laatste wijziging: 21-09-2022
526 III Het “zijn-met”
DEEL 3 Het voor-de-ander
Derde hoofdstuk : De concrete relaties met de ander
526 III Het “zijn-met” en het “wij”
- 526 Het is inderdaad zo dat we vaak “wij” zeggen
- 526 “Wij” kan onderwerp, subject zijn en is in die vorm gelijk te stellen met een meervoud van “ik“
- 526 /// JST In het “wij” als subject is niemand object
- 526 Het beste voorbeeld van het “wij” kan ons worden geboden door het bezoeken van een toneelvoorstelling wiens bewustzijn er helemaal op is gericht het denkbeeldige schouwspel te vatten, de gebeurtenissen naar de hand van anticiperende schema’s te voorzien, denkbeeldige wezens te poneren als de held, de verrader, de gevangene enzovoort, en die zich, in het opdoen zelf waardoor het bewustzijn van het schouwspel wordt, toch niet-thetisch constituerend als bewustzijn (van) mede-bezoeker van het schouwspel te zijn.
- Eenieder kent wel de onuitgesproken gene die ons beklemd in een half lege zaal of integendeel het tomeloze enthousiasme dat in een volle, geestdriftige zaal steeds sterker wordt
- 527 Zie ook “Mitsein” (zijn met) :: bladzijde 338
- 527 Het wij wordt ervaren door een specifiek bewustzijn; belet mezelf ervaren als deel van een wij aan met hen, dan is het niet noodzakelijk dat alle cafébezoekers op het terras zit er bewust van zijn dat ze wij zijn
- Het banale dialoogschema is bekend:
- “Wij zijn heel ontevreden” –> “welnee, mijn beste, spreek voor jezelf!”
- Het banale dialoogschema is bekend:
- 528 Het voor-de-ander-zijn gaat vooraf aan en is het fundament van het voor-de-ander-zijn
528 A Het object- "wij"
- 528 Het object- “wij” stort ons in de wereld; door de schaamte ervaren we het als een gemeenschappelijke vervreemding. Dit wordt gemarkeerd door het sprekende voorval waarbij galeislaven steken van woede en schaamte omdat een mooie, met sieraden behangen vrouwen beschikt onderzoeken, en hun lompen, hun zwoegen en hun ellende ziet
- 529 Wij hebben bij onze beschrijving echter geen rekening gehouden met het feit dat mijn relatie met andere verschijnt tegen de eindeloze achtergrond van mijn relatie en van zijn relatie met alle anderen. Dat wil zeggen met vrijwel alle bewustzijnen
- 529 Dan verschijnt opeens de derde
31-10-2020 Er zijn nu 6 situaties:
-
-
- <<Ik>> Ik zie de ander
- <<Ander>> De ander ziet mij
- <<Ik>> Ik zie ook nog een derde persoon
- 530 Ik kan mijzelf ervaren als door de derde bekeken terwijl ik naar de ander kijk
- <<Derde>> Deze derde persoon ziet mij
- <<Ander>> De ander ziet ook net als ik de Derde
- <<Derde>> De derde persoon ziet ook de ander
-
- 530 Dat brengt ons tenslotte tot het geval dat ons bezighoudt: ik bevind me in conflict met de ander. Opeens verschijnt de derde en hij omvat ons beiden met zijn blik
- 532 Sommige situaties lijken zich beter dan andere te lenen voor de ervaring van het “wij“.
- In het bijzonder de gemeenschappelijke arbeid: meer gescheiden mensen zich ervaren als door de derde gevat wel solidair aan eenzelfde object werken, buiten betekenis zelf van het vervaardigde object het collectief van de werkenden aan als een “wij“
- 533 In tegenwoordigheid of bij afwezigheid van derden kan ik me dus altijd vatten als loutere zelfheid of als deel uitmakend van een “wij“.
- Dit voert ons naar enkele speciale “wij ‘s” in het bijzonder naar het “wij” dat “klassenbewustzijn” wordt genoemd
- 534 De “meester”, de “feodale heer”, de “bourgeois” of de “kapitalist” verschijnen niet alleen als bevelen uitdelen de machthebbers, maar bovendien en vooral als de derde, dat wil zeggen als degenen die buiten de onderdrukte gemeenschap staan in voor wie die gemeenschap bestaat.
- Dus voor hen en door hun vrijheid zal de werkelijkheid van de onderdrukte klassen bestaan
- 537 Zo dient het humanistische “wij” (als object-wij) zich aan
537 Het subject-wij
- 537 De wereld, in het bijzonder het bestaan van vervaardigde objecten in de wereld, beduidt ons dat we deel uitmaken van een subject-gemeenschap
- Die objecten zijn door mensen gemaakt voor subjecten-hen, dat wil zeggen voor een niet-geïndividualiseerde en niet-getelde transcendentie die samenvalt met de ongedifferentieerde blik die we eerder het “men” hebben genoemd,
- want de (al dan niet slaafse) werken werkt in tegenwoordigheid van een ongedifferentieerde en afwezige transcendentie, waarvan hij slechts de vrije mogelijkheden aan de werkelijk object in verzonken vorm schetst.
- In die zin ervaart de werker, wie hij ook moge zijn, in het werk zijn instrument-zijn voor de ander;
- het werk is, wanneer het niet strikt voor de eigen doeleinden van de werken is bestemd,
- een vervreemdingsmodus
- De vervreemdende transcendentie is in dit geval de consument
- want de (al dan niet slaafse) werken werkt in tegenwoordigheid van een ongedifferentieerde en afwezige transcendentie, waarvan hij slechts de vrije mogelijkheden aan de werkelijk object in verzonken vorm schetst.
- Die objecten zijn door mensen gemaakt voor subjecten-hen, dat wil zeggen voor een niet-geïndividualiseerde en niet-getelde transcendentie die samenvalt met de ongedifferentieerde blik die we eerder het “men” hebben genoemd,
- 541 Sartre schetst dan een situatie met betrekking tot de metro:
- De “uitgang” is (louter beschouwd als opening die op de straat uitkomt) strikt gelijkwaardig aan de ingang, hij wordt niet als in of uitgang aangeduid
- Dat alles heeft Heidegger geheel goed onder woorden gebracht
- /// JST Maar de conclusie die hij verzuimt eruit te trekken is dat, wil het object als vervaardigd verschijnen, de ander al op een of andere manier gegeven moet zijn
- Wie niet al de ander zou hebben ervaren, zal volstrekt niet het vervaardigde object kunnen onderscheiden van de loutere materialiteit van een niet-bewerkt ding
- Zelfs als hij het overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van de fabrikant zal gebruiken, zou hij die gebruiksaanwijzing opnieuw uitvinden en aldus een vrije toe-eigenen in van een natuurlijk iets bewerkstelligen
- Wie door de “uitgang “genoemde deuren naar buiten gaat zonder het bord hebben gelezen of zonder de taal te kennen, is als de gek van de Stoïci die op klaarlichte dag “het is licht” zegt, niet ten gevolge van een objectieve constatering maar krachtens de inwendige drijfveren van zijn waanzin
- Dat het vervaardigde object naar de ander verwijst en daarmee naar mijn ongedifferentieerde transcendentie, komt doordat ik de anderen al ken
- De ervaring van het subject-wij worden dus opgebouwd op de oorspronkelijke ervaring van de ander en kan slechts een seculaire ondergeschikte ervaring zijn
- 543 Er bestaat dus geen enkele symmetrie tussen de ervaring van het object-wij en de ervaring van het subject-wij
- De object-wij is de onthulling van een reële bestaansdimensie en komt overeen met een simpele verrijking van de oorspronkelijke ervaring van het voor-de-ander
- De subject-wij is een psychologische ervaring, gerealiseerd door een historisch mens die is ondergedompeld in een bewerkt universum en in een nauw omschreven samenleving van economische type;
- ze onthult niets bijzonders, ze is een louter subjectieve “belevenis”
- 544 Aan het slot van deze lange beschrijving van de relaties van het voor-zich (geest) met de ander hebben we deze zekerheid verworven:
- het voor-zich (geest) is niet alleen een zijn dat opdoemt als vernieting van het op-zich (materie) dat het is en interne ontkenning van het op-zich (materie) dat het niet is.
- Die vernietende vlucht wordt geheel teruggepakt door het op-zich (materie) en tot op-zich verstard zodra de ander verschijnt.
- /// JST Alleen het voor-zich (geest) is transcendent aan de wereld, het is het niets waardoor er dingen zijn. Door op te doemen verleent de ander aan het voor-zich een midden-in-de-wereld-op-zich-zijn als ding tussen de dingen.
- Die verstening van het op-zich (materie) door de blik van de ander is de diepe betekenis van de Medusamythe.
- We hebben dus vooruitgang geboekt in ons onderzoek: we wilden immers de oorspronkelijke betrekking van het voor-zich (geest) tot het op-zich (materie) bepalen.
- We hebben eerst geleerd dat het voor-zich (geest) vernieting en radicale ontkenning van het op-zich (materie) is; nu stellen we vast dat het ook, alleen al vanwege de medewerking van de ander en zonder enige tegenspraak, totaal op-zich (materie) is, tegenwoordig te midden van het op-zich (materie).
- Maar dit tweede aspect van het voor-zich (geest) vertegenwoordigt zijn buiten; vanuit zijn aard is het voor-zich het zijn dat niet met zijn op-zich-zijn kan samenvallen.
- 544 Deze opmerkingen zouden als basis kunnen dienen voor een algemene zijnstheorie
- , die het doel is dat we nastreven
- 544 Als we bijvoorbeeld Heidegger lezen, worden we vanuit dat standpunt bezien getroffen door de ontoereikendheid van zijn hermeneutische beschrijvingen.
- Als we zijn terminologie overnemen, zullen we zeggen dat hij het Dasein beschrijft als het bestaande dat de bestaanden overschrijdt naar hun zijn. En het zijn wil hier zeggen de betekenis of de zijns-wijze van het bestaande.
- En het is zo dat het voor-zich (geest) het zijn is waardoor de bestaanden hun zijnswijze onthullen. Maar Heidegger gaat voorbij aan het feit dat het voor-zich niet alleen het zijn is dat een ontologie van de bestaanden constitueert, maar dat het ook het zijn is waardoor het bestaande als bestaande aan ontische modificaties onderhevig is.
- Die voortdurende mogelijkheid om te handelen, dat wil zeggen het op-zich (materie) in zijn ontische materialiteit, in zijn ‘vlees’ te veranderen, moet natuurlijk worden beschouwd als een essentieel kenmerk van het voor-zich (geest) ; als zodanig moet die mogelijkheid haar fundament vinden in een oorspronkelijke verhouding van het voor-zich tot het op-zich (materie), die we nog niet aan het licht hebben gebracht.
- Wat is handelen?
- Waarom handelt het voor-zich (geest) ?
- Hoe kan het handelen?
- Dat zijn de vragen waarop we nu een antwoord moeten geven. We hebben alle elementen voor een antwoord in handen: de vernieting, de facticiteit en het lichaam, het voor-de-ander-zijn, de eigen aard van het op-zich.
- We dienen ze opnieuw aan onderzoek te onderwerpen.