Meditatie II – Ik ben, ik besta
De aard van de menselijke geest, die bekender is dan het lichaam
BRONNEN:
Boek: bladzijde 82 tot en met 90
- https://nl.wikipedia.org/wiki/Meditaties_over_de_eerste_filosofie#Tweede_meditatie
- https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-filosofie-descartes-eerste-twee-meditaties
- http://www.phil.uu.nl/~lievers/onderwijs/filcog/dualisme/dualismetekst.html
-
- Res extensa – lichamelijke substantie → lichaam
- Res cogitans – denkende substantie → geest
Descartes vraagt zich vervolgens af wat het is dat we waarnemen als we objecten zien. De eigenschappen die we aan de objecten toekennen, zoals kleur, vorm en geur, zijn veranderlijk en mogelijk veroorzaakt door illusies. Wat volgens Descartes echter zeker is, is dat objecten een eigenschap hebben die Descartes uitgebreidheid noemt (res extensa).
Descartes voert bovenstaande gedachten verder en concludeert dat objecten niet betrouwbaar door de zintuigen kunnen worden waargenomen, omdat dit slechts illusies kunnen zijn. Dit is de grondgedachte van Descartes’ rationalisme.
II. Over de natuur van de menselijke geest; dat deze beter te kennen is dan het lichaam.
- 82 Descartes twijfelt dan aan alles … Hij gaat er vanuit dat we dus ook in een schijnwerkelijkheid [[ The Matrix ]] kunnen leven. Door het twijfelexperiment heeft Descartes iedere vastigheid verloren.
- “Ik veronderstel dus even dat alles wat ik zie onwaar is; ik geloof ook dat er nooit iets bestaan heeft van de voorstellingen die mijn bedrieglijke geheugen me geeft. Ook heb ik geen zintuigen, lichaam, gestalte, uitgebreidheid, beweging en plaats zijn fantasieën. Wat kan er dan nog waar zijn? Misschien dit ene, dat er niets zekers bestaat.
- 82 De zintuigen bieden geen zekere kennis en de uitgebreidheid is betwijfelbaar.
- Misschien is het dan zeker dat er niets zeker is.
- 83 Hij ontdekt echter dat, alhoewel hij aan bijna alles kan twijfelen, hij niet kan twijfelen aan het feit dat hij twijfelt, en dat er dus iets moet bestaan dat twijfelt. Hij komt aldus tot de conclusie dat hij zelf bestaat.
- 83 Ondanks eventuele misleiding is echter één ding zeker: “Ik ben, ik besta“
12-06-2019 Dit is iets anders dan de uitspraak “Ik denk, dus ik besta” : op dit punt van de redenering is Descartes er zeker van DAT hij bestaat, omdat hij dit feit altijd kan denken (zolang hij wakker is … )
- 83 /// JST Iets wat niet is, kan immers niet bedrogen worden.
Descartes heeft hiermee de fundering voor zijn filosofie gevonden. Alhoewel hij nog steeds twijfelt aan het bestaan van de wereld om hem heen, is Descartes er nu zeker van dat hij zelf, de bron van de twijfel, bestaat.
12-06-2019 Dus ook als je zoals Neo in de matrix zit, ben je je ervan bewust dat je bestaat, zelfs als dit een schijnwereld is.
- 83 Alinea 4 Nu het zeker is dat er een ‘ik’ is, moet vastgesteld worden wàt dit ‘ik’ precies is.
- 83 Alinea 5 Vroeger meende Descartes dat hij een mens was. Maar hij verwerpt de klassieke Aristotelische definitie (een mens is een redelijk dier) hiervan. Zichzelf onderscheidde hij als een lichaam met een ziel.
- 84 Toch kan een machtige en kwaadaardige bedrieger hem hebben voorgelogen over zijn lichaam, ziel en zijn ervaren in het algemeen. Maar er is één ding wat een bedrieger hem niet kan afnemen: de kennis dat hij denkt en bestaat. Dus Descartes kan zichzelf nu definiëren als een denkend ding.
- 84 Het ‘zelf’ dat Descartes nu bewezen heeft, heeft echter geen lichamelijkheid, het is uitsluitend een denkend ding, res cogitans, ofwel de ziel.
- Alhoewel Descartes gelooft dat hij een lichaam heeft, kan dit een illusie zijn, gecreëerd door de kwade geest uit de eerste meditatie.
Res extensa en Res cogitans
Res extensa is een van de twee middelen beschreven door René Descartes in zijn Cartesiaanse ontologie (vaak aangeduid als “radicaal dualisme”), naast res cogitans.
Vertaald uit het Latijn betekent “res extensa” “uitgebreid en ondenkbaar”, terwijl dit laatste wordt omschreven als “een denkend en niet-verlengd”. Descartes vertaalde res extensa vaak als “lichamelijke substantie” maar het is iets dat alleen God kan creëren.
- 84 Wanneer Descartes specifieker wil gaan vaststellen wat hij is, bemerkt hij dat hij niet zomaar een voorstelling van zichzelf mag gaan maken op grond van fantasie. Hij zet het bestaan van zijn lichamelijkheid tussen haakjes (“lichaam”) en gaat zijn geest gebruiken om in te zien wat hij is.
- 84 Hij is een denkend ding dat twijfelt, begrijpt, bevestigt, ontkent, wil en niet wil; iets dat voorstellingen heeft en ervaart.
- 86 Alinea 9: Alles wat hij aan geestelijke activiteiten uitvoert en alles wat hij ervaart, of die ervaringen in zichzelf nu waar zijn of niet, bevestigen dat er iets is dat denkt en ervaart en dat dit aan hemzelf toekomt.
- 86 Alinea 10: Toch zijn de lichamelijke ervaringen, die juist niet onbetwijfelbaar bleken, die dingen die ons het helderst en zekerst schijnen.
Het stukje was : bijenwas
- 86 Alinea 11: Descartes gaat nu de uitgebreidheid nader onderzoeken. Hij neemt een stukje (bijen)was en onderzoekt deze met zijn zintuigen. Als hij het stukje was bij het vuur houdt, verandert het. Ook is het niet meer mogelijk dezelfde zintuiglijke indrukken eruit te halen. Toch zal niemand ontkennen dat dit hetzelfde stukje was is. Wat werd er dan zo duidelijk begrepen aan de was?
- 87 Alinea 12: Alle indrukken die de zintuigen ons geven, bleken veranderbaar. De kleur, geur, uitgebreidheid, enzovoorts, bleven niet hetzelfde. Iedere voorstelling van de was moet uit deze indrukken zijn opgebouwd, maar dit betekent ook dat geen enkele voorstelling het stukje was in al zijn gedaanten kan vatten. Dus het enige begrip van de was is niet een zien, ruiken, proeven, voelen of horen maar een geestelijk inzicht van wat de was is.
- 88 Alinea 13: Descartes merkt op dat zijn geest erg geneigd is fouten te maken. En de taal draagt daar aan bij. Wanneer men zegt “Ik zie was” zou het namelijk eigenlijk moeten zijn: “De was is aanwezig op grond van de kleur en vorm die ik waarneem.” Het begrijpen komt door de geest, niet door de zintuigen.
- 89 Alinea 14: Het louter zintuiglijk waarnemen van de was gaf een minder volmaakt en evident beeld dan het geestelijk inzien van wat de was is.
- 89 Alinea 15: Terug naar de vraag wat het ‘ik’ nu eigenlijk is. Met het waarnemen van de was wordt weer bevestigd dat er een ‘ik’ is dat waarneemt. En op grond van het feit dat een geestelijk inzicht meer begrip over de was oplevert, dan een louter zintuiglijk waarnemen, wordt ook meer inzicht in de eigen geest verkregen, want ervaren is dus voornamelijk een geestelijke act.
- 90 Alinea 16: Dus juist lichamen worden in eigenlijke zin door het verstand waargenomen. En daarom moet het duidelijk zijn dat de geest datgene is dat we het beste kunnen waarnemen.