laatste wijziging: 12-01-2020
020 Z&T H-1 de zijnsvraag
20 Hoofdstuk 1 – Noodzaak, structuur en voorrang van de zijnsvraag
20 § 1 - De noodzaak van een nadrukkelijke herhaling van de vraag naar het zijn
- 20 Volgens Heidegger is deze vraag tegenwoordig in vergetelheid geraakt
- 20 “Zijn” is het meest algemene en lege begrip
- 21 M.b.t. de vraag naar de zin van zijn zijn er 3 vooroordelen:
- 21 *** 1. *** Het ‘zijn’ is het “meest algemene” begrip:
- 21 “Wat iemand ook vat aangaande het zijnde, altijd ligt daarin al een verstaan van zijn besloten’ (Thomas van Aquino, Summa theologiae Ia IIae, q. 94 a2).
- 22 Het begrip ‘zijn’ is veeleer het meest duistere.
- 22. *** 2 *** Het begrip ‘zijn‘ is ondefinieerbaar:
- 22 Het zijn kan niet via een definitie uit hogere begrippen worden afgeleid en door lagere begrippen niet worden weergegeven.
- 22 Maar volgt daaruit dat ‘zijn‘ geen probleem meer kan opleveren? Volstrekt niet; de enige gevolgtrekking die we kunnen maken luidt: ‘zijn‘ is niet zoiets als een zijnde. Daarom is de binnen zekere grenzen legitieme bepalingswijze van het zijnde (de “definitie” uit de traditionele logica, die zelf haar fundamenten heeft in de ontologie van de oudheid) op het zijn niet toepasbaar.
- 22 De ondefinieerbaarheid van het zijn ontslaat ons niet van de noodzaak naar de zin ervan te vragen, maar noodt juist tot het stellen van die vraag.
- 22 *** 3 *** Het begrip ‘zijn‘ is vanzelfsprekend.
- 22 In al het kennen, in iedere uitspraak, in iedere verhouding tot een zijnde, in elk zich-tot-zichzelf-verhouden maken we van ‘zijn’ gebruik, en de uitdrukking is daarbij ‘zonder meer’ verstaanbaar.
- 22 Iedereen verstaat:
- ‘de hemel is blauw’,
- ‘ik ben verheugd’,
- et cetera
- 22 Iedereen verstaat:
- 22 Binnen het domein van de filosofische grondbegrippen, en zeker ten aanzien van het begrip ‘zijn’, is het dubieus zich op vanzelfsprekendheid te beroepen, zeker als juist het ‘vanzelfsprekende’, en dit alleen, de ‘geheime oordelen van het gezonde verstand’ (Kant), nadrukkelijk het onderwerp van de analytica (‘het métier van de filosofen’) moet worden en blijven.
- 22 In al het kennen, in iedere uitspraak, in iedere verhouding tot een zijnde, in elk zich-tot-zichzelf-verhouden maken we van ‘zijn’ gebruik, en de uitdrukking is daarbij ‘zonder meer’ verstaanbaar.
- 22 Maar de overweging van de vooroordelen heeft tegelijk duidelijk gemaakt dat niet alleen het antwoord op de vraag naar het zijn ontbreekt, maar dat ook de vraag zelf al duister is en ongericht.
- 23 De zijnsvraag herhalen wil daarom zeggen: eerst eens de vraagstelling voldoende uitwerken.
23 § 2 - De formele structuur van de vraag naar het zijn
- 23 Wat behoort eigenlijk tot een (deze) vraag? Elk vragen is een zoeken.
- 24 We weten niet wat “zijn” wil zeggen. Maar zelfs als we vragen: “wat is “zijn“? “, houden we ons al op in een verstaan van het “is” , zonder dat we inbegrepen zouden kunnen vastleggen wat het “is” betekent
- 25 Het zijn van het zijnde “is” zelf geen zijnde
- 25 /// JST Voorzover het zijn het gevraagde uitmaakt, en zijn inhoud: zijn van een zijnde, blijkt het bevraagde van de zijnsvraag het zijnde zelf te zijn
- 25 De zijnsvraag vergt, gezien wat ze bevraagt, het verder krijgen en bij voorbaat zeker stellen van de juiste toegang tot het zijnde. maar “zijnd” noemen we alles en in velerlei zin.
- Alles
- waarover we spreken,
- wat we bedoelen,
- waartoe we ons zus en zo overhouden, is zijnd;
- zijn is ook wat en hoe we zelf zijn
- Alles
- 26 Voor dit zijnde dat we zelf telkens zijn, en dat onder andere de zijnsmogelijkheid heeft van het vragen, kiezen we de term Dasein : er-zijn ( bestaan )
- {Wikipedia} :
- Dasein is een door Heidegger gebruikte term, waarmee hij onderscheid aanbrengt in verschillende vormen van het Zijn.
- Met ‘Zijn‘ als voorwaarde, wordt Dasein
- het fysieke, empirische aanwezig zijn van het menselijke Zijn, in tegenstelling tot
- de dingen of Die entschlossene, dat een attributief karakter heeft.
- {Wikipedia} :
- 26 Maar belandt een dergelijke onderneming niet in een cirkelredenering? NEE.
- 27 In de vraagstelling na de zin van het zijn kan helemaal geen “‘cirkelredenering” besloten liggen, omdat het in de beantwoording van de vraag niet gaat om een deductieve fundering, om er demonstratief blootleggen van een grond
27 § 3 - De ontologische voorrang van de zijnsvraag
- 27 Wikipedia :: ontologisch : De ontologie is de zijnsleer.
- Ze beschrijft de eigenschappen, of breder: het zijn van het geheel van dingen, “entiteiten” of ook zijnden genoemd, waarvan aangenomen wordt dat ze bestaan of beter: zijn.
- 28 Het al van het zijnde kan na zijn verschillende domeinen het veld worden waarbinnen bepaalde kennisgebieden worden ontgonnen en afgebakend. Die gebieden (bijvoorbeeld geschiedenis, natuur, ruimte, leven, er zijn, taal en dergelijke) kunnen op hun beurt het voorwerp worden van ermee corresponderend wetenschappelijk onderzoek
- 28 De eigenlijke “beweging” van de wetenschappen speelt zich af in de meer of minder radicale en voor hen zelf niet doorzichtige herziening van de grondbegrippen
- 28 De ogenschijnlijk strengste en hechtste wetenschap, de wiskunde, is in een “grondslagencrisis” terechtgekomen
- 28 De relativiteitstheorie van de natuurkunde vloeit voort uit de tendens om de eigen samenhang aan de natuur zelf, zoals die “op zich” bestaat, aan de dag te brengen
- 29 In de biologie ontwaakt de tendens om kritische vragen te stellen […] bij de zijnsaard van het levende als zodanig
- 29 In de historische wetenschappen (geschiedenis) is het streven krachtiger geworden om dwars door de overlevering en de weergave en traditie ervan heen dat de historische werkelijkheid zelf door te dringen
- 29 De theologie zoekt na een oorspronkelijker uitleg van het zijn van de mens ten overstaan van god
- 29 Grondbegrippen zijn bepalingen waarin het tot een eerste, al het positieve onderzoek leidend verstaan komt van het kennisgebied dat aan alle thematische objecten van een wetenschap ter grondslag ligt
- 30 Juist de ontologische opdracht […] van de verschillende zijns wijzen, vergt een voorafgaande overeenstemming over “wat we nu eigenlijk met de uitdrukking “zijn” bedoelen”
- 30 Iedere ontologie, hoe rijk en doortimmerd het categorie een systeem waarover ze beschikt ook mag zijn, blijft in de grond blind en druist in tegen haar onroerend eigen oogmerk, als ze niet eerst de zin van zijn in voldoende mate heeft opgehelderd en die opheldering als haar fundamentele opdracht heeft begrepen
31 § 4 - De ontische voorrang van de zijnsvraag
- 31 Wetenschap in het algemeen kunnen we definiëren als een samenhangend geheel van elkaar gebaseerde ware proposities. deze definitie is niet volledig, noch raakt ze aan de zin van de wetenschap. Wetenschappen hebben als gedragingen van de mens de zijnsaard van dit zijnde. We kiezen voor dit zijnde de term er-zijn
- 31 /// JST Zijnsverstaan is zelf een zijnsbepaaldheid van het er-zijn
- 31 Het zijn zelf waartoe het er zijn zich zus of zo kan verhouden en zich altijd op een bepaalde wijze verhoudt, noemen we existentie
- 32 De vraag van de existentie valt uitsluitend door het existeren zelf in het reine te brengen. Hetzelfde begrip dat hierbij richtinggevend is noemen we het existentiële. De vraag van de existentie is een ontische “aangelegenheid” van het er-zijn
- 32 /// JST Onder existentialiteit verstaan we de zijnsgesteldheid van het zijnde dat existeert
- 32 Maar tot het er-zijn behoort naar zijn aard: zijn in een wereld. Het tot het er zijn behorende zijns verstaan betreft daarom gelijk oorspronkelijk het verstaan van zoiets als “wereld” en het verstaan van het er-zijn van het zijnde dat binnen de wereld toegankelijk wordt
- 33 Het er-zijn heeft dus in meerdere opzichten voorrang boven al het andere zijnde, ontisch en ontologisch:
- ontisch :
- begrepen als bestaand onafhankelijk van bewustzijn
- het voor-ontologische, alledaagse doorsnee-bestaan, zoals het zich als fenomeen voordoet aan de mens
- ontologisch :
- de vraag wat het betekent/inhoudt om te zijn / bestaan
- ontisch :
- 33 Aristoteles : “De ziel (van de mens) is in zekere zin het zijnde”
- 34 Dit uitzonderlijk zijnde is de ziel