laatste wijziging: 15-01-2021
31 II Het zijnsfenomeen
31 II Het zijnsfenomeen en het zijn van het fenomeen
- 31 De verschijning wordt geschraagd door niets bestaands dat van haar verschilt: zij heeft haar eigen zijn
- 31 Het fenomeen is dat wat zich manifesteert en het zijn manifesteert zich op enigerlei manier aan allen, aangezien we erover kunnen spreken en we een zeker begrip ervan hebben. Er moet dus een zijnsfenomeen zijn, een zijnsverschijning die als zodanig kan worden beschreven
- 31 Husserl heeft laten zien hoe een reductie altijd mogelijk is, dat wil zeggen hoe het concrete fenomeen altijd kan worden overschreden in de richting van zijn essentie
- 31 Heidegger stelt dat de “menselijke-werkelijkheid” ontisch-ontologisch is, dat wil zeggen dat ze altijd het fenomeen in de richting van z’n zijn kan overschrijden
- 31 In een specifiek object zijn altijd hoedanigheden als kleur, geluk enzovoort onderscheiden
- 31 Het geheel “essentie-object” vormt een georganiseerde totaliteit: de essentie zit niet in het object, ze is de betekenis van het object, de ratio van de reeks verschijningen waardoor ze wordt onthuld
- 32 Het object verwijst niet na het zijn als naar een betekenis
- 32 /// JST Als we niet het zijn als voorwaarde voor de onthulling beschouwen, maar het zijn als verschijning die kan worden vastgelegd in concepten, hebben we allereerst begrepen dat kennis alleen het zijn niet kan verklaren dat wil zeggen het zijn van het fenomeen kan niet worden gereduceerd tot het zijnsfenomeen
- kort gezegd, het zijnsfenomeen is “ontologisch” in de zin waarin het godsbewijs van ons wel eens en Descartes ontologisch wordt genoemd