laatste wijziging: 02-09-2021
269 III Hoedanigheid
DEEL 2 voor-zich-zijn (het door bewustzijn bepaalde zijn van de mens)
Derde hoofdstuk De transcendentie ( hetgeen wat niet voor de ervaring toegankelijk is)
269 III Hoedanigheid en hoeveelheid, potentialiteit, werktuiglijkheid
- hoedanigheid
- hoeveelheid
- potentialiteit
- werktuiglijkheid
- 269 Een hoedanigheid laat zich niet objectiveren als ze subjectief is.
- Gesteld dat we de eenheid van een object-pool aan gene zijde van de hoedanigheden hebben geprojecteerd, dan zou in het gunstigste geval elk van die hoedanigheden zich rechtstreeks aanbieden als het subjectieve effect dat de werking van de dingen op ons hebben.
- Sartre maakt dit duidelijk met het voorbeeld van de [expand title=”citroen”] Maar het gele van de citroen is niet een subjectieve modus waarop de citroen wordt opgevat: het is de citroen. En het is evenmin zo dat het object-X verschijnt als de lege vorm die uiteenlopende hoedanigheden bijeenhoudt. In werkelijkheid strekt de citroen zich geheel en al uit in zijn hoedanigheden en elk van zijn hoedanigheden strekt zich geheel en al uit in elk van de andere. De zuurheid van de citroen is geel, het gele van de citroen is zuur; je eet de kleur van een gebakje en de smaak van dat gebakje is het instrument waardoor zijn vorm en zijn kleur worden onthuld aan wat we de voedings-intuïtie zullen noemen; als ik mijn vinger in een pot jam steek, openbaart aan de andere kant de kleverige koelte van die jam zijn zoete smaak aan mijn vingers [/expand] en [expand title=”water in een zwembad”] De vloeibaarheid, de lauwheid, de blauwige kleur, de golvende beweeglijkheid van het water van een zwembad worden in enen via elkaar gegeven en die totale wederkerige doordringing wordt dit genoemd. Dat hebben de experimenten van schilders en vooral van Cezanne duidelijk laten zien: het is niet zo, zoals Husserl meent, dat een synthetische noodzakelijkheid kleur en vorm onvoorwaardelijk verenigt; maar het is de vorm die kleur en licht is; als de schilder variatie aanbrengt in willekeurig een van die factoren, variëren de andere ook, niet omdat ze door een of andere wet met elkaar zouden zijn verbonden, maar omdat ze in wezen slechts een en hetzelfde zijn zijn. In die zin is elke hoedanigheid van het zijn het hele zijn; ze is de tegenwoordigheid van haar absolute contingentie, ze is haar indifferentie-onherleidbaarheid: het vatten van de hoedanigheid voegt niets aan het zijn toe, behalve het feit dat er zijn is zoals dit [/expand]
- 270 Wil er hoedanigheid zijn, dan moet er simpelweg zijn zijn voor een niet dat vanuit zijn aard niet het zijn is.
- Het zijn is echter op zich geen hoedanigheid, hoewel het niets meer en niets minder is.
- Maar de hoedanigheid is het gehele zijn dat zich binnen de grenzen van het “er is “onthult.
- Ze is niet het buiten van het zijn , ze is het gehele zijn in zoverre er geen zijn voor het zijn kan zijn, maar slechts voor wat niet het zijn doet zijn
- De verhouding van het voor-zich (geest) tot de hoedanigheid is ontologische verhouding
- 270 […] dat de waarneming van de hoedanigheid geen “vervulling” is, zoals Husserl meent, maar vorming van een leegte als door die hoedanigheid bepaalde leegte
- 273 Het verschijnen van het dit-dat kan allereerst slechts als totaliteit tot stand komen
- 274 De hoeveelheid is namelijk loutere uitwendigheid; ze hangt geenszins af van de bij elkaar opgeteld de leden en is slechts de bevestiging van hun onafhankelijkheid.
- Tellen is een ideaal onderscheid maken binnen een ontbindbare en gegeven totaliteit
- Het door optelling verkregen getal behoort aan geen van de getelde dits toe en ook niet aan de onontbindbare totaliteit in zoverre ze zich als totaliteit onthuld
- 275 Zo zijn ruimte en hoeveelheid slechts één en hetzelfde type ontkenning
- Alleen door het feit dat dit en dat zich onthullen als zonder enige verhouding tot mij die mijn eigen verhouding ben, komen ruimte en hoeveelheid in de wereld, om beide zijn de verhouding van de dingen die geen enkele verhouding hebben of, zo men liever wil, het verhoudings-niet gevat als verhouding door het zijn dat zijn eigen verhouding is
- 275 /// JST Daardoor is te zien dat wat men in navolging van Husserl de categorieën noemt
-
-
- eenheid-veelheid-verhouding van het geheel tot het deel
- meer en minder
- rondom
- naast
- ten gevolge van
- eerste tweede enzovoort
- 1 , 2 , 3 enzovoort
- in en buiten
- — enzovoort
-
- slechts ideale vermenging van de dingen zijn die ze volkomen onaangetast laten, zonder dat er een iota aan toe te voegen of om af te halen, en dat ze slechts de eindeloze verscheidenheid aangeven van de manieren waarop de vrijheid van het voor-zich (geest) de indifferentie van het zijn kan realiseren
-
- 276 Wat het voor-zich (geest) ontkent, ontkent het “met toekomstdimensie”, ongeacht of het gaat om een externe ontkenning: dit is niet dat, deze stoel is niet een tafel – of om een interne ontkenning die op zichzelf betrekking heeft.
- 277 De veelvormige ontkenning van het deed, waarin het groen bestaat uit een totaliteit “licht-ruwheid“, krijgt daar betekenis pas als de ontkenning van het groen heeft te zijn, dat wil zeggen van een groen-zijn waarvan de achtergrond naar het indifferentie-evenwicht tendeert: kort gezegd, de afwezige-betekenis van mijn veelvormige ontkenning is een nauwer aangehaalde ontkenning van een zuiverder groen groen tegen een ongedifferentieerde achtergrond. Zo komt het zuivere groen vanuit de achtergrond van de toekomst tot het “licht-ruwheid-groen” als zijn betekenis. Hier vatten we de betekenis van wat we abstractie hebben genoemd. Het bestaande bezit zijn essentie niet als een tegenwoordige hoedanigheid. Het is zelfs ontkenning van de essentie: het groen is nooit groen
- 277 Het abstracte is een voor het opdoemen van het concrete noodzakelijke structuur van de wereld en het concrete is slechts concreet in zoverre het in de richting van zijn abstractum gaat, zich door het abstracte laat aanduiden wat het is: het voor-zich (geest) is in zijn zijn onthullend-abstraherend
- 278 Deze onmogelijke en voortdurend aangeduide versmelting van essentie en existentie behoort aan het heden noch aan de toekomst toe, ze duiden veel eer de versmelting van verleden, heden en toekomst aan en dient zich aan als tot stand te brengen synthese van de temporele totaliteit. Ze is de waarde van transcendentie: ze is wat men schoonheid noemt. de schoonheid vormt dus een ideale staat van de wereld, collectief met een ideale realisering van het voor-zich (geest) waarin de essentie en de existentie van de dingen zich als identiteit zouden onthullen aan een zijn dat, in die onthulling zelf, het zichzelf zal versmelten in de absolute eenheid van het op-zich (materie)
- 279 In zoverre het voor-zich (geest) aan gene zijde van de maansikkel is, bij een zijn-aan-gene-zijde-van-het-zijn dat de toekomstige volle maan is, wordt de volle maan potentialiteit van de maansikkel; in zoverre het voor-zich (geest) aan gene zijde van de knop is, bij de bloem, is de bloem potentialiteit van de knop
zie voor potentialiteit ook Aristoteles
- 279 Door zich te overschrijden naar haar eigen ontkenningsmogelijkheid doet de menselijke-werkelijkheid zich dat zijn waardoor de ontkenning door overschrijding in de wereld komt; door de menselijke-werkelijkheid komt het gemis tot de dingen in de vorm van “potentie “, “onvoltooidheid “, “opschorting “, “potentialiteit “
- 282 […] Er zijn hier dus geen enkele substantiële vorm en geen enkel eenheidsbeginsel die zich achter de verschijningswijzen van het fenomeen ophouden: alles is in enen gegeven zonder enig primaat.
- Om dezelfde redenen zou het onjuist zijn enigerlei primaat van de voorstelling te bedenken.
- Onze beschrijvingen hebben ons er immers toegebracht het ding in de wereld naar voren te laten komen en daardoor zouden we geneigd kunnen zijn te menen dat de wereld en het ding zich aan het voor-zich (geest) onthullen in een soort contemplatieve aanschouwing:
- pas achteraf zouden de dingen zich ten opzichte van elkaar hebben gerangschikt in een praktische werktuiglijkheidsorde
- 282 Een dergelijke dwaling zal worden vermeden als men bedenkt dat de wereld binnen de cirkel van de zelfheid verschijnt
- 284 De oorspronkelijke verhouding tussen de dingen (het verband tussen middel en doel) , het verband dat verschijnt op het fundament van de kwantitatieve relatie van de dits, is dus het werktuiglijkheidsverband
- en deze werkt duidelijkheid komt niet na en is niet ondergeschikt aan de eerder aangeduide structuren: aan de ene kant veronderstelt ze die, aan de andere kant wordt ze door hen voorondersteld.
- Het ding is niet eerst ding om vervolgens werktuig te worden; het is niet eerst werktuig om zich vervolgens als ding te onthullen: het is werktuig-ding
- 285 De menselijke werkelijkheid gaat dus niet door om echt tijd teloor in de wereld; maar in-de-wereld-zijn betekent voor haar radicaal teloorgaan in de wereld door de onthulling zelf die maakt dat er een wereld is oma zonder ophouden, zelfs zonder de mogelijkheid van een “waartoe “, van werktuig na een werktuig worden verwezen, zonder ander werkmiddel dan de reflexieve ommekeer. Het zou zinloos zijn ons tegen te werpen dat de keten van de “waartoe ‘s” is opgehangen aan “voor wie ‘s”. Zeker, het “voor wie ‘s” verwijst ons na een structuur van het zijn die nog niet hebben opgehelderd: het voor-de-ander
- 285 Maar dat voor wie, waarvan de constitutie verschilt van het “waartoe “verbreekt de keten niet. Het is er gewoon een schakel van en biedt, wanneer er wordt bezien vanuit het perspectief van de wet duidelijkheid, niet de mogelijkheid aan het op-zich (materie) te ontsnappen
- 287 De betekenis van realisme, naturalisme en materialisme ligt in het verleden:
- die drie filosofieën zijn beschrijvingen van het verleden alsof het heden was.
- Het voor-zich (geest) is dus tweevoudige vlucht uit de wereld:
- het ontsnapt aan zijn eigen midden-in-de-wereld-zijn als tegenwoordigheid bij een wereld die het ontvlucht
- Het mogelijke is het vrije doel van de vlucht
- /// JST Het voor-zich (geest) kan niet vluchten naar iets transcendents dat het niet is, maar alleen naar iets transcendents dat het is
- Daarmee wordt elke mogelijkheid die voortdurende vlucht te stoppen weggenomen
- […] denken naar de ezel die een kar achter zich aantrekt en probeert een wortelt te pakken te krijgen […]