laatste wijziging: 12-10-2022

687 I existentiële psychoanalyse

DEEL 4 Hebben, doen en zijn
Tweede hoofdstuk : Doen en hebben

687 I De existentiële psychoanalyse


bladzijde 687 tot en met 707


  • 687 De mens streeft doelen na.
  • 687 Ieder persoon wordt door zijn       begeerten   bepaald
  • 687 Sartre ziet 2 dwalingen:
    • *** 1 ***
      • De empirische psycholoog ziet de begeerte als iets dat in de mens is als “inhoud” van diens bewustzijn en meent dat de betekenis van de begeerte inherent is aan de begeerte zelf
      • Zo vermijdt hij alles wat de gedachte aan een transcendentie zou kunnen oproepen
      • Maar hoe zouden, als mijn begeerte uitgaat naar een huis, een glas water, het lichaam van een vrouw, dat lichaam, dat glas water, dat huis in mijn begeerte kunnen zijn gelegen en hoe kan mijn begeerte iets anders zijn dan het bewustzijn van die objecten als begerenswaardig?
      • Laten we er dus voor waken de begeerte te beschouwen als kleine, in het bewustzijn huizende psychische entiteiten: ze zijn het bewustzijn zelf in zijn pro-jectieve en transscendente structuur, in zoverre het principieel bewustzijn van iets is
    • *** 2 ***
      • De empirische psycholoog beschouwt het psychologische onderzoek als beëindigd zodra men het concrete geheel van de empirische begeerten heeft bereikt
      • Hij zal zich er niet altijd toe beperken een optelling van de driften te maken
  • 690 […] waar het vooral om gaat is dat die “psychologische” verklaringen ons uiteindelijk na onverklaarbare primaire gegevens verwijzen
  • 690 /// JST Aan de hand van een voorbeeld van de schrijver Flaubert geeft Sartre op bladzijde 688 tot en met 692 een analyse van een mens dat begeerten heeft die niet kunnen worden opgeteld ……….
10-12-2020 Het geheel is meer dan de som der delen
  • 692 De onherleidbare eenheid die we moeten tegenkomen […] Is dus de eenheid van een oorspronkelijk project, een ex die aan ons moet worden onthuld als een niet-substantieel absolutum 
  • 692 Elke als onherleidbaar gepresenteerde begeerte is van een absurde contingentie (toeval) en sleept de in haar geheel genomen menselijke-werkelijkheid mee in de absurditeit
  • 692 Het scheelt niet veel of degenen die een karakter op die manier, met elkaar opvolgende nuances beschrijven, geven te verstaan dat elk van die nuances (elk van de betreffende begeerten) met de andere is verbonden door betrekkingen van louter toeval en simpele uitwendigheid.
    • Zijn daarentegen die zullen trachten die affectie te verklaren, zullen de weg bewandelen van het materialisme, dat wil zeggen de verklaring van het hogere aan de hand van het lagere

  • 694 /// JST  […]  als we ervan uitgaan dat de persoon een totaliteit is, mogen we niet verwachten deze door middel van een optelsom of door een ordening van de uiteenlopende neigingen die we daarin empirisch ontdekt, weer tot een eenheid te kunnen maken
  • 695 Natuurlijk bestaat er een oneindige hoeveelheid mogelijke projecten, zoals er een oneindige hoeveelheid mogelijke mensen bestaat
  • 696 Wat we in het tweede deel van dit boek in termen van gemis hebben geformuleerd, kan ook in termen van vrijheid worden uitgedrukt
  • 696 Ten aanzien van het zijn dat het object van dat verlangen is, weten we a priori wat het is. Het voor-zich (geest) is er zijn dat voor zichzelf zijn eigen zijnsgemis is
  • 696 Het voor-zich (geest)  doemt op als vernieting van het op-zich en die vernieting kenmerkt zich als pro-ject in de richting van het op-zich (materie)
  • 697 Zoals we hebben gezien, is de vernieting immers gelijk te stellen met een opstand van het op-zich (materie) dat zichzelf tegen zijn contingentie (toeval)  verniet.
  • 697 Net zoals bij Hegel kan ook hier de ontkenning van de ontkenning ons niet naar ons vertrekpunt terugbrengen
  • 697 Mens zijn betekent ernaar te streven god de zijn; of, zo men liever wil, de mens is in fundamentele zin verlangen god te zijn

  • 700 Het beginsel van de psychoanalyse is dat de mensen totaliteit is niet een verzameling; dat hij bijgevolg geheel tot uitdrukking komt in de meest onbeduidende, de meest oppervlakkige van zijn gedragingen – anders gezegd, dat er geen voorkeur, geen tic , geen  menselijke dame staat die niet onthullend is
  • 700 Het doel van de psychoanalyse is  de empirische gedragingen van de mens te ontcijferen, dat wil zeggen de onthullingen die elk van die gedragingen bevat, in het volle licht te stellen en conceptueel vast te stellen
  • 700 Het uitgangspunt van de  psychoanalyse is de ervaring; haar steunpunt is het pre-ontologische, fundamentele verstaan dat de mens van de menselijke persoon heeft

  • 700 Haar methode is comparatief: (vergrotend)
    • aangezien elke menselijke gedragswijzen
      • op haar manier de fundamentele keuze symboliseert die aan het licht moet worden gebracht
      • en aangezien tegelijkertijd elk van die verdragswijziging
        • die keuze achter door de omstandigheden bepaalde kenmerken en achter haar historische opportuniteit maskeert,
      • zullen we […] de unieke onthulling oproepen waarin alle op een andere manier tot uitdrukking komen
  • 701 Empirische psychoanalyse en existentiële psychoanalyse zijn beide op zoek naar een fundamentele houding in situatie die niet met simpele, logische definities kan worden geformuleerd, aangezien ze aan elke logica voorafgaat en vereist krachtens specifieke synthesewetten te worden gereconstrueerd.
    • De empirische psychoanalyse tracht het complex te bepalen, waarvan alleen al de naam wijst op de polyvalentie van alle betekenissen die er betrekking op hebben.
    • De existentiële psychoanalyse tracht de oorspronkelijke keuze te determineren.
    • Daar deze oorspronkelijke keuze tegenover de wereld wordt gemaakt en daar ze keuze is van de positie in de wereld, is ze totalitair, zoals het complex; net als het complex gaat ze vooraf aan de logica; zij kiest de houding van de persoon tegenover de logica en de principes.
    • Ze vat de totaliteit van het bestaande samen in een pre-logische synthese en als zodanig is ze het referentiecentrum van een oneindig aantal polyvalente betekenissen.