laatste wijziging: 30-04-2021
141 I tegenwoordigheid
tweede deel : Het voor-zich-zijn
EERSTE HOOFDSTUK
I De tegenwoordigheid bij zichzelf
- 141 /// JST Dat extatische karakter (zie Heidegger) van de menselijke-werkelijkheid valt terug in een dingmatig en blind op-zich als er niet opdoemt uit het bewustzijn van ek-stase
- 142 “Het zijn van het bewustzijn” schreven we in de inleiding, “is er zijn waarvoor, in z’n zijn, het zijn in het geding is
- 142 […] dit wordt uitgedrukt in de term : het zijn is wat het is
- In het op-zich / zijn-op-zich / op-zich-zijn is niet één zijns deeltje dat afstandloos tot zichzelf is
- Er is in het aldus opgevatte zijn niet de geringste aanzet tot dualiteit;
- dat drukken we uit met de woorden dat de zijnsdichtheid van het op-zich oneindig is
- Er is in het aldus opgevatte zijn niet de geringste aanzet tot dualiteit;
- In het op-zich / zijn-op-zich / op-zich-zijn is niet één zijns deeltje dat afstandloos tot zichzelf is
- 142 […] dit wordt uitgedrukt in de term : het zijn is wat het is
- 143 Het ontologische oordeel “geloof is bewustzijn (van) geloof” kan dan ook in geen geval worden opgevat als een identiteitsoordeel: het subject en het predikaat verschillende radicaal van elkaar, maar wel binnen de onlosmakelijke eenheid van een zelden zijn
- 143 Samenvattend: bewustzijn en geloof is niet hetzelfde
- Alleen op reflexief niveau kunnen we een epoche, een tussen haakjes plaatsen, ondernemen, kunnen we afzien van wat Husserl het “Mi”
- 144 Bewustzijn (van) geloof en geloof zijn dus een en hetzelfde zijn, waarvan absolute immanentie het kenmerk is.
- Maar zodra we daar zijn willen vatten,
- glijdt het tussen onze vingers door in staande tegenover een aanzet tot dualiteit,
- hebben we te maken met een spel van spiegelingen want het bewustzijn is spiegeling;
- maar juist afspiegeling is het dat wat speelt en
- als we trachten het als spiegelend te vatten vervaagt het en komen weer uit bij de spiegelingen
- Maar zodra we daar zijn willen vatten,
- 144 Deze structuur van spiegelende-spiegelingen heeft verwarring gewekt onder de filosofen die haar krachten te verklaren
- door een eindeloze regressie, hetzij door,
- zoals Spinoza, een idee-idee te poneren met een idee-idee-idee enzovoort vereist,
- hetzij door, in de trant van Hegel, de terugkeer tot zichzelf als het werkelijk oneindige te definieert
06-07-2020 Het koekjesblik van Verkade effect. Idee Idee Idee Idee Idee-Idee et cetera
- 144 Samenvattend: we moeten de term “zichzelf” bestuderen
- 144 /// JST Het zich kan geen eigenschap van het op-zich-zijn zijn
- 144 Het zich verwijst, maar het verwijst nu juist naar het subject
- 145 In feite kan het zich niet worden gevat als iets wat werkelijk bestaat:
- het subject kan zichzelf niet zijn, want door het samenvallen met zichzelf verdwijnt het “zich”, zoals we hebben gezien
- maar het kan evenmin zichzelf niet zijn, aangezien het “zich” aanduiding van het subject zelf is
- het zich vertegenwoordigen door zijn ideële afstand binnen de immanentie van het subject in relatie tot zichzelf,
- een manier om niet met zichzelf samen te vallen,
- om te ontsnappen aan de identiteit terwijl hij deze als eenheid poneert,
- kortom,
- om voortdurend in een instabiel evenwicht te verkeren tussen de identiteit als absolute samenhang zonder een spoor van verscheidenheid en de eenheid als synthese van een veelheid
- dat zullen we tegenwoordigheid bij zichzelf noemen
- kortom,
- om te ontsnappen aan de identiteit terwijl hij deze als eenheid poneert,
- een manier om niet met zichzelf samen te vallen,
- het subject kan zichzelf niet zijn, want door het samenvallen met zichzelf verdwijnt het “zich”, zoals we hebben gezien
- 146 Maar als we nu vragen:
- wat scheidt het subject van zichzelf,
- zijn we gedwongen te erkennen dat dat niets is.
- Wat gewoonlijk scheidt, is een afstand in de ruimte, een tijdspanne, een psychologisch geschil
- of gewoonweg de individualiteit van twee mede aanwezigen
- kortom
- een gekwalificeerde werkelijkheid
- kortom
- zijn we gedwongen te erkennen dat dat niets is.
- wat scheidt het subject van zichzelf,
- 146 Maar in het geval dat ons bezighoudt kan niets het bewustzijn (van) geloof scheiden van het geloof, aangezien het geloof niets anders is dan het bewustzijn (van) geloof
- 147 Nu wordt duidelijk waarom we, toen we zonder leidraad dat prereflexieve ik onderzochten, nergens het niet hebben aangetroffen:
- het niet is niet aan te treffen, is niet te onthullen op de manier waarop een zijn kan worden aangetroffen en onthult
- het niet is altijd een elders
- 147 Die voortdurende act waardoor het op-zich zich gedegradeerd tot tegenwoordigheid bij zichzelf, zullen we de ontologische daad noemen