49 VI Het zijn op zich
VI Het zijn op zich
- 49 Het bewustzijn is onthulde- onthulling van de dingen die bestaan in deze verschijnen voor het bewustzijn op het fundament van hun zijn
- Het kenmerk van het zijn van iets wat bestaat is dat het zich niet zelf, in persoon, voor het bewustzijn ontsluiert;
- iets wat bestaat kan niet worden beroofd van z’n zijn,
- het zijn is het altijd tegenwoordige fundament van wat bestaat,
- het is er overal in en nergens,
- er is geen zijn dat niet zijn van een zijns wijze is en dat we niet vatten via de zijnswijze waardoor het zich manifesteert en waardoor het tegelijkertijd wordt verhuld.
- Het bewustzijn kan echter altijd iets wat bestaat overschrijden, niet naar z’n zijn, maar naar de zin van dat zijn
- Het kenmerk van het zijn van iets wat bestaat is dat het zich niet zelf, in persoon, voor het bewustzijn ontsluiert;
- 49 Die zin heeft zelf een zijn, op het fundament waarvan het zich manifesteert
- 49 Heidegger spreekt van een pre-ontologisch begrip
- 50 Door de analyse van het niet-thetische bewustzijn (van) zich hebben we vastgesteld dat het zijn van het fenomeen in geen geval op het bewustzijn kan inwerken
- 50 Daarmee hebben we een realistische opvatting over de betrekkingen tussen het fenomeen en het bewustzijn opzijgeschoven
- 50 Het heldere zicht op het zijns fenomeen is vaak verduisterd door een zeer wijdverbreid vooroordeel, dat we het creationisme noemen
- 51 /// JST Zo het zijn bestaat tegenover god, dan is dat zo omdat het er zijn eigen drager is niet het geringste spoor van de goddelijke schepping bebouwd. Kort gezegd, zelfs als het op-zich-zijn was geschapen, zou het onverklaarbaar zijn door de schepping, want het neemt z’n zijn aan gene zijde van die schepping op zich
- 51 Het zijn kan niet causa sui (oorzaak van zichzelf) zijn op de manier van het bewustzijn. Het zijn is zich
- 51 Kort gezegd, de mens is actief en de middelen die hij gebruikt worden passief genoemd
- 52 Kortom:
-
- 52 Het zijn is op zich
- 52 Het zijn is wat het is
- 52 Het bewust-zijn heeft te zijn wat het is
-
- 52 Het identiteitsbeginsel duidt de ondoorzichtigheid van het op-zich-zijn aan.
- Deze ondoorzichtigheid heeft niets te maken met onze positie ten aanzien van het op-zich, in die zin dat we gedwongen zouden zijn het te leren en te observeren, omdat we “buiten” zijn.
- Het op-zich-zijn heeft geen binnenkant die tegenover een buitenkans staat en analoog is aan een oordeel, een wet, een bewustzijn van zich.
- Het op-zich heeft geen geheim het is massief.
- In zekere zin kan het als een synthese worden aangeduid.
- Maar het is de meest onoplosbare van alle syntheses: die van zich met zich
- 53 Het op-zich-zijn is
- 53 Het zijn is. Het zijn is op zich. Het zijn is wat het is. Dat zijn de 3 kenmerken nieuwe dankzij de voorlopige analyse van het zijns fenomeen kunnen toewijzen aan het zijn van de fenomenen
- 53 We zijn dus uitgegaan van de “verschijningen “en zijn geleidelijk ertoe gebracht twee zijn stippen te worden te poneren: het op-zich en het voor-zich, waarover straks meer
De mens is bewustzijn; het denken is bestaan. Roquentin beseft dat zijn denken de enige reden is voor zijn bestaan. Hij bestaat `voor-zich’, en vraagt zich of wat dat betekent. Hij is geen ding zoals de boomwortel. Dat Roquentin nadenkt over zijn bestaan en in verhouding staat tot zichzelf, is kenmerkend voor het `voor-zich-zijn’. Op die manier onttrekt het `voor-zich’ zich aan het voile zijn van de dingen en is het ‘ilia’ (neant). Een ding dat ‘op-zich’ is, kent geen ontkenning of negativiteit: het is volle positiviteit en kan alleen maar zijn. In het voor-zich-zijn ligt daarom het niet-zijn. Anders gezegd, de mens is niet. Voor Sartre duidt ‘het niet’ op de ontkenning van dingmatigheid. De mens kan om zich heen kijken en zeggen dat hij de tafel die in de hoek staat, niet is. Er is sprake van een zowel fysieke als geestelijke afstand. Het `voor-zich’ is afstand en spanning en in de verhouding tussen de mens en zichzelf situeert Sartre (de werking van) het “niet
Sartre onderscheidt twee manieren van zijn;
- Ten eerste het zijn-op-zich, dat een volkomen inerte zijnsvorm is, niet passief en niet actief, het heeft geen oorzaak, het is niet geschapen.
- De tweede zijnsvorm is het zijn voor-zich, dat samenvalt met bewust-zijn. Deze zijnsvorm is wel actief en altijd ergens op gericht. Bewustzijn kan `het niet’ (le néant) laten zijn.