laatste wijziging: 25-01-2021

49 VI Het zijn op zich

VI Het zijn op zich

 


De mens is bewustzijn; het denken is bestaan. Roquentin beseft dat zijn denken de enige reden is voor zijn bestaan. Hij bestaat `voor-zich’, en vraagt zich of wat dat betekent. Hij is geen ding zoals de boomwortel. Dat Roquentin nadenkt over zijn bestaan en in verhouding staat tot zichzelf, is kenmerkend voor het `voor-zich-zijn’. Op die manier onttrekt het `voor-zich’ zich aan het voile zijn van de dingen en is het ‘ilia’ (neant). Een ding dat ‘op-zich’ is, kent geen ontkenning of negativiteit: het is volle positiviteit en kan alleen maar zijn. In het voor-zich-zijn ligt daarom het niet-zijn. Anders gezegd, de mens is niet. Voor Sartre duidt ‘het niet’ op de ontkenning van dingmatigheid. De mens kan om zich heen kijken en zeggen dat hij de tafel die in de hoek staat, niet is. Er is sprake van een zowel fysieke als geestelijke afstand. Het `voor-zich’ is afstand en spanning en in de verhouding tussen de mens en zichzelf situeert Sartre (de werking van) het “niet



Sartre onderscheidt twee manieren van zijn;