laatste wijziging: 22-10-2022
708 II Doen en hebben: het bezit
DEEL 4 Hebben, doen en zijn
Tweede hoofdstuk : Doen en hebben
708 II het bezit
bladzijde 708 tot en met 735
- 708 De lessen die de ontologie uit de gedragswijzen en de begeerte kan trekken, moeten als uitgangspunten voor de existentiële psychoanalyse dienen.
- Dat betekent niet dat er voor enige verbijzondering abstracte begeerten bestaan die alle mensen gemeen hebben, maar dat de concrete begeerten structuren hebben die tot het studiegebied van de ontologie behoren, omdat elk verlangen, zowel het verlangen om te eten of te slapen als het verlangen een kunstwerk te scheppen, de uitdrukking is van de hele menselijke-werkelijkheid.
- Zoals we elders hebben laten zien, moet de kennis van de mens totalitair zijn; empirische en partiele kennis is op dat gebied betekenisloos.
- We zullen onze taak dus hebben volbracht als we de kennis die we tot nu toe hebben verworven, gebruiken om de fundamenten van de existentiële psychoanalyse te leggen.
- Verder dan daar moet de ontologie niet gaan: haar laatste ontdekkingen zijn de eerste beginselen van de psychoanalyse.
- Daarvan uitgaande is het noodzakelijk een andere methode te hebben, aangezien het object anders is.
- Wat leert de ontologie ons dus over de begeerte, in zoverre de begeerte het zijn van de menselijke-werkelijkheid is?
- 708 Begeerte is zijnsgemis, zoals we hebben gezien. Als zodanig is ze rechtstreeks gericht op het zijn waarvan ze gemis is.
- Dat zijn is, zoals we hebben gezien, het op-zich-voor-zich, het substantie geworden bewustzijn, de zelfoorzaak geworden substantie, de God-Mens.
- Zo is het zijn van de menselijke-werkelijkheid enerzijds oorspronkelijk niet een substantie maar een ervaren verhouding: de termen van die verhouding zijn enerzijds het oorspronkelijke, in zijn contingentie en zijn facticiteit gestolde op-zich (materie), waarvan het essentiële kenmerk is dat het is, dat het bestaat, en anderzijds het op-zich (materie)-voor-zich of waarde, die als het ware het ideaal van het contingente op-zich (materie) is en die zich kenmerkt als aan gene zijde van elke contingentie en van elk bestaan.
- De mens is noch het ene noch het andere zijn, omdat hij niet is: hij is wat hij niet is en hij is niet wat hij is, hij is de vernieting van het contingente op-zich (materie) in zoverre het zich van die vernieting zijn voorwaartse vlucht in de richting van het op-zich (materie) als oorzaak van zich is
- Dat zijn is, zoals we hebben gezien, het op-zich-voor-zich, het substantie geworden bewustzijn, de zelfoorzaak geworden substantie, de God-Mens.
- 709 De begeerte wordt echter niet alleen met betrekking tot het op-zich (materie)-als-oorzaak-van-zich bepaald.
- Ze verhoudt zich ook tot een ruw, concreet bestaande, dat gewoonlijk het object van de begeerte wordt genoemd.
- Dit object zal nu eens een homp brood, dan weer een auto zijn, nu eens een vrouw, dan weer een nog niet gerealiseerd, maar wel gedefinieerd object: bijvoorbeeld wanneer een kunstenaar een kunstwerk wil scheppen.
- Door haar structuur is de begeerte de uitdrukking van de verhouding van de mens tot een of meer objecten in de wereld, ze is een van de aspecten van het in-de-wereld-zijn.
- In feite blijkt uit talloze empirische voorbeelden dat we verlangen een bepaald object te bezitten, een bepaald iets te maken, iemand te zijn.
- 709 Zo verschijnen de drie grote categorieën van het concrete menselijke bestaan aan ons
- in hun oorspronkelijke onderlinge betrekking: maken , hebben , zijn
- 709 Het is echter gemakkelijk in te zien dat de begeerte om te maken niet onherleidbaar is.
- We maken een object om er een bepaalde verhouding mee in stand te houden.
- Deze nieuwe verhouding kan onmiddellijk herleidbaar zijn tot het object ‘hebben‘.
- Een voorbeeld: ik ‘maak’ een wandelstok van een tak om die wandelstok te hebben.
- Het ‘maken‘ wordt herleid tot een middel om te hebben. Dat is het meest voorkomende geval.
- Maar het kan ook gebeuren dat mijn bezigheid niet meteen als herleidbaar verschijnt.
- Als ik een schilderij maak, een toneelstuk schrijf, een melodie componeer, dan is dat om aan de bron van een concreet bestaan te zijn.
- 710 Ook kennen is een vorm van toe-eigening, zoals de in de inleiding van dit vierde deel hebben gezien
- 711 /// JST Het zien is genieten, zien is ontmaagden
- 712 Het ongelukkige is dat (zoals Hegel opmerkte) de begeerte haar object vernietigt (In die zin, zei hij, is de begeerte begeerte om op te eten)
- 713 Zie ook Aktaioncomplex en Jonascomplex
- 713 Rest een soort bezigheid dat vaak als volkomen gratuit (zonder bewijs) wordt voorgesteld: het spel en de “aandriften” die ermee verband houden. Valt er in sport een aandrift tot toe-eigening te bespeuren?
- 714 Marx heeft het primaire dogma van de ernst geformuleerd door te stellen dat het object boven het subject gaat en dat de mens serieus is wanneer hij zich voor een object houdt
14-12-2020 is filosoferen een “spel” met ideeën ?
- 714 […] tot het domein van de ethiek […]
- 715 Zo worden de drie categorieën betrekking: maken, hebben, zijn , hier net als overal tot twee teruggebracht:
- *** het “maken” is louter overgankelijk.
- In zijn kern kan een verlangen slechts verlangen om te zijn of verlangen om te hebben zijn
- 720 Wat is zich toe-eigenen of, zo men liever wil, wat wordt in het algemeen verstaan onder een object bezitten?
- We hebben de herleidwaarheid gezien van de categorie doen, die ons nu eens op het zijn, dan weer open hebben een blik gunt; is ook de categorie hebben herleidbaar?
- 720 Ik zie in dat, in een groot aantal gevallen, een object bezitten betekent het kunnen gebruiken
- Met die definitie kan ik echter geen genoegen nemen:
- ik gebruik in een café een schoteltje en een glas; toch zijn ze niet van mij;
- ik kan het schilderij dat bij mij aan de muren hangt niet “gebruiken”, maar het is wel van mij
- En het doet er ook niet toe of ik het recht heb om dat wat ik bezit te vernietigen:
- het zou heel abstract zijn eigendom aan de hand van dat recht te definiërende;
- en bovendien kan, in een samenleving met een “geleide” economie, een werkgever zijn fabriek bezitten zonder het recht te hebben);
- in het keizerlijke Rome bezat de meeste zijn slaaf hij had niet het recht hem ter dood te brengen
- Met die definitie kan ik echter geen genoegen nemen:
- 720 Maar om te beginnen vloeit uit het feit dat de samenleving het recht om te bezitten verleent niet voort dat ze de toe-eigenings-verhouding schept.
- Hoogstens legitimeert ze deze
- 721 Er moet dus een onderscheid worden gemaakt tussen eigendom en eigendomsrecht
- Om dezelfde reden moet ik elke definitie in de trant van die van Proudhon : Eigendom is diefstal afwijzen, omdat ze aan de kern voorbijgaat
- Het kan namelijk zo zijn dat het particuliere eigendom het resultaat van diefstal is en dat de instandhouding van dat eigendom tot gevolg heeft dat anderen iets wordt ontnomen
- Maar ongeacht zijn oorsprong en zijn gevolgen blijft het mogelijk eigendom te beschrijven en te herdefiniëren
- Een dief acht zich eigenaar van het geld dat hij heeft gestolen
- Het gaat het dus om de precieze relatie tussen dief en ontvreemd goed te beschrijven, evenals die tussen legitieme eigenaar en het op “eerlijke manier verkregen ” eigendom
- Om dezelfde reden moet ik elke definitie in de trant van die van Proudhon : Eigendom is diefstal afwijzen, omdat ze aan de kern voorbijgaat
TO DO : Proudhon : Eigendom is diefstal
- 723 In het bezitsproject zien we een “onzelfstandig” voor-zich (geest)
- dat door een niet is gescheiden van de mogelijkheid die het is.
- Deze mogelijkheid is mogelijkheid ons object toe te eigenen.
- Bovendien zien we een waarde die in het op-zich (materie) rond waart en die als het ware ideale aanduiding is van het totale zijn dat zou worden bewerkstelligd
- door de vereniging in gelijkheid van het mogelijke en van het voor-zich (geest) dat er het mogelijke van is,
- dat wil zeggen het zijn dat zou worden gerealiseerd als ik in de onverbrekelijke eenheid van de gelijkheid mijzelf en mijn eigendom zou zijn
- 723 Bezitten is is voor mij hebben,
-
- dat wil zeggen het eigenlijke doel zijn van het bestaan van het object
- Als het geheel en concreet gegeven is, is het bezittende de bestaansreden van het bezeten object
- ik bezit deze vulpen wil zeggen: deze vulpen bestaat voor mij, is voor mij gemaakt
-
- 724 Door de arbeidsverdeling is die primaire verhouding vervaagd, zonder echter te verdwijnen.
- 724 Luxe is een verslechtering van die verhouding; bij luxe in haar primitieve vorm bezit ik een object dat ik voor mij heb laten maken door mensen die van mij zijn (slaven, in het huis geboren personeel).
- 724 Luxe is dus de eigendomsvorm die de primitieve eigendom het dichtst benadert, zij brengt, na de primitieve eigendom, het best de scheppingsverhouding aan het licht die oorspronkelijk de toe-eigening constitueert.
- 724 In een samenleving waarin de arbeidsverdeling tot het uiterste is doorgevoerd, wordt die verhouding gemaskeerd maar niet geëlimineerd: het object dat ik bezit, is door mij gekocht.
- 724 […] een object kopen is een symbolische daad die gelijk staat met het scheppen van het project
- Daarom zijn geld en macht synoniem: niet alleen omdat geld ons de mogelijkheid biedt ons te verschaffen wat we begeren, maar vooral omdat het de doeltreffendheid van mijn begeerte als zodanig voorstelt
- Juist omdat het in de richting van het ding wordt getransponeerd, overschreden en gewoonweg geïmpliceerd, staat het voor mijn magische band met het object
- Geld verbreedt de technische verbinding tussen subject en object en maakte begeerte onmiddellijk werkzaam zoals de wensen die in sprookjes worden uit
- Blijft met geld op zak voor een etalage staan: de geëtaleerde objecten zijn al voor meer dan de helft van jouw
- Door het geld ontstaat aldus een toe-eigeningsband tussen het voor-zich (geest) en de totale verzameling van de objecten van de wereld
- 724 In geld komt mijn macht tot uiting; het is niet zozeer een bezit op zichzelf als wel een instrument om bezit te verwerven.
- 725 De moeilijkheden waarop de cartesiaanse theorie van de substantie is gestuit, zijn er om die verhouding aan ons te onthullen.
- Wat ik schep
- (als ik onder scheppen versta: materie en vorm tot bestaan doen komen)
- ben ik
- Het drama van de absolute schepper zou, als hij bestond, de onmogelijkheid zijn buiten zichzelf te treden, omdat zijn schepping alleen maar hijzelf kan zijn: waar gaan zijn schepping immers naar objectiviteit en onafhankelijkheid vandaan halen,
- aangezien haar vorm in haar materie van mij zijn
- In de mate waarin ik aan mijn zelf verschijnen als alleen door de toe-eigeningsverhouding de objecten scheppende, zijn die objecten ik
- De vulpen en de pijp, het kledingstuk, het bureau, het huis, dat ben ik
- De totaliteit van mijn bezittingen weerspiegelde totaliteit van mijn zijn
- Ik ben wat ik heb
- ik ben het hier aanraken als dit koopje, deze snuisterij ara
- De berg die ik beklim ben ik in de mate waarin ik hem bedwing;
- en wanneer ik op de top staat,
- wanneer ik dankzij mijn inspanningen het weidse uitzicht over het dal en de omringende toppen heb “veroverd”,
- ben ik het uitzicht;
- wanneer ik dankzij mijn inspanningen het weidse uitzicht over het dal en de omringende toppen heb “veroverd”,
- en wanneer ik op de top staat,
- het panorama ben ik, uitgestippeld aan de horizon, omdat het slechts door mij, slechts voor mij bestaat
-
- Het drama van de absolute schepper zou, als hij bestond, de onmogelijkheid zijn buiten zichzelf te treden, omdat zijn schepping alleen maar hijzelf kan zijn: waar gaan zijn schepping immers naar objectiviteit en onafhankelijkheid vandaan halen,
- Wat ik schep
22-10-2022 zie hiervoor ook Descartes meditatie 3 god bestaat?
- 726 Bezitten is een magische verhouding;
- ik ben de objecten die ik bezit,
- maar buiten, tegenover mij;
- ik schep ze als onafhankelijk van mij;
- wat ik bezit is ik buiten mij,
- buiten elke subjectiviteit,
- als materie dat elk ogenblik aan mij ontsnapt en dat ik elke ogenblik blijf scheppen
- buiten elke subjectiviteit,
- wat ik bezit is ik buiten mij,
- ik schep ze als onafhankelijk van mij;
- maar buiten, tegenover mij;
- ik ben de objecten die ik bezit,
- 727 Door het bezit win ik een object-zijn terug dat kan worden gelijkgesteld aan mijn voor-de-ander-zijn
- Daardoor kan de andere manier overvallen: het zijn dat hij wil doen ontstaan en dat ik-voor-ander is, bezit ik al, ik ben ik het genot ervan
- Bezitten is dus bovendien een verdediging tegen de ander
- Daardoor kan de andere manier overvallen: het zijn dat hij wil doen ontstaan en dat ik-voor-ander is, bezit ik al, ik ben ik het genot ervan
- 727 We kunnen echter niet genoeg benadrukken dat die relatie symbolisch en ideëel is
- 728 Als ik mijn fiets gebruik, verslijt ik hem, dat wil zeggen dat het ononderbroken toe-eigenende scheppen wordt gemarkeerd door een partiele vernietiging. Dat slijten kan, strikt om redenen van nut, onaangenaam zijn, maar in de meeste gevallen veroorzaakt het een geheime blijdschap, een genieten bijna: dat komt doordat het uit ons voortkomt; we consumeren.
- 728 Het zal de lezer opvallen dat het woord ‘consumeren‘ zowel een toe-eigenende vernietiging aanduidt, verteren, als met genoegen voedsel tot zich nemen. Consumeren is vernietigen en het is opeten; het is vernietigen door in zich op te nemen.
- 731 Sartre stopte met roken
- 732 Wat we bij een object dus fundamenteel begeren ons toe te eigenen, is z’n zijn en is de wereld.
- Deze twee toe-eigeningsdoelen zijn in wezen één.
-
- 734 Zo kunnen we de betrekkingen tussen de categorie zijn en de categorie hebben definiëren.
- We hebben gezien dat bet verlangen oorspronkelijk verlangen om te zijn of verlangen om te hebben kan zijn.
- Maar het verlangen om te hebben is niet onherleidbaar.
- Terwijl het zijnsverlangen rechtstreeks op het voor-zich (geest) is gericht en het project heeft daaraan zonder bemiddeling de waardigheid van geest en materie te verlenen, beoogt het verlangen om te hebben het voor-zich (geest) op, in en via de wereld.
- Door toe-eigening van de wereld beoogt bet project om te hebben dezelfde waarde te realiseren als bet verlangen om te zijn. Daarom zijn de twee verlangens, die we analyserend van elkaar kunnen onderscheiden, in werkelijkheid onverbrekelijk met elkaar verbonden: we vinden geen zijnsverlangen dat niet met een bezitsverlangen gepaard gaat en omgekeerd; we hebben in wezen van doen met twee richtingen die de aandacht kiest naar aanleiding van een en hetzelfde doel of, zo men liever wil, met twee interpretaties van een en dezelfde fundamentele situatie, waarbij de ene ertoe neigt het zijn zonder omweg aan het voor-zich (geest) te verlenen en de andere de cirkel van de zelfheid tot stand brengt, dat wil zeggen de wereld tussen het voor-zich (geest) en z’n zijn schuift.
- De oorspronkelijke situatie is het zijnsgemis dat ik ben, dat wil zeggen dat ik me doe zijn.
- Maar het zijn waarvan ik me voor mezelf gemis maak, is nu juist strikt individueel en concreet:
- het is het zijn dat al bestaat en te midden waarvan ik opdoem als gemis daarvan.
- Zo is het niet dat ik ben, individueel en concreet, als die vernieting en geen andere.
- 734 Zo kunnen we de betrekkingen tussen de categorie zijn en de categorie hebben definiëren.