheden. De bovenbouw werd gevormd door: hoe men denkt, politieke instellingen, godsdienst kunst, filosofie en wetenschap. Tevens dacht hij dat verhoudingen in de bovenbouw terug konden slaan op de basis van de maatschappij. In de hele geschiedenis is er al een tegenstelling geweest tussen twee dominerende klassen. In de slavenmaatschappij waren dit de vrije burgers en de slaven. In de middeleeuwen tussen de feodale heer en de horige boer. In Marx’ tijd tussen de kapitalist en de proletarië««r (=arbeider). Er was dus een tegenstelling tussen hen die de productiemiddelen bezat en zij die niet bezaten. Omdat de bovenklasse de macht nooit zouden willen prijsgeven, moest er dus een revolutie komen. Ook was Marx genteresseerd in wat er met de mens gebeurt als hij werkt. Als de mens de natuur bewerkt, bewerkt of benvloed de natuur de mens. Op die manier hangt de kennis van de mens dus nauw samen met z’n werk.”Zeg mij wat voor werk je doet, en ik zeg je welk karakter je hebt”. Iemand die dus werkeloos is, loopt langzaam leeg. In het kapitalistisch systeem werkt de arbeider voor een ander. Zo wordt de arbeid iets buiten hemzelf, iets wat hem niet toebehoort. Daarmee wordt hij een vreemde voor z’n werk, en dus een vreemde voor zichzelf. In 1848 schreef hij samen met z’n vriend Friedrich Engels een communistisch manifest:..Een spook waart door Europa. Het spook van het communisme.. Communisme =klassenloze maatschappij. Alle productiemiddelen zijn ‘eigendom’ van iedereen, dus van het volk zelf. Iedereen draagt bij ‘naar vermogen’, en ontvangt naar ‘behoefte’. Volgens Marx zou het kapitalisme in een neerwaartse spiraal komen en zo zichzelf vernietigen. Met meer winst kon je betere machines kopen. Hierdoor waren er minder arbeiders nodig. Hierdoor waren er meer werklozen met minder inkomsten en konden de producten niet meer kopen.

(433) Darwin

 .. een schip dat door het leven vaart, met een ruim vol genen..

Charles Darwin (1809-1882) was een naturalist, d.w.z. hij beschouwde de mens als onderdeel van de natuur. Darwin liet zien dat de mens het resultaat was van een lange biologische ontwikkeling. Freud zou later beweren dat het doen en laten van de mens afkomstig is van dierlijke driften of instincten. Toen Darwin na een studie theologie van school kwam, werd hij gevraagd mee te gaan op een reis om Zuid-Amerika in kaart te brengen. Hij belandde echter ook in Australiﯫ, Zuid-Afrika, en Nieuw-Zeeland. In 1857 kwam z’n (in Engeland fel omstreden) boek uit: ‘Het ontstaan der soorten’ (on the origin species by means of natural selection of the preservation of favoured races in the struggle for life). Hij poneerde twee stellingen: 1) alle planten en dieren stammen af van vroegere primitievere vormen en 2) die ontwikkeling is het gevolg natuurlijke selectie. Zowel binnen de kerk als in de wetenschap hield men zich aan de bijbel, die zegt dat verschillende planten- en diersoorten onveranderlijk waren. De christelijke opvatting kwam overeen met de ideenleer van Plato en met Aristoteles. Darwin ver- baasde zich over de fossielen van zeedieren die gevonden waren hoog in de Andes. Sommigen dachten dat God die daar had neergelegd om de goddelozen op een dwaalspoor te brengen. De wetenschap ging er van uit dat de aarde meerdere malen was getroffen door aardbevingen, overstromingen en andere rampen. Een Engels geoloog Charles Lyell had eerder al beweerd dat het huidige uiterlijk van de aarde het resultaat was van een oneindige lange en langzame ontwikkeling. Kleine veranderingen veroorzaken grote geografische verschuivingen, als ze maar lang genoeg duren. Een druppel holt een steen uit, als hij maar blijft druppen. In Darwins tijd ging men er van uit dat de aarde 6000 j oud was. Darwin dacht van 300 miljoen jaar (tegenwoordig weten we dat ze 4,6 miljard jaar oud is). Darwin ontdekte dat op de Galapagos-eilanden (ten westen van Ecuador) op elk eiland reuzenschilpadden woonden die op elk eiland iets verschilden. Ook leefden er vinken die op elk eiland iets verschilden. Op de een leefde een vink met een spitse snavel die van zaden leefde, en op de ander leefden vinken die van insekten leefden. Zouden al deze vinken van dezelfde vink afstammen? En zo ja, hadden zij zich dan in de loop van de tijd aan de omstandigheden aangepast, zodat er nieuwe soorten vinken ontstonden? Ook ontdekte hij dat veel soorten dieren leken op soorten uit Zuid-Amerika. Zou God allemaal verschillende soorten hebben gemaakt, of was er sprake van ontwikkeling? Tevens had hij ontdekt dat de foetus van zoogdieren (konijnen, honden, muizen) in het allereerste stadium erg veel leken op dat van de mens. Dier en plant konden zich alleen maar ontwikkelen door natuurlijke selectie: die zich het beste aan z’n omgeving had aanpaste, kon overleven. Omdat er zoveel leefmilieus zijn op aarde, zijn er ook zoveel soorten. Voor de ene vink op de Galapagos was een goede vliegvaardigheid belangrijk, maar op een ander eiland was dit niet belangrijk omdat daar het voedsel op de grond lag, en er geen roofdieren waren. De mens is een uitzondering, omdat die zich aan alle milieus aanpast. In 1871 kwam zijn boek ‘Descent of man” uit (de afstamming van de mens). Daarin wijst hij op de overeenkomst tussen mensen en apen (schedels waren intussen gevonden in Gibraltar en het Neanderthal). De essentie van z’n verhaal was dat de mens een product was van toevallige variaties. Al het leven was gebaseerd op celdeling. Een cel kopieert zichzelf. Soms gaat er wat mis en ontstaan mutanten. Soms zijn die zo klein dat ze vanzelf gecorrigeerd worden. Maar soms is de mutatie een positieve eigenschap waardoor het individu zich beter kan weren in z’n strijd om het bestaan. Ze kreeg de giraffe een steeds langere nek waardoor hij beter bij de bladeren kon komen. De planten en dieren zijn onder te verdelen in klassen en orden. Alles stamt af van die ene oercel dacht Darwin. Tegenwoordig denken we dat het leven op de volgende wijze kan zijn ontstaan: bij de oorsprong van ons heelal, was de aarde een gloeiende massa waarvan de korst afkoelde. Er was geen leven omdat er geen zuurstof in de atmosfeer was. Zuurstof is een erg reactieve stof. Bouwstenen voor het DNA zouden direct oxyderen. Daarom weten we nu ook dat er geen nieuw leven kan ontstaan in deze tijd, zelfs geen bacterie of virus. Al het leven op aarde moet even oud zijn. Een olifant heeft dus een even lange stamboom dan aan bacterie. Een mens of een olifant is in werkelijkheid een kolonie van ë©©ncellige dieren, met allemaal hetzelfde erfelijke materiaal. Het grootste mysterie is echter dat genen er voor zorgen dat bepaalde eigenschappen op een bepaalde plaats worden uitgeschakeld of juist geactiveerd. Een levercel maakt heel andere eiwitten dan een huidcel. Zonder zuurstof in de atmosfeer zou er ook geen ozon geweest zijn die het leven tegen het zonnelicht beschermde. Deze ruimtelijke straling was echter de energiebron die ervoor zorgde dat diep in de ‘oerzee’ verschillende chemische stoffen verbindingen aangingen tot macro-moleculen. Zo ontstond de eerste oercel, daarna meercelligen organismen. Toen kwam de fotosynthese van de planten op gang, en zo werd een zuurstofhoudende atmosfeer gevormd.

(459) Freud

Sigmund Freud (1856- ?) ontwikkelde de dieptepsychologie of psychoanalyse. Dit is de beschrijving van de menselijke geest in z’n algemeenheid, als een behandelingsmethode voor neurotische en psychische kwalen. Volgens Freud bestaat er altijd een spanning (=conflict) tussen een persoon en z’n omgeving, oftewel tussen z’n behoefte en de eisen van de omgeving. Hij ontdekte de driften van een mens. Ons gedrag wordt niet alleen bepaald door ons verstand. Veel vormen van neurose of psychische kwalen konden worden herleid tot conflicten uit onze jeugd. Door zo’n traumatische ervaring naar het bewustzijn te brengen kan de patint met z’n trauma (=wond) afrekenen en weer gezond worden. Onze geest is als een ijsberg. Het topje boven water is ons bewustzijn, het stuk eronder is ons onderbewustzijn. Dit is alles wat in ons is, maar wat we vergeten zijn, of ons niet meer kunnen herinneren. Het is belangrijk te luisteren naar signalen uit je onderbewustzijn. De weg hiernaartoe bestand volgens Freud uit onze dromen. Kunstenaars gingen ook steeds meer vanuit het onderbewustzijn werken creren: het surrealisme.

(478) Onze tijd

Volgens Friedrich Nietsche (1844-1900) hadden het christendom en de filosofische traditie zich afgewend van de ‘echte wereld’ en zich gericht op de hemel en de ideeë««nwereld. Van hem komt ook de uitdrukking ‘God is dood’. Het sleutelwoord voor Jean Paul Sartre (1905-1980) was ‘existentie’. De mens is als enig levend wezen zich bewust van zijn bestaan. Volgens Sartre had de mens geen eeuwige natuur waarop hij terug kon vallen. Daarom was het ook zinloos om te zoeken naar de zin van het leven in het algemeen. Er bestaan volgens hem geen eeuwige normen en waarden. Ieder mens moet steeds keuzes maken, en handelen naar wat hijzelf goed of slecht vindt. De vrijheid van de mens gebiedt ons onszelf tot iets te maken, of echt te existeren. Existeren betekent je eigen bestaan opbouwen.