1 – De democratische ideologie
13 hoofdstuk 1 : De democratische ideologie
LEESWIJZER:
- Plato geeft in deze tekst een licht cynische omschrijving van het democratische ideaal. Hij doet dit aan de hand van een dialoog tussen Plato’s vriend en leermeester Socrates en Protagoras, een leraar die welgestelde jonge mannen opleidde voor een carrière in de politiek.
- Net als Plato had Socrates geen hoge dunk van de democratie. Protagoras daarentegen, verdedigt de ideeën die ten grondslag liggen aan de democratische ideologie.
- De twee mannen voeren een discussie over de vraag of iemand kan leren een goed mens te zijn.
- De gesprekspartner van Socrates, Protagoras, is van mening dat ieder mens van nature een moreel besef bezit. Dit is ook de reden waarom, wanneer een politieke beslissing genomen wordt, men open moet staan voor ieders mening.
- De mening van een schoenmaker is niet minder waard dan de mening van een wetenschapper, aldus Protagoras.
- Socrates is het hier niet mee eens. Volgens hem kunnen mensen elkaar niet opvoeden tot goede staatsburgers. Net zoals in het privéleven iemand zijn morele kwaliteiten niet kan overdragen aan anderen, is dit in de politiek ook niet mogelijk.
Tot ver in de 5de eeuw v C kenden de Grieken naar wat wij nu basisschool zouden noemen hooguit een voortgezet literair muzikaal onderwijs voor een elite. In de bloeitijd van het democratische Athene kwam hierin verandering. Rond 450 v C verschenen de zogenaamde “sofisten“, die tegen forse betaling lessen gaven als voorbereiding op een maatschappelijke carrière. Vooral jongens uit de rijke bovenlaag wendde zich tot deze “professoren“, onder meer voor een cursus spreken in het openbaar die hen in staat moet stellen een rol te spelen in de democratische publiek. Plato vocht tegen dit onderwijs, hij vond dat onderwijs een kritische houding moest kweken.
- 13 DIALOOG: Protagoras Arsfloreat 318 e 329 c
- 13 Het gaat om de vraag of je kunt leren een goed mens te zijn
- 14 Socrates vraagt hem wat de jonge Hippocrates van hem zou kunnen leren. Protagoras antwoordt.
De dialoog Protagoras draait vooral om het begrip deugd.
- Daarbij is het van belang om te weten dat wat de oude Grieken eronder verstonden niet helemaal samenvalt met de definitie die wij er nu aan geven. Deugd (Grieks: aretè) heeft bij hen nog andere betekenissen, onder meer: uitmuntendheid, het juiste temperament en moed.
- Het is dus een misvatting om deugd alleen in de zin van morele deugd te begrijpen.
- Deugd kan ook betrekking hebben op de goede kwaliteiten van dingen, objecten en vormen van gedrag die niet meteen iets met morele deugd te maken hebben.
- Dit verklaart ook het verschil tussen Socrates opvatting van deugd en die van Protagoras.
- Als deugd aangeleerd kan worden alsof het een verzameling leerstellingen of morele voorschriften betrof, dan ligt het voor de hand dat het de basis kan vormen van een opvoeding.
- Dit komt overeen met de opvatting van Protagoras in de dialoog.
- Socrates betoogt echter dat deugd niet zo makkelijk door sociale conditionering kan worden aangeleerd, en slechts moeizaam verworven kan worden.
- Aan het eind van de discussie krijgt Socrates de overhand in het debat:
-
- Deugd is een vorm van kennis.
- Toch blijft het onduidelijk wat die kennis (epistémè) dan wel is en hoe die deugd precies verworven kan worden.
-
- 27 De dialoog eindigt in een impasse
https://deleesclubvanalles.nl/recensie/platos-oplossing-voor-de-planeet/
De eerste is De democratische ideologie. De opzet heeft in de originele versie een dialoogvorm. Gerard Koolschijn heeft die structuur in deze stukken niet gebruikt, maar de levendige discussie tussen Protagoras, een sofist die zich moet verdedigen tegen Socrates, is moeiteloos voor te stellen. De jonge Hippocrates zou best les willen krijgen van de beroemde ‘professor’, wat zou hij kunnen leren van Protagoras.
“Dat zal ik u zeggen, Socrates. Wanneer hij zich tot mij wendt zal hij precies het onderwijs ontvangen waarvoor hij komt. Dat wil zeggen dat hij zal leren zijn verstand te gebruiken zowel over zijn eigen zaken, hoe hij zijn vermogen het best kan beheren, als over staatszaken, hoe hij zijn talent moet gebruiken om in het openbare leven een actieve rol te kunnen spelen.”
Vervolgens ontstaat er een tweegesprek over de mogelijkheid of je iemand wel kunt opleiden tot een goed staatsburger. Socrates meent dat je dat niet kunt leren of overdragen, dit in tegenstelling tot technische vaardigheden.
Er volgt een lange uiteenzetting van Protagoras, en Socrates lijkt onder indruk, maar heeft nog een klein vraagje: “Is morele kwaliteit hetzelfde als rechtvaardigheid, zelfbeheersing en zuiverheid?”
Dan volgt een zogenaamd typische Socratische discussie die Socrates wint door in te gaan op de zuivere betekenissen van die woorden.
- Wat zouden we kunnen leren van deze ideologie?
- Wie moeten er in de regering zitten, wie is er zuiver genoeg om zijn land goed te dienen?
- En dan niet door de bevolking zijn zin te geven in het vervullen van allerlei korte termijnwensen, maar kijken naar het algemeen belang?
Verderop in de dialoog wordt er gezocht naar goede politici in het oude Athene. Er is er niet één bij die de bevolking beter heeft achtergelaten. Concluderend: welke staatsvorm zou wel goed zijn voor de bevolking?