laatste wijziging: 07-10-2022
603 II Vrijheid en facticiteit
DEEL 4 Hebben, doen en zijn
Eerste hoofdstuk : Zijn en doen: de vrijheid
549 II Vrijheid en facticiteit: de situatie
TO DO : samenvatting
Bladzijde 603 tot en met 681
Begrippen:
- facticiteit : kunstmatigheid
- De facticiteit, een begrip dat Sartre weer ontleend heeft aan Heidegger, is het geworpen zijn in de wereld.
- We hebben niet gekozen om geboren te worden en evenmin waar we geboren worden.
- Merk op dat we eigenlijk ook niet eens kunnen kiezen om vrij te zijn, binnen Sartres filosofie.
- We zijn vrij en daarmee basta!
- 603 Het doorslaggevende argument dat het gezond verstand tegen de vrijheid inbrengt, houdt in dat we aan onze onmacht worden herinnerd.
- We zijn bij lange na niet in staat onze situatie naar het ons zint te wijzigen, het ziet ernaar uit dat we onszelf niet kunnen veranderen.
- Ik ben “vrij” noch om te ontsnappen aan het lot dat mijn klasse, mijn land en volk, mijn familie me opleggen, noch zelfs mijn macht of mijn rijkdom op te bouwen, noch mijn onbeduidendste lusten of mijn gewoonten de baas te worden.
- Ik word als arbeider, Fransman, erfelijk met syfilis belast of tuberculoselijder geboren.
- Een levensgeschiedenis, welke ze ook moge zijn, is de geschiedenis van een mislukking. De tegenspoed coëfficiënt van de dingen is zodanig dat het jaren van geduld kost om zelfs maar het geringste resultaat te bereiken.
- Bovendien moet ik “de natuur gehoorzamen om haar te beheersen”, dat wil zeggen mijn handelen inpassen in het stramien van het determinisme.
- Veel meer dan hij “zich” lijkt “te maken”
- schijnt de mens “te worden gemaakt”
- door klimaat en grond, ras en klasse, de taal,
- de geschiedenis van de groep waartoe hij behoort,
- de erfelijkheid, de individuele omstandigheden tijdens zijn kinderjaren,
- de verworven gewoonten,
- de grote en kleine gebeurtenissen in zijn leven
- schijnt de mens “te worden gemaakt”
- 605 Tegen het gezond verstand in moet bovendien worden gepreciseerd dat de formule “vrij zijn” niet betekent “krijgen wat je hebt gewild“, maar “zich ertoe brengen om uit zichzelf te willen (in de brede betekenis van kiezen) ”
- Er bestaat een misverstand tussen
- het populaire begrip vrijheid,
- product van historische politieke en morele omstandigheden,
- wat gelijk staat met “vermogen om gekozen doeleinden te bereiken“
- product van historische politieke en morele omstandigheden,
- en het technische en filosofische concept vrijheid,
- het enige dat we hier in beschouwing namen,
- en dat slechts betekent :autonomie van de keuze
- het populaire begrip vrijheid,
- Er bestaat een misverstand tussen
- 605 Dit essentiële onderscheid tussen de vrijheid van de keuze en de vrijheid om te verkrijgen is, naar het stoïcisme, zeker door Descartes gezien
- 606 We hebben vastgesteld dat het voor-zich (geest) vrij is
- 606 1: In feite zijn we een vrijheid die kiest,
- maar we kiezen niet vrij te zijn:
- we zijn tot vrijheid veroordeeld, of zoals Heidegger zegt: overgeleverd
- maar we kiezen niet vrij te zijn:
- 606 1: In feite zijn we een vrijheid die kiest,
- 608 De empirische en praktische opvatting van de vrijheid is dus geheel negatief, ze gaat uit van de beschouwing van een situatie en stelt vast dat die situatie me de vrijheid laat dit of dat doel na te streven.
- Men zou zelfs kunnen zeggen dat die situatie mijn vrijheid conditioneert in die zin dat ze daar iets om me niet te dwingen
- Denk het verbod om na de avondklok op straat te lopen weg
- – wat zal dan voor mij de vrijheid om ’s nachts rond te wandelen (iemand bijvoorbeeld door een vrijgeleide wordt verleend) kunnen betekenen?
- Men zou zelfs kunnen zeggen dat die situatie mijn vrijheid conditioneert in die zin dat ze daar iets om me niet te dwingen
- 608 We zeiden dat de vrijheid niet vrij is om niet vrij te zijn en dat ze niet vrij is om niet te bestaan
- Niet niet vrij kunnen zijn is immers de facticiteit (kunstmatig: geworpen zijn in de wereld) van de vrijheid en
- niet niet kunnen bestaan is haar contingentie (niet noodzakelijkheid)
- —– facticiteit en contingentie zijn één —–
- 609 De lezer heeft begrepen
- dat het verhevene niets anders is dan
- het door het voor-zich (geest) verniete op-zich (materie) dat het hier te zijn,
- dan het lichaam als gezichtspunt en aanzien van de wereld,
- dan het verleden als essentie als het voor-zich was:
- drie aanduidingen voor een en dezelfde werkelijkheid
- dat het verhevene niets anders is dan
- 609 Situatie noemen we de convergentie van de vrijheid in het zijn van de wereld in zoverre dat datum, dat er slechts is om de vrijheid niet te beteugelen, zich aan die vrijheid alleen onthuld als al verlicht door het doel wat ze kiest. Het datum verschijnt dus nooit als bestaande als op zich aan hetvoor-zich (geest)
- het openbaart zich altijd als motief, aangezien het zich alleen onthuld in het schijnsel van een doel waardoor het wordt belicht
-
- —– situatie en motivatie zijn één —–
-
- het openbaart zich altijd als motief, aangezien het zich alleen onthuld in het schijnsel van een doel waardoor het wordt belicht
- 610 De mens stuit alleen op het terrein van zijn vrijheid op hindernissen
- 611 Zo beginnen we een eerste idee van de paradox van de vrijheid te krijgen:
-
- er is slechts vrijheid in situatie en
- er is slechts situatie door de vrijheid
-
- 611 Het betreft mijn plaats, mijn lichaam, mijn verleden, mijn positie in zoverre deze al door de aanduidingen van de ander is gedetermineerd en tenslotte mijn fundamentele relatie tot de ander.
612 Mijn plaats
- 612 Mijn plaats wordt bepaald door de ruimtelijke orde en door de specifieke aard van de dits die zich tegen een wereldachtergrond aan mij onthullen.
- Het is natuurlijk de plaats waar ‘ik woon’ (mijn “land” met zijn grond, klimaat, rijkdommen, loop en ligging van rivieren en bergen),
- maar het is, simpeler, ook de schikking en de orde van de objecten die op dit ogenblik aan mij verschijnen
- (een tafel, aan de andere kant van de tafel een raam, de straat en de zee)
- en die me om zo te zeggen de ratio van hun ordening aanduiden.
- maar het is, simpeler, ook de schikking en de orde van de objecten die op dit ogenblik aan mij verschijnen
- Het kan niet zo zijn dat ik geen plaats heb, anders zou ik me, ten opzichte van de wereld, in een zwevende toestand bevinden en zou de wereld zich op geen enkele manier meer manifesteren, zoals we eerder hebben gezien.
- Hoewel die werkelijke plaats me door mijn vrijheid kan zijn toegewezen (ik ben er ‘gekomen‘), kan ik haar overigens alleen maar hebben ingenomen op grond van de plaats die ik eerder innam en door de wegen te volgen die door de objecten zelf waren gebaand.
- En die vroegere plaats verwijst me naar een andere en deze naar weer een andere enzovoort, tot de loutere contingentie van mijn plaats, dat wil zeggen tot die plaats van al mijn plaatsen die naar niets meer van mij verwijst: de plaats die de geboorte me toewijst.
- Het is natuurlijk de plaats waar ‘ik woon’ (mijn “land” met zijn grond, klimaat, rijkdommen, loop en ligging van rivieren en bergen),
- 612 Geboren worden is, naast andere kenmerken, je plaats nemen of liever, na wat we hebben gezegd, krijgen. En daar die oorspronkelijke plaats die zal zijn vanwaar ik nieuwe plaatsen zal innemen volgens vast bepaalde regels, ziet het ernaar uit dat mijn vrijheid aan een krachtige beperking onderhevig is.
- 612 Het vraagstuk wordt trouwens vertroebeld zodra we erover nadenken:
- de voorstanders van de vrije wil laten namelijk zien dat mij, vanuit elke nu ingenomen plaats, een eindeloze hoeveelheid andere plaatsen ter keuze wordt aangeboden;
- de tegenstanders van de vrijheid benadrukken het feit dat mij daardoor een oneindige hoeveelheid plaatsen wordt ontzegd en dat bovendien de objecten een kant naar mij keren die ik niet heb gekozen en die alle andere uitsluit; ze voegen eraan toe dat mijn plaats zo hecht met mijn overige levensomstandigheden (eetgewoonten, klimaat, enzovoort)
- 613 Volgens Sartre moeten we uitgaan van de volgende antinomie:
- 613 Zonder menselijke-werkelijkheid zou er geen ruimte of plaats zijn
- 613 De geometrische ruimte, dat wil zeggen de zuivere wederkerigheid van de ruimtelijke verhoudingen, is, zoals we hebben gezien, een louter niet
- 613 Met betrekking tot mijn plaats:
- 613 Ik ben daar, niet hier, maar daar
- 613 Als ik hier ben, kan ik tegelijkertijd niet ergens anders zijn
- 616 We moeten dus zeggen dat de facticiteit (kunstmatigheid/geworpenheid) van mijn plaats slechts in en door mijn vrije keuze van mijn doel aan mij wordt geopenbaard.
- De vrijheid is onmisbaar voor de ontdekking van mijn facticiteit (kunstmatigheid/geworpenheid)
- 616 /// JST Vrijheid is bevatting van mijn facticiteit
29-09-2022 Ik realiseer me dat ik izetten enn Nederland geboren ben. Ik ben “geworpen” in 1957. Ik had ook in Vladivostok in 1834 geboren kunnen worden.
- 617 Slechts in de daad waardoor de vrijheid de facticiteit heeft onthuld en als plaats heeft bevat,
- manifesteert die aldus bepaalde plaats zich als belemmering van mijn verlangens,
- als obstakel enzovoort.
- Hoe zou ze anders een obstakel kunnen zijn?
- Obstakel voor wat?
- Dwang om wat te doen?
- Obstakel voor wat?
- Hoe zou ze anders een obstakel kunnen zijn?
- als obstakel enzovoort.
- manifesteert die aldus bepaalde plaats zich als belemmering van mijn verlangens,
618 Mijn verleden
- 618 We hebben een verleden.
- 618 Het bepaalt onze handelingen niet, maar het is tenminste wel zodanig dat we geen nieuwe beslissing kunnen nemen behalve uitgaande van het verleden
- 619 […] ik kan me niet zonder verleden voorstellen; sterker nog, ik kan niets meer over mezelf denken, aangezien ik denk over wat ik ben en wat ik in het verleden werden; maar de andere kant ben ik het zijn waardoor het verleden tot zichzelf en door de wereld komt
- 620 Ik kan heel goed niet bestaan: maar
- –1– in het bewustzijn is niets dat geen zijnsbewustzijn is
- –2– mijn zijn is in mijn zijn in het geding – dat betekent dat mij niets gebeurt dat niet gekozen is
19-11-2020 Sartre: het leven is een pro-ject
- 620 Maar als vrijheid keuze is afhankelijk van het verleden, is omgekeerd het verleden slechts in zijn verhouding tot het gekozen doel dat wat het is
- 621 Maar de betekenis van het verleden hangt in hoge mate af waar men tegenwoordig project
- 621 Heel mijn verleden is is dus daar, dringend, dwingend, eisend, maar door het project van mijn doel kies ik zijn betekenis en de bevelen die het me geen
- 624 Niemand ontkent dat de Bastille in 1789 is ingenomen: dat is het onveranderlijke feit
- Maar moet die gebeurtenis worden gezien als een onbeduidend oproer, als een ontlading van volkswoede tegen een half ontmanteld vesting, als een heldendaad?
- Of moet die gebeurtenis wordt beschouwd als de eerste manifestatie van een volkskracht, waar het volk zelfvertrouwen kreeg en in staat was de tocht naar Versailles tijdens de “oktober dagen” te ondernemen
- 624 Precies zoals de samenlevingen heeft de menselijke persoon een verleden dat monumentaal en opgeschort is.
- Het voortdurend ter discussie stellen van het verleden hebben de wijzen al vroeg aangevoeld
- en de Griekse tragici hebben het uitgedrukt in het spreekwoord
- “voor zijn dood kan niemand gelukkig worden genoemd”
- Het voortdurend ter discussie stellen van het verleden hebben de wijzen al vroeg aangevoeld
627 C Mijn omgeving
- 627 Mijn “omgeving” moet niet worden verward met de plaats die ik inneem en waarvan we hiervoor hebben gesproken
- 628 In het algemeen hangt de tegenspoed- en werktuiglijkheidscoëfficiënt niet uitsluitend van mijn plaats af, waar ook van de eigen potentialiteit van de werktuigen
- 628 Ik wil op mijn fiets zo snel mogelijk de naburige stad bereiken
- Ik schat de afstand in die ik moet fietsen
- Maar ik krijg een lekke band, de zon brandt te fel, ik heb tegenwind enzovoort
- 629 Twee voorbehouden:
- –1– Veranderingen leiden er niet toe dat ik mijn hoofdproject opgeef, werd juist dient om hun belang te meten
- –2– Het verschenen of verdwenen object wordt niet gestopt
- 630 In onze inleiding hebben we aangegeven dat het bewustzijn als “ontologisch bewijs” van het bestaan van een op-zich (materie) kan dienen.
- Als er namelijk bewust zijn van iets is, moet dat “iets” oorspronkelijk een reëel zijn hebben,
- dat wil zeggen een zijn dat niet relatief ten aanzien van het bewustzijn is
- Vrij zijn is vrij-zijn-om-te-handelen
- Vrij zijn is vrij-in-de-wereld-zijn
- Als er namelijk bewust zijn van iets is, moet dat “iets” oorspronkelijk een reëel zijn hebben,
- 631 Elk project van de vrijheid is een open project en niet een gesloten project
- 631 In de wereld is er nooit iets wat verbaasd, niets dat verrast, tenzij we zelf besluiten verbaasd te zijn
- 632 […] als een te-midden-van-een-indifferentie-op-zich-zijn […]
- indifferentie = onverschilligheid
- 632 De tegenspoed van de dingen en hun potentialiteiten in het algemeen worden door het gekozen doel belicht.
- Maar er staat slechts een doel voor een voor-zich (geest) dat zich aanvaardt als verlaten te midden van indifferentie.
- Door die aanvaarding brengt het niets nieuws aan die contingente en ruwe verlatenheid, behalve een betekenis;
- het maakt dat er voortaan een verlatenheid is,
- het maakt die verlatenheid als situatie wordt ontdekt
- 632 In het eerste hoofdstuk van ons tweede deel hebben we gezien dat het voor-zich (geest),
- door op te doemen, maakte dat het zet op-zich (materie) tot de wereld kwam;
- in nog algemenere zin was het niet waardoor “er” op-zich “is”, dat wil zeggen dat er dingen zijn
- We hebben ook gezien dat de werkelijkheid op-zich daar was, binnen handbereik, met haar hoedanigheden, zonder enige vervorming of toevoeging.
- Maar we zijn van haar gescheiden door uiteenlopende vernietings – categorieën die we door ons opdoemen instellen: wereld, ruimte en tijd, potentialiteiten.
- We hebben in het bijzonder gezien dat de tegenwoordigheden (dit glas, deze inktpot, deze tafel enzovoort), hoewel we erdoor zijn omringd, als zodanig onvatbaar zijn, omdat ze wat dan ook van zichzelf pas prijsgeven na een door ons geprojecteerde handeling of daad, dat wil zeggen in de toekomst.
- Nu kunnen we de betekenis van die toestand begrijpen: we zijn door niets van de dingen gescheiden, behalve door onze vrijheid;
- zij maakt dat er dingen zijn met al hun indifferentie, onvoorspelbaarheid en tegenspoed,
- en dat we onvermijdelijk van ze zijn gescheiden,
- omdat ze tegen een vernietings-achtergrond verschijnen en zich als met elkaar verbonden onthullen.
- Het project van mijn vrijheid voegt dus niets toe aan de dingen:
- het maakt dat er dingen zijn,
- dat wil precies zeggen werkelijkheden die zijn voorzien van een tegenspoed- en werktuiglijkheid-coëfficiënt;
- het maakt dat de dingen zich in de ervaring onthullen,
- dat wil zeggen zich achtereenvolgens in een vertijdelijkingsproces tegen een wereldachtergrond verheffen;
- het maakt ten slotte dat de dingen zich manifesteren als onbereikbaar, onafhankelijk, van mij gescheiden door het niet zelf dat ik uitscheid en dat ik ben.
- Omdat de vrijheid veroordeeld is vrij te zijn, dat wil zeggen zich niet als vrijheid kan kiezen,
- zijn er dingen, dat wil zeggen een volheid van contingentie waarbinnen zijzelf contingentie is;
- doordat ze die contingentie op zich neemt en overschrijdt,
- kan er zowel een keuze zijn als een ordening van de dingen tot situatie;
- en de contingentie van de vrijheid en de contingentie van het op-zich komen als situatie tot uitdrukking door de onvoorspelbaarheid en de tegenspoed van de omgeving.
- Aldus ben ik volkomen vrij en voor mijn situatie verantwoordelijk.
- Maar ik ben dan ook altijd alleen in situatie vrij.
633 D Mijn naaste
- 633
- Leven in een wereld waarin mijn naaste rondwaart, betekent niet alleen dat ik de ander op de hoek van elke straat kan tegenkomen, maar ook dat ik ben gebonden aan een wereld waarvan de werktuiglijkheidscomplexen een betekenis kunnen hebben die mijn vrije project er eerst niet aan had gegeven.
- Het betekent ook dat ik, midden in die reeds van een betekenis voorziene wereld, te maken heb met een betekenis die van mij is en die ik evenmin aan mezelf heb gegeven, waarvan ik voor mezelf ontdek dat ik haar ‘reeds bezit’.
- Wanneer we ons dus afvragen wat het oorspronkelijke en contingente feit dat we bestaan in een wereld waarin ook de ander ‘er is’ kan betekenen voor onze situatie, vereist het aldus geformuleerde probleem dat we achtereenvolgens 3 betekenislagen analyseren:
- de reeds betekenisvolle werktuigen (het station, het spoorboekje, het kunstwerk)
- de betekenis die ik als reeds van mij ontdek (mijn nationaliteit, mijn ras, mijn fysieke voorkomen)
- en tenslotte de ander als referentiecentrum waarnaar die betekenissen verwijzen
- 635 Als ik door anderen gegeven aanwijzingen niet stipt opvolg, zal ik de kluts kwijtraken, verkeerde straat inlopen, mijn trein missen et cetera.
- Die aanwijzingen zijn trouwens meestal dwingend:
- “ga hierdoor naar binnen”
- “ga hierdoor naar buiten”
- dat betekende de boven de deuren geschilderde woorden ingang en uitgang
- Die aanwijzingen zijn trouwens meestal dwingend:
- 636 Het staat buiten kijf dat mijn deel zijn van de bewoonde wereld de waarde heeft van een feit.
- Het feit verwijst naar het oorspronkelijke feit van de tegenwoordigheid van de ander in de wereld, een feit dat, zoals we hebben gezien, niet uit de ontologische structuur van het voor-zich (geest) kan worden afgeleid.
- En hoewel dat feit dat de diepe verankering van onze activiteit alleen maar hechter maakt, vloeit het evenmin uit onze facticiteit voort, in zoverre deze de noodzakelijkheid van de contingentie van het voor-zich (geest) uitdrukt; meer eerder moet worden gezegd: het voor-zich bestaat feitelijk, dat wil zeggen dat zijn bestaan noch met een krachtens een wet tot stand gebrachte werkelijkheid, noch met een vrije keuze kan worden gelijkgesteld; en tussen de feitelijke kenmerken van die ‘facticiteit’, dat wil zeggen tussen die welke kunnen worden afgeleid noch bewezen, maar simpelweg ‘zich laten zien’, is er een die we het bestaan-in-de-wereld-in-tegenwoordigheid-van-de-anderen noemen.
- 636 Dat neemt echter niet weg dat, op het niveau van de technieken ter toe-eigening van de wereld, uit het feit dat de ander bestaat het feit van de collectieve eigendom van de technieken voortvloeit.
- De facticiteit komt op dat niveau dus tot uiting door het feit dat ik verschijn in een wereld die zich aan mij slechts onthult door collectieve en al geconstitueerde technieken die beogen dat ik de wereld vat onder een aspect waarvan de betekenis buiten mij is vastgesteld.
- Die technieken zullen mijn deel uitmaken van de collectieven bepalen: van de menselijke soort, van het nationale collectief, van de beroepsgroep en van de familie.
- Het moet zelfs worden benadrukt: buiten mijn voor-de-ander-zijn is de enige positieve manier die ik heb om mijn feitelijke deel uitmaken van die collectieven te bestaan, het gebruik is dat ik voortdurend maak van de technieken die tot het domein van die collectieven behoren.
- Het deel uitmaken van de menselijke soort wordt bepaald door het gebruik van zeer elementaire en zeer algemene technieken: kunnen lopen, kunnen grijpen, het reliëf en de relatieve grootte van de waargenomen objecten kunnen beoordelen, kunnen spreken, in het algemeen waar en onwaar van elkaar kunnen onderscheiden enzovoort.
- 637 Maar die technieken beheersen we niet in die abstracte en universele vorm: kunnen spreken is niet de woorden in het algemeen weten te noemen en te begrijpen, het is een bepaalde taal kunnen spreken en daarmee tot uitdrukking kunnen brengen dat men tot de mensheid op het niveau van het nationaal collectief behoort.
- Overigens betekent een taal kunnen spreken niet dat men een abstracte, zuivere kennis heeft van de taal zoals ze in geleerde woordenboeken en grammatica’s wordt gedefinieerd: het betekent zich haar eigen maken via de vervormingen en selecties die op grond van de streek van herkomst, het beroep en de familie tot stand komen.
- We kunnen dus zeggen dat de realiteit van ons deelgenootschap van het menselijke onze nationaliteit is en dat de realiteit van onze nationaliteit ons deelgenootschap van de familie, de streek, het beroep enzovoort is, in de zin waarin de realiteit van het taalgebruik de taal en de realiteit van de taal het dialect, het jargon, enzovoort is.
- En omgekeerd is de waarheid van het dialect de taal, is de waarheid van de taal het taalgebruik; dit betekent dat de concrete technieken waardoor ons deelgenootschap van de familie, de lokaliteit zich manifesteert, verwijzen naar abstractere en algemenere structuren die er als het ware de betekenis en de essentie van constitueren en deze weer naar andere, nog algemenere structuren totdat we bij de universele en volmaakt eenvoudige essentie uitkomen van een willekeurige techniek waardoor een willekeurig zijn zich de wereld toe-eigent.
- 639 […] dat het woord niet het concrete element van het taalgebruik is — zelfs niet het dialectwoord, zelfs niet het woord dat het gezin eigen is, met zijn bijzondere vervormingen;
- de elementaire structuur van het taalgebruik is de zin.
03-10-2022 Zie ook Wittgenstein
- 640 Maar als de zin voor het woord bestaat, worden we terugverwezen naar de spreker als concreet fundament van het discours.
- 641 Dus binnen het vrije project van de zin worden de wetten van het taalgebruik opgebouwd; al sprekende maak ik de grammatica; de vrijheid is het enige mogelijke fundament van de taalwetten.
- 642 Als men later ontdekt dat twee of meerdere woorden niet één maar verscheidene welbepaalde betrekkingen met elkaar onderhouden
- en dat daaruit een veelheid van betekenissen voortvloeit
- die zich ten behoeve van dezelfde zin hiërarchisch ordenen of tegen elkaar ingaan,
- kortom,
- als men als men ‘het aandeel van de duivel’ ontdekt, dan kan dat slechts op de volgende twee voorwaarden:
- 1 ** de woorden moeten door een vrije, betekenisvolle verbinding worden bijeengebracht en gepresenteerd
- 2 ** die synthese moet van buitenaf worden gezien, dat wil zeggen door een ander en in de loop van een hypothetische ontcijfering van de mogelijke betekenissen van die verbinding.
- en dat daaruit een veelheid van betekenissen voortvloeit
- 642 In dat geval is namelijk elk woord dat eerst als kruispunt van betekenissen wordt gevat, verbonden met een ander woord dat eveneens als zodanig wordt gevat.
- En de verbinding zal meerduidig zijn.
- Het vatten van de ware, dat wil zeggen de uitdrukkelijk door de spreker gewilde betekenis, zal de andere betekenissen in de schaduw kunnen stellen of aan zich ondergeschikt maken, het zal ze niet elimineren.
- 642 Het taalgebruik, voor mij vrij project, heeft voor de ander specifieke wetten.
- En deze wetten zelf kunnen slechts binnen een oorspronkelijke synthese functioneren.
- We zien dus het hele verschil tussen de gebeurtenis ‘zin‘ en een natuurlijke gebeurtenis.
- Het natuurfeit doet zich voor in overeenstemming met een wet waarvan het de manifestatie is,
- maar die louter uitwendige productieregel is waarvan het betreffende feit slechts een voorbeeld vormt.
- De ‘zin‘ als gebeurtenis bevat de wet van zijn opbouw en binnen het vrije project van het beduiden kunnen tussen de woorden wettige betrekkingen ontstaan. Er kunnen immers geen wetten van het spreken bestaan voordat we spreken.
- En deze wetten zelf kunnen slechts binnen een oorspronkelijke synthese functioneren.
- 643 De zin is beurs schikking van woorden die slechts door hun schikking die woorden worden
- 643 Het taalgebruik verwijst dus naar het denken en het denken naar het taalgebruik
- 643 Dit gezegd hebbende : er bestaan taalschema’s
- 644 Maar wanneer ik een voltooide deelwoord toepas (een taalkundige constructie) heb ik haar van anderen geleerd; doordat de anderen haar, in hun persoonlijke projecten, doen zijn, maak ik er zelf gebruik van
- 644 /// JST Het voor-zich (geest) is niet eerst mens om vervolgens zichzelf te zijn
- en het constitueert zich niet als zichzelf uitgaande van een a priori gegeven essentie als mens;
- maar integendeel door zijn inspanningen om zich als persoonlijk zelf te kiezen, zorgt het voor-zich (geest) voor het voortbestaan van bepaalde maatschappelijke en abstracte kenmerken die een mens van het voor-zich (geest) maken;
- en de noodzakelijke verbindingen die de elementen van de essentie als mens volgen,
- verschijnen alleen op het fundament van een vrije keuze;
- in die zin is elk voor-zich (geest) in zijn zijn verantwoordelijk voor het bestaan van een menselijke soort
- verschijnen alleen op het fundament van een vrije keuze;
- en het constitueert zich niet als zichzelf uitgaande van een a priori gegeven essentie als mens;
- 645 /// JST De object-ander wordt een aanwijzen van doeleinden en door zijn vrije project stort het voor-zich (geest) in een wereld waar object-gedragingen doeleinden aangeven
- 648 Wanneer het voor-zich (geest) zich tegenover de object-ander bevestigd, ontdekt het ook meteen de technieken:
- Dan kan het zich die toe-eigenen, dat wil zeggen ze verinnerlijken:
- Door en techniek te gebruiken
- vanwege het feit dat ze verinnerlijkt is, verliest de techniek, die louter betekenisvol en verstard gedrag van een willekeurig voor-zich (geest) was, haar kenmerk als techniek, wordt enkel en alleen geïntegreerd in de vrije overschrijding van het gegeven in de richting van de doeleinden
- ze wordt overgenomen en geschraagd door de vrijheid die haar rendeert
- precies zoals het dialect en het taalgebruik wordt geschraagd door het vrije project van de zin
- Dan kan het zich die toe-eigenen, dat wil zeggen ze verinnerlijken:
- 649 Hiermee zijn we (dat moeten we erkennen) op een reële grens van onze vrijheid gestuit,
- dat wil zeggen de manier van zijn die aan ons wordt opgedrongen zonder dat onze vrijheid er het fundament van is.
- We moeten echter wel inzien dat de opgelegde grens niet uit het handelen van de ander voorkomt.
- In een eerder hoofdstuk hebben we erop gewezen dat zelfs foltering ons niet van onze vrijheid beroofd: we geven ons er vrijelijk aan gewonnen
- dat wil zeggen de manier van zijn die aan ons wordt opgedrongen zonder dat onze vrijheid er het fundament van is.
- 650 Zoals volgens Spinoza het denken slechts door het denken kan worden beperkt,
- zo kan de vrijheid slechts door de vrijheid worden beperkt
- 652 Hoe zal ik dan de objectieve kenmerken van mijn zijn (jood, ariër, lelijk, mooi, koning, ambtenaar enzovoort) ervaren, wanneer het taalgebruik me heeft geïnformeerd over de grenzen die de mijne zijn?
07-12-2020 Op vakantie in Zeeland, 10 bladzijden per dag . . .
- 652 Voor-mij ben ik net zomin leraar of ober als mooi of lelijk […].
- Die kenmerken zullen we onrealiseerbaren noemen
- We moeten ze vooral niet verwarren met denkbeeldigen
- Het betreft volmaakt reële existenties,
- maar degenen voor wie die kenmerken werkelijk zijn gegeven,
- zijn die kenmerken niet;
- en ik die ze wel ben, kan ze niet realiseren;
- als mij bijvoorbeeld wordt gezegd dat ik platvloers ben
- en ik die ze wel ben, kan ze niet realiseren;
- zijn die kenmerken niet;
- maar degenen voor wie die kenmerken werkelijk zijn gegeven,
- Het betreft volmaakt reële existenties,
- 653 […] namelijk een gegeven object van morele beoordeling
- 654 In feite kunnen het ras, het gebrek, de lelijkheid alleen binnen de grenzen van mijn eigen keuze voor minderwaardigheid of trots verschijnen;
- met andere woorden,
- ze kunnen alleen verschijning met een betekenis die mijn vrijheid eraan verleent;
- dat betekent, nogmaals,
- dat ze voor de andere zijn,
- maar voor mij alleen dan kunnen zijn als ik ze kies
- dat betekent, nogmaals,
- ze kunnen alleen verschijning met een betekenis die mijn vrijheid eraan verleent;
- met andere woorden,
- 655 Het is mijn grens
657 E Mijn dood
- 657 Vergelijk : https://janux.nl/filo/index.php/050-wat-is-filosofie/055-wat-is-filosofie-sterfelijk-wezen/
- 658 […] mijn privéleven , mijn dood :Heidegger :
- 659 Men kan immers op iemands dood wachten, maar niet op de dood
- De clou van Heideggers goocheltruc is gemakkelijk aan het licht te brengen:
- Eerst individualiseert hij de dood van ieder van ons, door ons te beduiden dat die door de dood van een persoon, van een individu is
- Daarna gebruikt hij die onvergelijkbaar individualiteit die hij uitgaande van er-zijn aan de dood heeft verleend, om het er-zijn zelf te individualiseren:
- door een vrij project in de richting van zijn ultieme mogelijkheid vormen,
- zal het er-zijn tot het authentieke bestaan komen
- en zich losrukken van de alledaagse banaliteit om het onvervangbare unieke van de persoon te bereiken
- De clou van Heideggers goocheltruc is gemakkelijk aan het licht te brengen:
- 660 Heidegger: “Dasein ist je meines” : het bestaan is altijd van mij
-
-
-
-
-
- Sartre: niemand kan voor mij liefhebben
-
-
-
-
-
- 661 Om te beginnen moet er een zorgvuldig onderscheid worden gemaakt tussen
-
- wachten op
- en
- verwachten
- twee werkwoorden die men in het Frans voortdurend heeft verward
- De dood verwachten is iets anders dan op de dood wachten
- wachten op
-
- 662 […] op 37 jarige leeftijd […]
- 663 /// JST Het einde van een melodie moet, om zijn betekenis aan de melodie te verlenen, uit de melodie zelf voortkomen.
- 663 Het voortdurende verschijnen van het toeval binnen mijn projecten kan niet als mijn mogelijkheid worden gevat, maar juist als de vernieting van al mijn mogelijkheden, een vernieting die zelf geen deel meer uitmaakt van mijn mogelijkheden. De dood is dus niet mijn mogelijkheid om geen tegenwoordigheid in de wereld meer te bewerkstelligen, maar een buiten mijn mogelijkheden liggende altijd mogelijke vernieting van mijn mogelijkheden.
- 663 De menselijke-werkelijkheid is betekenisdragend
- 665 /// JST […] dan kunnen we zelfs niet meer zeggen dat de dood van buitenaf aan betekenis aan het leven geeft: betekenis kan alleen uit de subjectiviteit zelf voorkomen
- 666 Het is zinloos in zelfmoord een uitweg te zoeken
- 671 /// JST We dienen er echter op te wijzen dat het aldus aan mijn leven verleende ‘lot‘ ook hangende, opgeschort blijft, omdat het antwoord op de vraag: ‘Wat zal uiteindelijk het historische lot van Robespierre zijn?’, afhangt van het antwoord op de voorafgaande vraag: ‘Heeft de Geschiedenis een betekenis?’, dat wil zeggen ‘zal ze afgerond of alleen maar afgelopen zijn?’ Deze vraag is nog onbeantwoord — en misschien is ze niet te beantwoorden, aangezien alle antwoorden die erop worden gegeven (met inbegrip van dat van het idealisme: ‘De geschiedenis van Egypte is de geschiedenis van de egyptologie’) zelf historisch zijn.
- 673 Maar allereerst dienen we de twee ideeën die gewoonlijk met elkaar worden verenigd, dood en eindigheid, radicaal van elkaar te scheiden.
- 673 I.t.t. Heidegger en anderen vindt Sartre:
- De dood is een contingent feit dat onder de facticiteit ressorteert;
- De eindigheid is een ontologische structuur van het voor-zich die de vrijheid bepaalt en slechts bestaat in en door het vrije project van het doel dat mij mijn zijn beduidt.
- Anders gezegd, de menselijke-werkelijkheid zou eindig blijven, zelfs als ze onsterfelijk was, omdat ze zich eindig maakt doordat ze zich als menselijk kiest.
- Eindig zijn betekent zich kiezen, dat wil zeggen zich laten beduiden wat men is door een project te vormen in de richting van een mogelijkheid, met uitsluiting van alle andere.
- De vrijheidsdaad is dus aanvaarding en schepping van de eindigheid.
- Als ik mezelf maak, maak ik me eindig en daardoor is mijn leven eenmalig.
- 674 Het is absurd dat we geboren worden; het is absurd dat we sterven
- 675 Ik ben niet `vrij om te sterven’, maar ik ben een vrije sterveling.
- 675 — 1 —
- Ik ben een bestaande te midden van andere bestaanden.
- Maar alleen als ik mezelf kies, niet in mijn zijn maar in mijn manier van zijn, kan ik dat bestaan te midden van de anderen ‘realiseren’, de bestaanden die mij omringen vatten als objecten, mezelf als omringd vatten en een betekenis geven aan dat begrip ’te midden van’.
- De keuze van dat doel is keuze voor een nog-niet-bestaande.
- Mijn positie midden in de wereld,
- die wordt bepaald door de verhouding van werktuiglijkheid en tegenspoed van de mij omringende werkelijkheden tot mijn eigen facticiteit,
- dat wil zeggen de ontdekking van de gevaren die ik in de wereld loop,
- van de hindernissen waar ik er tegenaan kan lopen,
- de hulp die me kan worden geboden,
- in het licht van een radicale vernieting van mijzelf en van een radicale, interne ontkenning van het op-zich (materie),
- die worden bewerkstelligd vanuit het gezichtspunt van een vrijelijk gesteld doel
- — dat noemen we de situatie.
- 676 — 2 —
- De situatie bestaat slechts in correlatie met de overschrijding van de gegevenheid in de richting van een doel.
- Ze is de manier waarop het geschrevene dat ik ben en het gegeven dat ik niet ben,
- zich aan het voor-zich (geest) dat ik ben onthullen naar de modus van het niet-te-zijn
- De situatie bestaat slechts in correlatie met de overschrijding van de gegevenheid in de richting van een doel.
- 676 De situatie kan niet subjectief zijn, […] ze is de dingen zelf en ikzelf tussen de dingen […]
- 676 Maar de situatie kan evenmin objectief zijn,
- in de zin dat ze een loutere gegevenheid zou zijn
- die door het subject wordt geconstateerd
- zonder dat het op enige manier in het aldus geconstitueerd systeem is geëngageerd
- in de zin dat ze een loutere gegevenheid zou zijn
- 676 De situatie is het hele subject (het is niets anders dan zijn situatie) en ook het hele “ding”
- 677 — 3 —
- Als het voor-zich niets anders dan zijn situatie is, volgt daaruit dat het in-situatie-zijn de menselijke-werkelijkheid bepaalt, doordat het zowel haar daar-zijn als haar aan-gene-zijde-zijn verklaart.
- De menselijke-werkelijkheid is het zijn dat altijd aan gene zijde van zijn daar-zijn is.
- En de situatie is de geordende totaliteit van het daar-zijn die in en door het aan-gene-zijde-zijn wordt geïnterpreteerd en ervaren.
- Er bestaat dus geen bevoorrechte situatie; daarmee bedoelen we dat er geen situatie is waarin het gegevene de vrijheid waardoor het als zodanig wordt geconstitueerd, onder zijn gewicht zou verstikken — en dat er omgekeerd ook geen situatie is waarin het voor-zich vrijer zou zijn dan in andere.
- 677 — 4 —
- 677 Daar de situatie wordt belicht door doeleinden die zelf alleen vanuit het daar-zijn dat ze belichten worden geprojecteerd, dient ze zich als in hoge mate concreet aan.
- In het volgende hoofdstuk zullen we weliswaar zien dat de diepe betekenis van de keuze universeel is en dat het voor-zich daardoor maakt dat er een menselijke-werkelijkheid als soort bestaat.
- Maar de betekenis, die impliciet is, moet nog wel naar voren worden gehaald; en daarvoor zal de existentiële psychoanalyse ons van dienst zijn.
- En wanneer ze eenmaal naar voren is gehaald, zal de eind- en de beginbetekenis van het voor-zich verschijnen als iets dat ‘unselbststandig’ is en dat, om zich te manifesteren, een bijzondere concrete manier nodig heeft.
- Het voor-zich (geest) doemt niet op met een pasklaar gegeven doel. Maar door de situatie te ‘maken’, ‘maakt het zich’, en omgekeerd.
- 677 Daar de situatie wordt belicht door doeleinden die zelf alleen vanuit het daar-zijn dat ze belichten worden geprojecteerd, dient ze zich als in hoge mate concreet aan.
- 678 — 5 —
- Net zomin als ze subjectief of objectief is, kan de situatie worden beschouwd als het vrije effect van een vrijheid of als het geheel van de beperkingen waaraan ik onderhevig ben; ze komt hieruit voort dat de beperking wordt belicht door de vrijheid die er de betekenis van beperking aan geeft.
- Tussen de ruwe bestaanden kan geen verbinding bestaan, de vrijheid legt de grondslag voor de verbindingen door de bestaanden in werktuiglijkheidscomplexen bijeen te brengen en zij projecteert de reden van de verbindingen, dat wil zeggen haar doel. Maar juist omdat ik derhalve via een wereld van verbindingen een project vorm in de richting van een doel, ontmoet ik nu sequenties, verbonden reeksen, complexen en moet ik me ertoe brengen volgens wetten te handelen.
- Deze wetten en de wijze waarop ik ze gebruik, beslissen over het mislukken of het welslagen van mijn pogingen.
- Maar de legale relaties komen door de vrijheid tot de wereld.
- De vrijheid ketent zich dus in de wereld als vrij project in de richting van mijn doelen.
- Net zomin als ze subjectief of objectief is, kan de situatie worden beschouwd als het vrije effect van een vrijheid of als het geheel van de beperkingen waaraan ik onderhevig ben; ze komt hieruit voort dat de beperking wordt belicht door de vrijheid die er de betekenis van beperking aan geeft.
- 679 — 6 —
- Het voor-zich (geest) is vertijdelijking; dat betekent dat het niet is; het ‘maakt zich‘.
- De situatie moet de substantiële permanentie verklaren die vaak aan mensen wordt toegeschreven (‘hij is niet veranderd’, ‘hij is nog steeds dezelfde’) en die door de persoon, in heel wat gevallen, empirisch wordt ervaren als de zijne.
- 680 Ten slotte zijn er altijd ingrijpende interne veranderingen te voorzien van de situatie ten gevolge van autonome modificaties van de omgeving.
-
- Die modificaties kunnen nooit een verandering van mijn project veroorzaken,
- maar ze kunnen wel,
- op een fundament van mijn vrijheid,
- leiden tot een vereenvoudiging of complicatie van de situatie
- Die modificaties kunnen nooit een verandering van mijn project veroorzaken,
-