laatste wijziging: 27-10-2022
148 II facticiteit voor-zich
tweede deel : Het voor-zich-zijn
EERSTE HOOFDSTUK
148 – II – De facticiteit van het voor-zich
- TO DO Zie de term facticiteit bij Heidegger
- 148 Waarom is dit zijn zo en niet anders?
- 148 Een zijn dat zijn eigen fundament is, zou niet het geringste verschil verdragen tussen wat het is en wat hij denkt, want het zou zichzelf voortbrengen conform zijn begrip van het zijn en slechts kunnen denken wat het is
- 149 Maar hebben we onszelf niet eerder gezien als bewustzijn, dat wil zeggen als een “zijn dat door zichzelf bestaat”?
- (zie inleiding $ 3 : https://www.janux.nl/wp/2020/34-iii-het-prereflexieve-cogito/)
- 149 /// JST Leibniz‘ poging het noodzakelijke vanuit het mogelijke te definiëren (een door Kant overgenomen definitie) wordt ondernomen vanuit het gezichtspunt van de kennis en niet vanuit het gezichtspunt van het ze zijn
- De overgang van het mogelijke naar zijn zoals Leibniz zich die voorstelt (het noodzakelijke is een zijn waarvan de mogelijkheid het bestaan impliceert), markeert de overgang van onze onwetendheid na kennis
- De mogelijkheid kan je namelijk slechts mogelijkheid zijn ten aanzien van ons denken, aangezien ze aan het bestaan voorafgaat
- 150 Als god bestaat is hij contingent
-
- (Contingentie is een begrip in de filosofie. Het duidt het tegengestelde aan van noodzakelijkheid)
-
- 150 De premissen: (Een premisse is een vooronderstelling dat iets waar is.)
- /// JST Alles wat niet noodzakelijk is, moet een fundament vinden in een noodzakelijk zijn
- Welnu : ik ben contingent (niet noodzakelijk)
- 151 […] Die voortdurende vervagende niet noodzakelijkheid van het op-zich dat rond waart in het voor-zich en het aan het op-zich-zijn bindt zonder zich ooit te laten vatten, zullen we de facticiteit van het voor-zich noemen
07-07-2020 Ik ben vrij om te zijn wie ik wil zijn. Ik, en alleen ik, ben verantwoordelijk voor mijn leven
- 152 Zonder de facticiteit zou het bewustzijn zijn banden met de wereld kunnen kiezen zoals de zielen in De staat (617d) kunnen gesteldheid kiezen: ik zou mezelf ertoe kunnen bestemmen “als arbeider geboren te worden” of “als bourgeois geboren te worden”
- 153 /// JST […] het is deze feitelijke noodzakelijkheid die door Descartes en Husserl wordt gevat als wat de evidentie van het ik constitueert. En daarom is het het het door reflecteerde object van een noodzakelijke intuïtie: ik kan er niet aan twijfelen dat ik ben
- maar in zoverre dit voor-zich, zoals het is, niet zo kunnen zijn, bezit het alle niet noodzakelijkheid van het feit
- zoals mijn vernietende vrijheid zichzelf vat via de angst, is het voor-zich bewust van zijn facticiteit: het doorvoelt dat het geheel en al gratuit is, het vat zichzelf als iets wat er voor niets, wat teveel is
07-07-2020 Dus het zijn als noodzakelijke bestaan, wat in het bewustzijn wordt “opgebouwd”
- 153 Het op-zich-zijn kan wel zijn niet maar niet z’n zijn funderen;
- In zijn decompressie verniet het zichzelf tot een voor-zich dat als voor-zich zijn eigen fundament wordt; maar zijn niet noodzakelijkheid als op-zich blijft buiten bereik
- Dat is wat er van het op-zich in het voor-zich overblijft als facticiteit en dat maakt dat het voor-zich slechts een feitelijke noodzakelijkheid heeft, dat wil zeggen dat het het fundament van zijn bewustzijn-zijn of existentie is, maar dat het in geen geval zijn tegenwoordigheid kan funderen
- Zo kan het bewustzijn zich in geen geval beletten te zijn en is het toch geheel en al verantwoordelijk voor z’n zijn