laatste wijziging: 27-05-2019

169 246 H-3 Wat zet ons aan het denken?

171 3.14 De pre-filosofische vooronderstellingen van de Griekse filosofie

We gaan er van uit dat de menselijke behoefte om te denken vanzelfsprekend is. De Oude Grieken meenden dat het de mens in staat stelde om met het onsterfelijke te vertoeven. Het denken brengt de mens even op de hoogte van het Goddelijke. Men is geneigd te denken dat de God van de wetenschappers de mens naar zijn beeld heeft geschapen en hem op de wereld heeft gezet met de opdracht: tracht nu zelf uit te vissen hoe dit alles tot stand is gekomen en hoe het werkt. De filosofie bekommerde zich echter in eerste instantie om die dingen die altijd hetzelfde blijven. Menselijke aangelegenheden vielen er dus niet onder.

185 3.15 Het antwoord van Plato en zijn echo's

Plato meende als eerste dat de verwondering de oorsprong van de filosofie is. Niet onsterfelijkheid of vertoeven met de Goden. Het is een bewonderende verwondering, over de “niet-zichtbare” harmonie. Latere ontwikkelingen hielden zich bezig met menselijke aangelegenheden en kwaad, en vuil, zonder bewondering. Essentieel is dat het denken zich in beide gevallen bezig houdt met de onzichtbare dingen waarnaar de  verschijnselen niettemin verwijzen.

Je ziet een stoel.      Het idee “stoel” zit in je denken   En je construeert op basis van dit idee een beeld van die stoel.
197 3.16 Het Romeinse antwoord

De Romeinse tendens, vooral in de laatste jaren van verval van het rijk, was een negatieve motivatie om te denken: om te ontsnappen aan het ongelukkig-zijn.

De desintegratie van de werkelijkheid en de verdeeldheid tussen mens en wereld creëert de behoefte aan een andere, meer harmonieuze en betekenisvolle wereld. Dit leidde tot een filosofie van de levenskunst: het denken wordt een ambachtelijkheid, want haar eindproduct is de manier waarop je je eigen leven leidt.

Echter de Stoïcijnen deden een verdwijntruc en toverden de zintuiglijke aanwezigheid van dingen om tot louter indrukken. lk ben louter bewustzijn. Het is een van de grootste bekoringen voor de “grote professionele denkers” gebleven om de werkelijkheid tussen haakjes te zetten. Hegel trok de hele wereld in zijn ego, als was de wereld een mentaal fenomeen De Grieken dachten bewonderend over het schouwspel waarin de mens geboren is, en lichamelijk en geestelijk uitstekend toegerust om dit schouwspel naar waarde te schatten. De Romeinen filosofeerden over het extreem schrikwekkende gevoel geworpen te zijn in een wereld die door zijn vijandigheid overweldigt, waarin vrees de hoofdrol speelt en waaruit men met alle macht wil ontsnappen. In beide gevallen gaat het om terugtrekking uit de wereld van de verschijnselen. De denkende ervaring combineert een gebrek aan besef van de eigen lichamelijkheid met het zuivere plezier in de eigen activiteit.

214 3.17 Het antwoord van Socrates.

Echter we hebben hier de opinie van vak-filosofen weergegeven. die erg onbetrouwbaar is. Hun antwoorden zijn altijd te algemeen en te vaag om voor het dagelijks leven wat te betekenen. Daarom keren we naar een denker die geen vak-filosoof was, en die denken en handelen in zich verenigde en een mens onder de mensen was: Socrates.

Hij noemde zichzelf een horzel en een vroedvrouw. Ook wel een sidderrog, die verlamt omdat hij zelf verlamd is. “Ik breng mensen niet in de war, terwijl ik zelf de antwoorden ken. Ik besmet mensen met de radeloosheid die ik zelf voel”.

Wat doet Socrates: hij wekt op tot denken en onderzoeken, hij zuivert mensen van hun “opinies” zonder hen goed te maken of waarheid te geven, hij wist dat we niet weten. Een dialoog met hem over de vraag “waar is denken goed voor” zou geëindigd zijn in verwarring. zoals al zijn dialogen.

De zoektocht naar betekenis lost meedogenloos alle aanvaarde doctrines los. Socrates meende dat een niet-onderzocht leven niet waard was geleefd te worden. Het negatieve van denken is dat wat betekenisvol was toen je het dacht, oplost zodra je het toe wilt passen op het dagelijks leven.

Niet-denken heeft ook zijn risico: we vervallen tot het toepassen van regels, en als de regels veranderen doen we mee. Denken en ten volle leven zijn hetzelfde. Hieruit volgt dat het denken steeds opnieuw moet beginnen; het is een activiteit die het leven vergezelt en zich bekommert om begrippen als rechtvaardigheid, geluk, deugd – die ons door de taal worden aangeboden en die de betekenis uitdrukken van alles wat in het leven gebeurt en van alles wat ons overkomt. Het lijkt alsof Socrates over het verband tussen kwaad en gebrek aan denken, niets meer te zeggen heeft dan dit: mensen die niet van schoonheid, rechtvaardigheid en wijsheid houden, zijn niet in staat om te denken. En omgekeerd: mensen die aan onderzoek doen zijn niet in staat om kwaad te doen.

229 3.18 Het twee-in-een

Twee zeldzame positieve uitspraken van Socrates zijn:

De paradox van het twee-in-een. Wil je denken dan moet je ervoor zorgen dat de twee die de dialoog voeren vrienden zijn. Socrates wordt thuis opgewacht door een bijzonder onhebbelijke kerel die hem altijd aan een kruisverhoor onderwerpt. Hij is naaste familie en woont in hetzelfde huis. Een mooie metafoor.

Dat is je geweten. Het denken – de twee-in-een van de geluidloze dialoog – verleent werkelijkheid aan het verschilt in onze identiteit zoals het in het bewustzijn gegeven is, en resulteert daarbij in het geweten als zijn nevenproduct; het oordelen, het nevenproduct van het bevrijdende effect van denken, realiseert het denken, het maakt het denken zichtbaar in de wereld van verschijnselen, waar ik nooit alleen ben en het altijd te druk heb om na te denken.

De “wind van het denken” manifesteert zich niet in kennis. maar in het vermogen om juist van verkeerd, mooi van lelijk te onderscheiden. Op de zeldzame momenten dat het er werkelijk om gaat, kan dit catastrofes voorkomen, minstens voor het zelf.

Verwondering zagen de Grieken en Romeinen als aanzet om te denken. De Grieken bewonderend, de Romeinen als een vlucht uit de nare werkelijkheid. Arendt heeft minder vertrouwen in de beroeps filosofen dan in Socrates, omdat deze laatste geen wijsheid nastreefde, noch predikte, en leefde onder de mensen. Hij ontrafelde het breiwerk van het denken voortdurend. En hij maakt de interne dialoog zichtbaar die het denken is. En houdt de dialoog met de wereld van de verschijnselen. waarvan de mens er een is.

De auteur geeft een uitgebreide verhandeling over de Griekse en Romeinse filosofen. Bovenal schets ze uitgebreid de persoon van Socrates, om te motiveren waarom zij hem als voorbeeld ziet voor het menselijke denken. De excursies zijn hier de hoofdstroom van het denken van de auteur, en hierboven verwoord.