laatste wijziging: 27-10-2022
504 Z&T A-2 H-6 intratemporaliteit
Hoofdstuk 6 : Tijdelijkheid en intratemporaliteit als oorsprong van het vulgaire tijdsbegrip
TO DO : samenvatting
- vulgaire tijdsbegrip
- dateerbaarheid
- intratemporaliteit
- tijd
- wereldtijd
- nu-reeks
504 §78 De onvolledigheid van
bovenstaande temporele
analyse van het er-zijn
- 504 Een principiële analyse van de tijd “waarin” het zijnde tegemoet treedt is des te noodzakelijker gezien het feit dat behalve de geschiedenis ook de natuurverschijnselen “door de tijd” zijn bepaald.
- Maar nog belangrijker dan de omstandigheid dat in de wetenschappen van geschiedenis en de natuur de “factor” tijd voorkomt, is dat het er-zijn al voor elk thematisch onderzoek met de tijd gerekend en zich op de tijd richt.
- En beslissend blijft ook hier weer hoe het er-zijn voor elk gebruik van meetinstrumenten, die op de tijd bepalen zijn toegesneden, “met zijn tijd” “rekent”.
- Dit rekenen gaat hieraan vooraf en maakt zoiets als het gebruik van uurwerken pas mogelijk
- 504 In zijn factische (feitelijke) existentie heeft het betreffende er-zijn “tijd” of er heeft “geen tijd”
- 505 Het factische er-zijn houdt rekening met de tijd, zonder dat het begrijpt wat tijdelijkheid in existentiaal opzicht inhoudt
- 505 In de totstandkoming en ontwikkeling van het vulgaire tijdsbegrip blijkt een merkwaardige aarzeling als het gaat om de vraag of aan de tijd een “subjectief” dan wel “objectief” karakter moeten toekennen
- 506 Hegel tracht de samenhang tussen “tijd” en “geest” te bepalen, met de bedoeling inzichtelijk te maken waarom de geest als geschiedenis “in de tijd valt”
- TO DO : Hegel : Fenomenologie van de geest (staat op de planning voor 2022)
506 §79 De tijdelijkheid van het er-zijn en het bezorgen van tijd
*** Wikipedia:
Tijd in klassieke zin is het verschijnsel dat van een gebeurtenis gezegd kan worden dat deze na of voor een andere gebeurtenis plaatsvindt. Een gebeurtenis vindt plaats op een tijdstip of moment. De tijd wordt wel gezien als een opeenvolging van tijdstippen. Daarnaast kan bepaald worden hoeveel tijd een gebeurtenis na een andere plaatsvindt. Het betreft dan de tijdsduur tussen twee tijdstippen. Met het begrip tijd worden deze volgorde en duur beschreven.
- 506 Het er-zijn existeert als een zijnde dat hij in z’n zijn om dit zijn zelf gaat
- 507 Als bezorgend calculeren, plannen, voorzorgen nemen en voorkomen zegt het altijd al,
- al dan niet hardop:
- dan – moet het gebeuren,
- eerst – moet dit of dat gedaan worden,
- nu – moeten we goedmaken wat destijds mislukte en onopgemerkt bleef
- al dan niet hardop:
- 507 Het “dan” en het “destijds” zijn mede verstaan met het oog op een “nu“, wat betekent dat het tegenwoordige een speciaal gewicht krijgt
- 507 Maar :
- elk “dan” is als zodanig een “dan, wanneer … “,
- elk “destijds” een “destijds, toen”,
- elk “nu” een “nu, terwijl … “
- We noemen die schijnbaar vanzelfsprekende relationele structuur
- van het “nu”, “destijds” en “dan” de dateerbaarheid
- 508 Met het “nu, terwijl . . . ” bedoelen we toch “zoals iedereen weet “een “tijdstip “. Het “nu” is tijd
- 509 Het zichzelf uitleggende vertegenwoordigen, dat wil zeggen dat we met “nu” aanspreken en uitleggen, noemen we tijd
- 509 /// JST De structuur van de dateerbaarheid van het “nu”, “dan” en “destijds” bewijst dat deze, van de stam van de tijdelijkheid, zelf tijd zijn
- 509 Op grond van dezelfde oorsprong uit de extatische (in vervoering, verrukkelijk) tijdelijkheid hebben ook de door het “nu”, “dan” en “destijds” behorende horizonten
-
- het karakter van dateerbaarheid ,
- in de zin van:
- deze dag waarop
- later, wanneer
- vroeger, toen
- in de zin van:
- het karakter van dateerbaarheid ,
-
- 510 Niet alleen het “gedurende“, maar elk “nu”, “dan” en “destijds” is conform de structuur van de dateerbaarheid een spanningsboog waarvan de spanningswijdte telkens wisselt:
-
- nu: in de pauze, tijdens het eten, deze avond, in de zomer
- dan: bij het ontbijt, tijdens de klim en dergelijke
-
- 511 De besluiteloze is zo druk met al zijn bezigheden, dat hij zichzelf aan het bezorgde verliest; wat hij daaraan verliest hij zijn tijd
- 511 Vandaar de voor hem kenmerkende uitspraak: “ik heb geen tijd” (zie ook mijn scriptie TO DO )
- 512 Het factisch (feitelijke) geworpen er-zijn kan alleen tijd “nemen” en tijd verliezen, omdat hem als extatisch uitgestrekte tijdelijkheid, samen met daarin gefundeerde ontslotenheid van het er, een “tijd” is beschoren
- 512 Als ontsloten zijnde existeert het er-zijn factisch op de wijze van het mede-zijn met anderen
- 512 Het uitgesproken “nu” wordt door iedereen gezegd in het publiekelijk met-elkaar-in-de-wereld-zijn
- 512 In zoverre het alledaagse bezorgen zich nu vanuit de bezorgde “wereld “verstaat, kent hij de “tijd” die het neemt niet als zijn tijd, maar maakt het in het bezorgen gebruik van de tijd die “er is” en waarmee men rekent
512 §80 De bezorgde tijd en de intratemporaliteit
*** Intratemporaliteit is een alledaagse beleving van de tijd die een
oneigenlijke en genivelleerde vorm van de existentiale tijdelijkheid is.
- 513 Aangezien het er-zijn naar zijn aard als geworpen zijnde vervallend existeert, legt het zijn tijd bezorgen uit op de wijze van een tijdrekening. In de tijdrekening tijdig zich de “eigenlijke “openbaarmaking van de tijd, zodat we moeten zeggen dat de geworpenheid van het er-zijn de grond is voor het “bestaan” van de publieke tijd
- 513 De publieke tijd blijkt de tijd te zijn “waarin” het binnenwereldlijk terhandene en voorhandene tegemoet treedt. Dat dwingt ertoe dit zijnde, dat niet de aard is van het er-zijn, intratemporeel te noemen
03-06-2020 Is tijd niet iets wat je als “ik” beleeft?
- 514 Voor het alledaagse omzichtige in-de-wereld-zijn is de mogelijkheid van het zicht vereist, dat wil zeggen de helderheid om binnen het voorhandene bezorgend te kunnen omgaan met het terhandene
- 514 In zijn geworpenheid is het overgeleverd aan de wisseling van dag en nacht. De dag verleend met zijn helderheid het mogelijke zicht, de nacht neemt het zicht weg
- 514 De zon dateert de in het bezorgen uitgelegde tijd.
- Uit die datering ontstaat de meest “natuurlijke” tijdmaat, de dag.
- Je kunt “de dag indelen”.
- Die indeling vindt op zijn gebeurt plaats met het oog op langere tijd dateert: de bewegende zon
- 515 Deze datering rekent met de tijd in de zin van een tijdmeting, voor dan ook een tijdmeting, dus een uurwerk (klokken,horloges) nodig is.
- Dat betekent: met de tijdelijkheid van het geworpen, aan de wereld overgeleverde, zichzelf tijd gevende er-zijn, is ook al zoiets als een “uurwerk” ontdekt, dat wil zeggen iets terhands dat in zijn regelmatige terugkeer in het wachtend tegenwoordige toegankelijk is geworden
- 515 Het “natuurlijke” uurwerk, zoals dat telkens al met de factische geborgenheid van het in de tijdelijkheid gefundeerde er-zijn is ontdekt, motiveert pas en biedt tevens de mogelijkheid tot vervaardiging en gebruik van nog handzamer uurwerken, en wel zodanig dat deze “kunstmatige”uurwerken op die “natuurlijke” moeten zijn “afgesteld”, willen ze hun kant van de in het natuurlijke uurwerk primaire ontdekte tijd toegankelijk maken
- 516 De publieke tijd heeft als tijd-voor… Naar zijn aard en werelds karakter. daarom noemen we de tijd die in de tijd begin van de tijdelijkheid publiek wordt de wereld tijd.
- (dit is de tijd die tot de wereld behoort)
- 516 Samenvattend :
- *** Tijd
- is dateerbaar,
- heeft een bepaalde spanne, (reikwijdte)
- is publiek en
- behoort overeenkomstig de structuur tot de wereld zelf
- *** Tijd
- 517 Voor het vaststellen van de tijd ook niet meer nodig nadrukkelijk en rechtstreeks naar de zon en haar stand te kijken.
- 518 De publieke tijdsbepaling […] krijgt […] de vorm: “Wanneer de schaduw zoveel voet lang is, treffen elkaar daar ” (de “boerenklok”) (de zonnewijzer)
- 518 Heidegger vraagt zich af: Wat betekent: de tijd aflezen?
- 518 Het op-de-klok-kijken is verworteld in een wordt bestuurd door een de-tijd-nemen
- 519 De datering verwijst niet zomaar na een voorhanden zijnde, maar verwijzen zelf heeft het karakter van het meten. Weliswaar kunnen we het gemeten getal onmiddellijk aflezen, maar daarin ligt toch een besef dat de maatstaf in een te meten afstand is vervat, dat wil zeggen dat we vaststellen hoe-vaak die maatstaf hierin aanwezig is
vaag – ten opzichte van uur – minuut – seconde
- 519 In de tijdmeting vindt derhalve een openbaarmaking van de tijd plaats volgens welke hij zich steeds en ten alle tijden voor iedereen als “nu en nu en nu” voordoet. Die “algemeen” op de klok toegankelijke tijd wordt in zekere zin als een voorhanden menigvuldig van nu-momenten aangetroffen, zonder dat de tijdmeting thematisch op de tijd als zodanig is ingericht
- 519 De tijd wordt niet aan een plaats gekoppeld, maar de tijdelijkheid is de voorwaardelijk voor de mogelijke binding van de datering aan het ruimtelijk-plaatselijke, en wel zodanig als dit maatstaf bindend is voor iedereen. De tijd wordt niet eerst aan de ruimte gekoppeld, maar de zogenaamd te koppelen “ruimte” treedt slechts tegemoet op grond van de tijd-bezorgende tijdelijkheid. Overeenkomstig de fundering van het uurwerk en de tijdrekening in de tijdelijkheid van het er-zijn, die dit zijnde als iets geschiedmatig is elk uurwerk als zodanig “een geschiedenis heeft ”
- Zie noot 4 : Op het relativiteitstheoretische probleem van de tijdmeeting
05-06-2020 Zie de man denken over zijn en tijd in zijn hut in de bergen. Tijd en ruimte zit hij te overdenken. Doe ik hetzelfde als ik dit boek nu bestudeer? Ja.
05-06-2020 Martin Heidegger (en ik) hechtte weinig belang aan de biografische achtergrond van denkers, getuige zijn uitspraak “Aristoteles is geboren, werkte en is gestorven. Laten we ons nu op zijn denken toeleggen”.
- 520 Naarmate het tijd-bezorgende er-zijn minder tijd heeft te verliezen, wordt hij “kostbaarder” en moet ook het uurwerk handzamer zijn
- 521 In het bezorgen wordt aan elk ding “zijn tijd” toegewezen. Het “heeft” tijd en kan die, net als elk binnen wereldlijk zijnde, alleen “hebben” omdat het hoe dan ook “in de tijd” is
- 521 De tijd “waarin” iets voorhandens zich beweegt en rust, is niet “objectief“, als we daarmee het op-zich-voorhanden-zijn van een binnen de wereld tegemoet treden zijnde bedoelen. Maar de tijd is net zomin subjectief, als we daaronder het voorhanden-zijn en voorkomen in een “subject” verstaan.
- De wereldtijd is objectiever dan elk mogelijk object, omdat hij als mogelijkheidsvoorwaarde van het binnenwereldlijk zijnde met de ontslotenheid van wereld telkens al extatisch-horizontaal wordt “geobjecteerd”
- 522 In tegenstelling tot de mening van Kant wordt de wereldtijd dus ook in het fysische net zo onmiddellijk aangetroffen als in het psychische, en daar niet pas via het psychische
- 522 Maar de wereldtijd is ook “subjectiever” dan elk mogelijk subject, omdat hij in de welbegrepen zin van de zorg het zijn van het factisch existeren de zelf pas mede mogelijk maakt
- 522 “De tijd” is noch in het “subject” noch in het “object” voorhanden, noch “binnen“, noch “buiten” en “is” “vroeger “dan elke subjectiviteit en objectiviteit, omdat hijzelf de mogelijkheidsvoorwaarde van dit “vroeger” vormt
- 522 *** Heeft de tijd dan wel een zijn?
523 §81 De intratemporaliteit en de genese (ontwikkeling) van het vulgaire tijdsbegrip
- 523 De tijd is wat zich in het vertegenwoordigend, tellend volgen van de lopende wijzer toont en wat daarin geteld wordt, en wel zodanig dat het tegenwoordig inzichten samen met het onthouden en wachten, die horizontaal open staan naar het vroeger en het later, als één extatisch geheel tijdigt
- 524 De definitie van Aristoteles:
-
-
-
- Tijd: het getelde
- aan de beweging die optreedt
-
- binnen de horizon van het vroeger en later
-
- aan de beweging die optreedt
- Tijd: het getelde
-
-
-
- 524 Alle latere uiteenzettingen van het begrip van de tijd houden zich principieel aan de door Aristoteles gegeven definitie, wat betekent dat de tijd als thema slechts wordt behandeld zoals hij zich in het omzichtige bezorgen voordoet.
- De tijd is het “getelde”, dat is het in het tegenwoordige van de lopende wijze (of van de schaduw) uitgesprokene en, zij het niet thematisch, bedoelde.
- Wat we in de vertegenwoordiging van het bewogene in zijn beweging zeggen, is “nu hier, nu hier, enzovoort “
- Wat we tellen zijn de nu-momenten
- En die tonen zich “in elk nu “als “zo-dadelijk-niet-meer . . . ” en “nu-nog-met-niet “
- We noemen de aldus in het uurwerkgebruik “waargenomen” wereldtijd de nu-tijd
- 525 De tijd wordt als opeenvolging opgevat, als “stroom” van nu-momenten, als “loop van de tijd”
- 525 /// JST In de vulgaire (ordinaire) uitleg van de tijd als nu-reeks ontbreekt zowel de dateerbaarheid alsook de beduidendheid.
- De karakterisering van de tijd als loutere aaneenschakeling laten beide structuren niet “tevoorschijn komen”
- De vulgaire uitleg van de tijd dekt ze toe
- 526 De nu-momenten gaan voorbij, en de voorbije momenten vormen het verleden. De nu-momenten komen eraan, en de aankomende momenten omvatten de “toekomst“
- 526 De nu-reeks wordt opgevat als iets wat op een of andere manier voorhanden is; zij valt dan zelf “in de tijd ”
-
- We zeggen: in elk nu is nu, in elk nu verdwijnt het ook al
- In elk nu is het nu nu, dus het is steeds als hetzelfde aanwezig, ook al komt er in elk nu iets anders aan om weer te verdwijnen
- 526 Plato: Timaeus 37 d 5-7 : Maar hij (de schepper) kwam op het idee een soort van beweeglijke afbeelding van de eeuwigheid te maken. En terwijl hij de hemel verder ordende, maakte hij van de indirect eenheid blijven de eeuwigheid een eeuwig numeriek voortschrijdende afbeelding: namelijk die waaraan wij de naam “tijd” hebben we gegeven
-
- 526 De nu-reeks is ononderbroken en vertoont geen hiaten. Hoe “ver” we ook met het “oordelen” van het nu doorgaan, het is altijd nog nu
- 527 /// JST Dat de vulgaire uitleg van de tijd en nivellering en toelichting van de wereld tijd (en daarmee van de tijdelijkheid in het algemeen betekent “blijkt het duidelijkst uit de Deze van die tijd interpretatie, volgens welke de tijd “oneindig” is
- 527 De tijd is dus “naar beide kanten“ toe eindeloos
- 528 Tot aan het einde “heb je altijd nog tijd”. Tijd-hebben blijkt hier bedoeld in de zin van het kunnen-verliezen
-
- Wat hier verstaan wordt is in geen geval de eindigheid van de tijd, maar omgekeerd: het bezorgen is erop uit van de tijd die nog komt en “verdergaat” zoveel mogelijk te vergaren
-
- 528 Bekend is slechts de publieke tijd die in zijn nivellering van iedereen en dat wil zeggen van niemand is
- 529 Als we spreken over het voorbijgaan van de tijd kon daarin de “ervaring” tot uitdrukking dat je hem niet kunt stoppen
- 531 Hoewel de vulgaire tijdservaring eerst en vooral alleen de “wereldtijd” kent, brengt zij die tegelijkertijd toch ook altijd bij uitstek in betrekking tot de “ziel” en de “geest“
- 531 Aristoteles: (Physica 223 a 25) “Indien niets anders van natuur in staat is om te tellen dan de ziel, en van de ziel het denken (nous) , is het onmogelijk dat het tijd is, als er geen ziel is
- 531 Augustinus: (Confessiones boek XI hoofdstuk 26) “Zo ben ik gaan denken, dat de tijd niets anders is dan een uitgestrektheid. Maar waarvan, dat weet ik niet. Het zou me verbazen, als het geen uitgestrektheid was van de geest en van hem alleen
- 531 […] heeft Hegel al de nadrukkelijke poging ondernomen de samenhang tussen de vulgair opgevatte tijd en de geest bloot te leggen, terwijl bij Kant de tijd weliswaar “subjectief” is, maar onverbonden “naast” het “ik denk” staat
-
-
-
- 531 Noot 16 In hoeverre bij Kant toch een radicale tijdsbegrip doorbreekt dan bij Hegel, zal in de eerste afdeling van deel twee van deze verhandeling worden aangetoond
-
-
-
09-06-2020 Noot 16: Heidegger spreekt hier over eerste afdeling deel 2. Is dat dan een Zijn en Tijd deel 2? Nee: want dit boek is inderhaast geschreven, Heidegger had weinig tijd om deze proeve van bekwaamheid te schrijven.
532 §82 De existentiaal-ontologische samenhang van tijdelijkheid, er-zijn en wereldtijd in contrast met Hegels opvatting tussen tijd en geest
- 532 De geschiedenis, die in essentie de geschiedenis van de geest is, verloopt “in de tijd”.
- Dus “valt de ontwikkeling van de geschiedenis in de tijd ”
-
- Maar Hegel stelt zich er niet tevreden mee de intratemporaliteit van de geest als een feit te poneren: hij probeerde mogelijkheid te begrijpen dat de geest in de tijd valt, die “het volstrekt abstracte, zintuiglijke” is
-
- Dus “valt de ontwikkeling van de geschiedenis in de tijd ”
532 A Hegels begrip van de tijd
- 533 Hoewel Hegel ruimte en tijd met elkaar verbindt, gebeurt dat niet louter in een uiterlijke aaneenschakeling:
- Ruimte “en ook tijd ”
- de filosofie bestrijdt dit “ook“
- Ruimte “en ook tijd ”
- 533 /// JST De ruimte “is” tijd, dat wil zeggen dat de tijd de “waarheid” van de ruimte is
- 533 De (definitie ruimte) ruimte is de abstracte veelheid van de erin te onderscheiden punten
- 533 De punt is (voorzover hij hoe dan ook in de ruimte iets onderscheidt) negatie van de ruimte, maar zo dat hij als die negatie (punt is immers ruimte, (JST “neemt ruimte in“)) zelf binnen de ruimte blijft
- Nog doordenken . . . in 2022 samen met Hegels fenomenologie van de geest
- 534
- Wordt de ruimte voorgesteld, dat wil zeggen in het onverschillig bestaan van haar onderscheiden onmiddellijk aanschouwt, dan zijn de negatie’s als het ware direct gegeven.
- Maar dit voorstellen bevat de ruimte nog niet in haar zijn
- Dat is alleen mogelijk in het denken, als de synthese die door these en antithese is heengegaan en beide opheft
- Gedacht, en daarmee in haar zijn gevat, wordt de ruimte pas als de negatie is niet eenvoudig in hun onverschilligheid blijven bestaan, maar worden opgeheven, dat wil zeggen zelf worden genegeerd
- In de negatie van de negatie (dat wil zeggen van de punctualiteit) stelt de punt voor zich en treedt daarmee uit de onverschilligheid van het bestaan te voorschijn
- Als de voor zich gestelde punt onderscheidt hij zich van deze en van die, hij is niet langer deze en nog niet die
- Als de punt zich zo voor zich stelt, stelt hij het na-elkaar, waar hij in staat, de sfeer van het buiten-zich-zijn, die vanaf dat moment de sfeer van de genegeerde negatie is
- De opheffing van de punctualiteit als onverschilligheid betekent dat de ruimte niet langer in de “verlamde rust” blijft liggen
- De punt “spreidt zich open” tegenover alle andere punten
- Deze negatie van de negatie als punctualiteit is volgens Hegel de (definitie tijd) tijd
- Nog doordenken . . . in 2022 samen met Hegels fenomenologie van de geest
- 534 **** Wil deze uiteenzetting enige aantoonbare zin hebben, dan kan er niets anders mee bedoeld zijn dan: het zich-voor-zich-stellen van iedere. In een nu-hier, nu-hier enzovoort. Iedere punt “is “, voor zich gesteld, nu-punt.
-
-
- **** In de tijd heeft de punt dus werkelijkheid
-
-
- 535 De tijd ontpopt zich in deze uitleg als het “aanschouwde worden”
- 535 Als Hegel het wezen van de tijd als het “aanschouwde worden” bepaald, dan wordt daarmee duidelijk dat hij de tijd primair vanuit het nu begrijpt, en wel vanuit het nu zoals we dat in het loutere aanschouwen aantreffen
- 535 Hegels interpretatie van de tijd ligt helemaal in de lijn van het vulgaire tijdsbesef
- 536 Alleen vanuit dit formeel-dialectische begrip van de tijd is regel in staat een samenhang tussen tijd en geest tot stand te brengen
- 537 Zie noot 30: Aristoteles, Kant, Hegel en Bergson: […] betreft dat meer de opvatting van de tijd en het “tijdsbewustzijn”
-
- Nog doordenken . . . in 2022 samen met Hegels fenomenologie van de geest
-
- 537 Zie noot 30: Aristoteles, Kant, Hegel en Bergson: […] betreft dat meer de opvatting van de tijd en het “tijdsbewustzijn”
A Hegels interpretatie van de samenhang tussen geest en tijd
- 538 Het wezen van de geest is het begrip
- 538 Daaronder verstaat Hegel niet het aanschouwde algemene van een genus als de vorm van een gedachte, maar de vorm van het zich denkende denken zelf: het zichzelf – als ze vatten van het niet-ik begrijpen. Voor zover het vatten van het niet-ik een vorm van onderscheiden is, ligt in het zuivere begrip als het vatten van dit onderscheiden een onderscheiden van het onderscheid
- 538 Het begrip is dus het zich begrijpende begrepen-zijn van het zelf, als welke het zelf eigenlijk is zoals het kan zijn, te weten vrij
- Ik is het zuivere begrip zelf, dat als begrip tot bestaan [er-zijn] is gekomen. Maar “ik “is die aanvankelijk zuivere, op zichzelf betrekken de eenheid, en dat niet onmiddellijk, maar door van alle bepaaldheid en inhoud abstraheren en in de vrijheid van de onbegrensde gelijkheid met zichzelf terug te keren. Zo is het ik “algemeenheid“, maar evenzeer onmiddellijk “enkelheid“
- 539 Het doel van de ontwikkeling van de geest is “zijn eigen begrip te bereiken “
- 539 Zo verschijnt de geest overeenkomstig zijn wezen noodzakelijk in de tijd
- 540 Hegel, Fenomenologie van de geest bladzijde 605:
- “De tijd verschijnt dus als het lot en de noodzaak van de geest, die niet in zichzelf is voltooid ,- de noodzaak om het aandeel van het zelfbewustzijn heeft aan het bewustzijn te verrijken, om de onmiddellijkheid van het op-zich – de vorm waarin de substantie in het bewustzijn is, – in beweging te zetten, of omgekeerd het op-zich , als het innerlijke opgevat, dat wat eerst innerlijk is, te realiseren en te manifesteren – dat wil zeggen de zekerheid van zichzelf voor zich op te eisen
541 §83 De existentiaal-temporele analytica van het er-zijn en de fundamenteel-ontologische vraag naar de zin van zijn zonder meer
- 541 Leeswijzer : TO DO