11 Sartre – 1943 – Het zijn & het niet
Auteur: Sartre, Jean-Paul
Boek: Het zijn en het niet - 1943
Gelezen: 12 juni 2020 - 19 december 2020
Ingesproken: januari 2021 - . . .
- Proeve van een fenomenologische ontologie
op-zich : het v h bewustzijn onafhankelijke zijn van de dingen :
JST :: ergo :: materie |
voor-zich : het door bewustzijn bepaalde zijn van de mens :
JST :: ergo :: geest |
|
- https://nl.wikipedia.org/wiki/L%27%C3%AAtre_et_le_n%C3%A9ant
- https://www.sampol.be/2003/06/het-zijn-en-het-niet
- https://www.rd.nl/oud/boek/boekgs/010228boekgs01.html
- https://www.scholieren.com/verslag/spreekbeurt-filosofie-jean-paul-sartre
- https://www.theschooloflife.com/amsterdam/blog/de-grootste-ideeen-van-jean-paul-sartre/
- http://ilesflottantes2.blogspot.com/2014/10/jean-paul-sartre.html
Boek: 100 essentiële denkers – Philip Stokes bladzijde 153
De existentialisten: Jean-Paul Sartre
“Het is aan het individu om het leven te kiezen dat het denkt dat het beste is”
Het belangrijkste werk van Sartre, de grote woordvoerder van het existentialisme in het naoorlogse Frankrijk, is L’etre et le neant, dat voor een belangrijk deel gebaseerd is op het werk van zijn voorgangers, in de eerste plaats Kierkegaard en Martin Heidegger. Niettemin bevat zijn filosofie een helderheid en kracht waarmee hij de tijdsgeest veel krachtiger kon treffen dan zijn voorgangers en zijn existentialistische tijdgenoten als Camus, Merleau-Ponty en Simone de Beauvoir.
Het centrale thema van alle existentialisten is de stelling:
.
“existentie gaat vooraf aan essentie”.
Sartre wil daarmee zeggen dat de mens eerst zonder doel of definitie bestaat, zichzelf in de wereld vindt en pas dan, als een reactie op ervaring, de betekenis van zijn leven definieert. Het is de omkering van een argument dat Aristoteles in zijn Ethica beschrijft, namelijk dat de mens is geschapen om een bestemming te vervullen en dat het streven naar die bestemming de vervulling van het leven is.
Sartre stelt echter dat er geen God of ontwerper is om een bestemming voor de mens te bedenken, zodat het aan de mens is om het leven te kiezen dat het beste bij hem past. Maar de redenering van Sartre is niet afhankelijk van atheïsme om de existentialistische stelling te bewijzen. Ook een geloof in God is volgens Sartre een persoonlijke keuze – het is een gekozen leven en doel. Het geloof in een godheid kan nooit opgelegd worden. Zelfs als men het miraculeuze visioen van Abraham zou hebben, is het nog aan het individu om die visioenen te interpreteren: de stem van het goddelijke of vreemde hallucinaties? Alleen het individu, en niet God, kan die interpretatie waken . . .
.
Het is een van de grondprincipes van de filosofie van Sartre dat een mens nooit gedwongen is, hij staat altijd voor de keuze . Zelfs als hij gevangen zit of als er een pistool tegen zijn hoofd wordt gehouden heeft hij de keuze mee te gaan of uit te dagen – de consequenties stellen ons niet vrij van het maken van keuzes. Deze radicale vrijheid brengt belangrijke consequenties met zich mee.
We zijn verantwoordelijk voor alles wat we doen. In het existentialisme van Sartre kunnen we geen excuses maken of de verantwoordelijkheid afschuiven op een goddelijk wezen of de menselijke natuur, dat zou zelfbedrog of kwade trouw’ zijn. Dat leidt tot drie verwante lasten voor het individu.
- De eerste is “angst“, die voortkomt uit het bewustzijn van de verantwoordelijkheid die we allemaal dragen. Alles wat we doen heeft niet alleen invloed op onszelf, maar door onze keuzes en daden stellen we ook een voorbeeld voor de rest van de mensheid. Die verantwoordelijkheid komt voort uit het feit dat we de zin van ons leven zelf definiëren en dat weerspiegelt zich in onze daden. Als we een keuze maken, is dat niet alleen een persoonlijke voorkeur, want we tonen tevens de wereld hoe het leven moet worden geleid.
- De tweede last is “vergetelheid“: De existentialist vindt het `bijzonder gênant’ dat God niet bestaat. Want daardoor zitten we zonder hulp of richtlijnen voor morele kwesties. We moeten die daarom zelf al doende opstellen.
- Ten derde is er “wanhoop“. Daarmee bedoelt Sartre dat we zonder hoop moeten handelen en voorbijgaan aan het instinct dat alles goed zal komen. Er is geen voorzienigheid. We moeten alleen vertrouwen op dat wat we kunnen beïnvloeden met onze wil en ons handelen. Deze consequenties van Sartre ’s existentialisme zijn vervelend, maar onvermijdelijk. We zijn `veroordeeld om vrij te zijn. Maar dat hoeft geen aanleiding tot pessimisme te zijn, ook al beweren critici anders. Het existentialisme kent `een onbuigzaam optimisme’ zegt Sartre. De optimistische boodschap luidt: ‘het lot van de mens ligt in hem zelf:
Boek : Atlas van de filosofie, Kunzmann e.a. bladzijde 203
Het existentialisme van Jean-Paul Sartre (1905-1980) is beïnvloed door de fenomenologie van Husserl, door Heidegger, Hegel en later door het marxisme. Evenals Camus publiceerde hij ook toneelwerk en romans, waardoor het existentialisme, met name in Frankrijk, gedurende enige tijd een ”modieuze stroming” werd. Sartre ‘s eerste hoofdwerk ‘Het zijn en het niets’ is een proeve van een fenomenologische ontologie en begint daarom met de vraag naar het zijn.
Sartre ‘s eerste hoofdwerk ‘Het zijn en het niet‘ is een proeve van een fenomenologische ontologie en begint daarom met de vraag naar het zijn.
Hij maakt een onderscheid tussen:
- op-zich-zijn (en-soi), als het van het bewustzijn onafhankelijke zijn van de dingen, en
- voor-zich-zijn (pour-soi), als het door bewustzijn bepaalde zijn van de mens.
- Het op-zich-zijn betrekt zich op zichzelf noch op iets anders; het is zonder meer d.w.z. door geen niet-zijn onderbroken positiviteit; het is, wat het is.
- Eerst met het bewustzijn van de mens wordt het niets gegeven.
- Het voor-zich-zijn heeft de mogelijkheid van de nietiging.
- “Het zijn, waardoor het niets in de wereld komt, is een zijn, waarin in zijn zijn sprake is van het niets van zijn zijn; het zijn waardoor het niets in de wereld komt, moet zijn eigen niets zijn.”
- Dat is de bepaling van de menselijke existentie. Deze draagt haar negatie in zich, dat wil zeggen zij is tegenstrijdig: Een zijn, “dat is, wat het niet is, en dat niet is, wat het is”.
- Daarmee wordt uitgedrukt dat de mens een zijn is, dat zich over het heden heen in de toekomst ontwerpt; hij is wezenlijk door zijn mogelijkheden bepaald. Door dit ontwerpen is hij altijd reeds aan gene zijde van zichzelf. hij is, wat hij nog niet is.
- De mens kan zich ook niet tot het feitelijk gegevene reduceren, hij is niet slechts, wat hij is, maar hij is, wat hij van zichzelf maakt. Het zijn van de mens bestaat daarom uit vrijheid, want hij kan niet ontsnappen aan de plicht zichzelf te verwerkelijken, d.w.z. uit zichzelf te maken, wat hij is; hij is tot vrijheid veroordeeld.
- Vrijheid is de nietiging van het op-zich-zijn door het ontwerp. De vrijheid wordt door het feitelijk gegevene (weerstand van de dingen, medemensen, lichamelijkheid) niet opgeheven, want eerst de vrijheid onthult dit als de grens; het is de begrenzing binnen een concreet levensontwerp.
- Omdat er voor Sartre geen god is, die aan de mens zijn wezen geeft, bepaalt de mens zich in zijn existentie zelf:
- Wat betekent hier, dat de existentie aan de essentie voorafgaat?
- Het betekent, dat de mens eerst existeert, zichzelf ontmoet, in de wereld opduikt en zich daarna definieert.’
- De mens is in de voile verantwoording tegenover zichzelf geworpen.
- Hij heeft echter ook de mogelijkheid van de onwaarachtigheid tegenover zichzelf.
- Het samenspel van feitelijkheid en vrij ontwerpen wordt daarin zo geherinterpreteerd en gemanipuleerd, dat men de verantwoordelijkheid voor zijn eigen zijn kan ontwijken.
- Een belangrijke plaats neemt het onderzoek naar de relatie tot de ander in.
- De structuur van het voor-anderen-zijn laat Sartre zien met behulp van de analyse van de blik (die niet tot het oog als zintuiglijk orgaan is beperkt).
- Bekeken-zijn betekent dat het zijn van het individu altijd reeds door de tegenwoordigheid van anderen wordt geconstitueerd. Alleen voor zichzelf gaat het individu volledig op in zijn onmiddellijke doen.
- Hij poneert zichzelf niet in zijn bewustzijn als degene, die hij op zichzelf in zijn doen is.
- In het bekeken-worden door de ander verstart hij tot object; hij is aan het oordeel van de ander overgeleverd.
- Sartre verduidelijkt dit met het voorbeeld van een ‘voyeur’. Overgeleverd aan zijn nieuwsgierigheid gaat hij zonder ik-bewustzijn in zijn daad op. Dan wordt hij betrapt (bekeken) door een ander: op dit moment is hij vastgelegd als dat wat hij is: een jaloerse voyeur.
- Om zichzelf te kennen heeft men de ander nodig, zoals in Sartre ’s bekende theaterstuk Huis dos tot uiting komt. Deze overlevering aan de anderen kan echter worden overwonnen als het individu zich bewust met het oog op zijn eigen mogelijkheden ontwerpt.
- Hij ervaart clan zijn zelfzijn op de wijze, niet de ander te zijn.
-
- In zijn werk `Kritiek van de dialectische rede’ verruimt Sartre zijn beschouwingen naar het domein van de samenleving, in die zin dat hij streeft naar een verbinding van existentialisme en marxisme.
- De marxistische interpretatie van de geschiedenis, vanuit het gezichtspunt van de tegenspraak van de economische voorwaarden en de vervreemding van het individu, behandelt de historische en maatschappelijke werkelijkheid, waarbinnen het existentieel ontwerp zich voltrekt. Daarom beoogt Sartre een dialectische bemiddeling van individuele vrijheid en materiële economische voorwaarden van de maatschappij. Het is de taak om, “een begrijpende kennis tot stand te brengen die de mens in zijn sociale wereld zal terugvinden en hem zal volgen in zijn praxis, of, zo men wil, in het project dat hem, uitgaande van een bepaalde situatie, naar de maatschappelijke mogelijkheden stuwt.” In het marxisme bekritiseert Sartre de ondergeschiktheid van het individu aan het einddoel van een a priori vastgelegde historische constructie. Daarom moet het existentialisme in het marxisme worden geïntegreerd om de dogmatiek van deze laatste te breken.