laatste wijziging: 11-05-2019

101 167 H-2 mentale activiteiten

hoofdstuk 2: mentale activiteiten in de wereld van verschijnselen

103 11.9. Onzichtbaarheid en terugtrekking.

De fundamentele mentale activiteiten zijn denken, willen en oordelen. Deze drie hangen met elkaar samen maar zijn ook onafhankelijk. Ze zijn niet geconditioneerd door het leven of door de wereld. Ze worden er wel door beïnvloed. Maar ze overstijgen dit en kunnen het onmogelijke. Geen enkele geestelijke daad neemt genoegen met het object zoals het haar gegeven wordt. De geest is bij zichzelf en is met zichzelf, ik houd mezelf gezelschap. Het is de geluidloze dialoog met mezelf. Elke mentale daad berust op het vermogen van de geest om voor zichzelf aanwezig te stellen wat afwezig is voor de zintuigen. Het is een re – presentatie, een “verbeelding”. Alles wat de zintuigen en het gezond verstand ervaren wordt tweevoudig getransformeerd naar het geheugen en dan als “gedachte-ding” beschikbaar gesteld voor het denken. Deze zijn ont – zinnelijkt, los gemaakt van de zintuigen.

116 11.10. De interne oorlog tussen denken en gezond verstand.

Ons gezond verstand dat staat in de wereld, en de zuivere rede, die zich terugtrekt uit de wereld zijn voortdurend met elkaar in oorlog. De filosoof die at lopend de hemel bekijkt en in een put valt. wordt bespot. Als je denkt is ook je eigen lichaam afwezig, maar het is niet dood, en anderzijds is je geest niet onsterfelijk. Het denken vernietigt afstanden in tijd en ruimte. Denken gaat uit van de ontzinnelijkte waarnemingen, en kan daar creatief mee omgaan juist omdat ze ontzinnelijkt zijn, gerukt uit de wereld. Elk denken is na-denken. De productieve verbeelding herschikt de elementen uit de zichtbare wereld. Denken bestaat uit terugtrekking uit de wereld, de zelfdestructieve neiging ten aanzien van de eigen resultaten. de reflexiviteit en het eigenaardige feit dat ik slechts weet heb van de vermogens van mijn geest als ze actief zijn. Het denken kan dan ook nooit met zekerheid als de hoogste activiteit van de menselijke soort worden bepaald. Een betere definitie van de mens gaf Aristoteles: het “sprekende dier”, het heeft taal en kan daarmee gedachten communiceren.

11.11. Denken en doen: de toeschouwer. Pag. 129.

WiIlen en oordelen hangen of van de reflecties van de geest maar hebben andere kenmerken. De willende en oordelende geest trekt zich terug met de bedoeling om terug te keren in de wereld van verschijnselen. De terugtrekking is bedoeld om te aanschouwen en dan terug te keren, met name bij het oordelen. [7]

11.12. Taal en metafoor. Pag.136.

Mentale activiteiten, zelf onzichtbaar en gericht op het onzichtbare, openbaren zich alleen in het spreken. De ziel vereist geen taal, die is biologisch en uit zich net als bij de dieren. De drang om te spreken is om betekenis te communiceren, niet waarheid. Denkende wezens hebben de behoefte om te spreken en sprekende wezens hebben behoefte om te denken. Omdat de taal zich bezig houdt met de realiteit, moet het speculatieve denken zich uitdrukken met woorden die een analogie zijn: beeldspraken of metaforen. Zoals poëten metaforen gebruiken om iets nieuws te beelden. In die zin is de twee werelden theorie van Plato een metafysische misvatting, maar ook de meest begrijpelijke: de metafoor van de twee werelden verenigt onze niet-zintuiglijke ervaringen met de zintuiglijke.

11.13. De metafoor en het onzegbare. Pag. 150.

De metaforen van het denken komen uit het zien, ons meest afstandelijke zintuig. Die van de wil zijn ofwel uit begeerte of uit het horen. Die van het oordelen voornamelijk uit de smaakzin, de meest intieme gewaarwording. Gezien de toeschouwer-rol van het denken is het logisch dat het afstandelijke en contactloze zien als metafoor voor het denken wordt gebruikt. Taal is niet zo geschikt voor het uitbeelden van het onzichtbare als onze zintuigen voor hun omgang met de zintuiglijke wereld. Er is geen metafoor voor het leven van de geest. Hannah Arendt kan alleen bedenken, de gewaarwording in leven te zijn. “Zander levensadem is het menselijk lichaam een lijk; zonder denken is de menselijke geest dood.”

Het denken is een terugtrekking uit de wereld van verschijnselen. Het bouwt echter voort op de zintuiglijke ervaringen en de begrippen van het gezond verstand. Deze worden ontzinnelijkt en gebruikt als nadenken en worden productief opnieuw gerangschikt. De communicatie van het denken gaat via de taal, die echter ontstaan is in de wereld van de zintuigen. Daarom worden metaforen gebruikt om uit te drukken wat gedacht wordt. Het is geen toeval dat metaforen die te maken hebben met zien gebruikt worden voor het denken, dat ook contactloos en afstandelijk is, terwijI de wil vooral op begeerte en smaak bouwt, met hoge intimiteit. Plato’s twee werelden theorie is een begrijpelijke misvatting, het is een metafoor voor het denkproces

Hegel zet zich of tegen het gezond verstand en verzekerde dat “het ZIJN denken is” en alleen het geestelijke is werkelijk. Hij meende dat de geest hogere waarheden ziet en wijsheid creëert. Hij kon zich volgens Hannah Arendt ervan overtuigen dat “denken handelen is”, wat voor deze hoogst eenzame bezigheid nooit waar kan zijn, aangezien wij alleen kunnen handelen in overleg, samen met en met de instemming van onze gelijken, dus in een existentiële situatie die ons daadwerkelijk verhindert te denken.

Aristoteles noemde de mens een sprekend dier, want het denken uit zich in spreken. Coherent spreken gaat om betekenis, niet om waarheid of onwaarheid.

Plato zag de ziel als onsterfelijk omdat je – terwijl je denkt – geen besef hebt van je lichamelijkheid, dus die ziel heeft je lichaam niet nodig.