laatste wijziging: 18-12-2022
Meditatie V – Het wezen der dingen
bladzijde 115 tot en met 121
In de vijfde meditatie gaat Descartes dieper in op de essentie van materie. Hij gaat er nog niet van uit dat materie daadwerkelijk bestaat.
In deze meditatie bespreekt Descartes tevens zijn tweede godsbewijs, het zogenaamde ontologisch godsbewijs.
AXIOMA : god is een perfect wezen, en een essentie van een perfect wezen is dat het bestaat.
Volgens Descartes is de enige zekerheid die we kunnen hebben van materiële objecten wiskundig. De geometrie is volgens Descartes de essentie van materie. De zintuigen spelen een ondergeschikte rol in het rationalisme van Descartes.
- 115 […] Dat ik kijk over met betrekking tot materiële dingen enige zekerheid te vinden is
- 115 Ik heb een heldere voorstelling van
- de kwantiteit die filosofen “continu” noemen, oftewel van
- de uitgebreidheid in lengte, breedte en hoogte van die kwantiteit, of liever gezegd van een kwantitatief ding
- NOOT 89 : De scholastieke filosofie maakte een onderscheid tussen
- de “continue kwantiteit” van de materie en
- de “discontinue kwaliteit” van bijvoorbeeld de getallen (de idee)
- 116 Ik tref in mezelf ontelbare ideeën aan van bepaalde dingen waarvan, ook al staan ze misschien nergens buiten mij, dat niet kan worden gezegd dat ze niets zijn;
- en hoewel ze door mij als het ware willekeurig worden gedacht,
- worden ze niet door mij verzonnen maar hebben ze hun eigen, waarachtige en onveranderlijke natuur ( bijvoorbeeld een driehoek)
- en hoewel ze door mij als het ware willekeurig worden gedacht,
![]() |
- 116 Ook al bestaat er buiten mijn denken misschien nergens ter wereld zo’n figuur en heeft die ook nooit bestaan,
- toch bestaat er zeker een een welbepaalde aard (oftewel een essentie of vorm) van,
- onveranderlijk en eeuwig
- toch bestaat er zeker een een welbepaalde aard (oftewel een essentie of vorm) van,
- 116 Het doet er niet toe of ik zeg dat die idee van een driehoek misschien afkomstig is van dingen buiten mij in mij via de zintuig organen heeft bereikt, omdat ik wel eens voorwerpen met een driehoekige vorm heb gezien
- 116 Ik kan immers ontelbare andere figuren bedenken waarover er geen enkele verdenking kan reizen dat ze ooit via de zintuigen bij mij binnen zijn gekomen, en daar niettemin diverse eigenschappen van bewijzen, net als bij de driehoek (bijvoorbeeld een eenhoorn)
- 116 uiteraard zijn die allemaal waar, aangezien ik ze helder inzie, en daarom zijn ze iets en niet louter niets
- 117 Maar als nu uit het enkele feit dat ik de idee van een ding uit mijn denken tevoorschijn kan halen volgt
-
- dat alles waarvan ik helder en onderscheiden inzie
- dat het tot dat ding behoort, er werkelijk toe behoort —–
- valt daaruit dan niet ook een bewijs voor het bestaan van god af te leiden?
- dat het tot dat ding behoort, er werkelijk toe behoort —–
- dat alles waarvan ik helder en onderscheiden inzie
-
06-12-2022 Nee dus
- 117 Dit bewijs is net zo “hard” […] als waarheden van de wiskunde
- 117 Er kan ook sprake zijn van een drogreden . . . .
Ardèche 13-09-2019
- 118 /// JST Uit het feit dat ik me god niet anders dan bestaand kan indenken
-
- volgt dat het bestaan van god niet te scheiden is
- en derhalve dat hij werkelijk bestaat […]
- volgt dat het bestaan van god niet te scheiden is
- Ik heb immers niet de mogelijk god zonder bestaan in te denken […]
- zoals ik wel de mogelijkheid heb me een paard met of zonder vleugels te verbeelden . . .
-
06-12-2022 Dit is geen voor mij logische redenatie: vervang god door “het vliegend spaghetti monster“
- 119 Welke manier van bewijzen ik echter ook hanteer, het komt er altijd op neer dat alleen datgene me echt overtuigt wat ik helder en onderscheiden inzie
- 119 Ook al is het immers mijn aard dat ik, zolang ik iets heel helder en onderscheiden inzie,
-
- niets anders kan dan geloven dat het waar is:
- aangezien het óók mijn aard is dat ik de blik van mijn geest
- niet altijd op hetzelfde kan houden
- om helder in te zien en er vaak een herinnering terugkomt aan mijn eerdere oordeel,
- niet altijd op hetzelfde kan houden
- aangezien het óók mijn aard is dat ik de blik van mijn geest
- vallen er wanneer ik niet meer op de redenen let waarom ik dat toen vond,
- andere redenen aan te dragen
- die mij gemakkelijk van mijn mening af zouden kunnen brengen
-
-
-
- als ik god niet kende
-
-
-
- die mij gemakkelijk van mijn mening af zouden kunnen brengen
- andere redenen aan te dragen
- niets anders kan dan geloven dat het waar is:
-