laatste wijziging: 27-08-2021
262 II bepaling als ontkenning
DEEL 2 voor-zich-zijn (het door bewustzijn bepaalde zijn van de mens)
Derde hoofdstuk De transcendentie ( hetgeen wat niet voor de ervaring toegankelijk is)
262 II Over de bepaling als ontkenning
- 262 Bij welk zijn is het voor-zich (geest) tegenwoordigheid (presentie / aanwezigheid)? Laten we er meteen op wijzen dat de vraag slecht is gesteld:
- het zijn is wat het is, het kan hij zichzelf niet de bepaling “dit “bezitten als antwoord op de vraag “welk “?
- 262 De vraag heeft slechts zin als ze in een wereld wordt gesteld
- 263 De waarneming ordent zich slechts tegen de ontologische achtergrond van de tegenwoordigheid (presentie / aanwezigheid) bij de wereld en de wereld ontsluit zich concreet als achtergrond van elke afzonderlijke waarneming
- 263 Maar als het voor-zich (geest) het niet moet moet zijn waardoor “er” zijn “is “, kan me er oorspronkelijk slechts zijn als totaliteit zijn.
- Kennis is dus de wereld; om met Heidegger te spreken: de wereld, en daarbuiten niets
- 264 Het zijn dat ik tegenwoordig niet ben, in zoverre het verschijnt tegen de achtergrond van de totaliteit van het er zijn, is het dit
- 264 Zie ook het begip Gestalt.
-
- (het totaalbeeld waarbij het geheel meer is dan de som van de samenstellende delen)
-
- 265 Het voor-zich is niet de wereld , de ruimtelijkheid, de permanentie, de materie, kortom het op-zich in het algemeen, maar zijn manier om die-allemaal-niet-te-zijn is dat het niet die tafel, dat glas, die kamer heeft te zijn tegen de totale achtergrond van negatieve kijk
- 266 Zo verschijnt de wereld als correlaat van een ont-totaliseerde totaliteit als vervaagde totaliteit in die zin dat ze nooit reële synthese is maar ideale beperking door het niets van een verzameling dits
- 266 Juist die voortdurende vervaging van de totaliteit tot verzameling, van het continue tot het discontinue wordt ruimte genoemd
- 266 De ruimte kan namelijk niet een zijn zijn. Ze is een beweeglijke verhouding tussen instanties van zijn die geen enkele relatie hebben.
- Ze is de totale onafhankelijkheid van de op-zichs in zoverre ze zich onthult aan een zijn dat tegenwoordigheid is bij “al “het op zich als hun wederkerige onafhankelijkheid;
- het is de manier waarop instanties van zijn zich als zonder onderlinge verhouding kunnen onthullen aan het zijn waardoor de verhouding in de wereld komt;
- dat wil zeggen de loutere uitwendigheid
- 266 /// JST Dat de ruimte bestaat, is het bewijs dat het voor-zich, door te maken dat er zijn is, niets aan het zijn toevoegt, ze is die ideale tijd van de synthese
- 267 “de bepaling is negatief”
- 268 Het bestaanstype van het voor-zich is loutere interne ontkenning, het bestaan van een externe ontkenning in het voor-zich zou zijn bestaan zelf tenietdoen.
- Bijgevolg kan de externe ontkenning niet een manier zijn om de fenomenen te rangschikken en in te delen in zoverre deze slechts subjectieve waanvoorstellingen zouden zijn, ze kan evenmin het zijn ‘subjectiveren’ in zoverre de ontsluiering daarvan constitutief is voor het voor-zich.
- Haar uitwendigheid zelf vereist dus dat ze ‘in de lucht’ zweeft, uitwendig ten opzichte van zowel het voor-zich als van het op-zich. Maar aan de andere kant kan ze, juist doordat ze uitwendigheid is, niet door zich zijn, ze wijst alle ondersteuningen af, ze is vanuit haar aard “onzelfstandig” en kan zich toch op geen enkele substantie betrekken. Ze is een niets.
- Omdat de inktpot niet de tafel is — net zomin als de pijp, het glas enzovoort — kunnen we hem als inktpot vatten. En toch, als ik zeg: de inktpot is niet de tafel, denk ik niets. Zo is de bepaling een niets dat als interne structuur noch tot het ding noch tot het bewustzijn behoort, maar waarvan het zijn is door het voor-zich geciteerd-worden via een systeem van interne ontkenningen waarin het op-zich zich in zijn indifferentie ontsluiert aan alles wat niet zich is.
- In zoverre het voor-zich zich door het op-zich laat aanduiden wat het niet is, naar de modus van de interne ontkenning, onthult de indifferentie van het op-zich, in zoverre ze indifferentie is die het voor-zich niet heeft te zijn, zich in de wereld als bepaling.
op-zich
het van het bewustzijn onafhankelijke zijn van de dingen JST :: ergo :: materie |
voor-zich
het door bewustzijn bepaalde zijn van de mens JST :: ergo :: geest |