laatste wijziging: 06-06-2020
009 Z&T Inhoudsopgave
INLEIDING 19 Exposé van de vraag naar de zin van zijn
HOOFDSTUK I Noodzaak, structuur en voorrang van de zijnsvraag
- 20 § 1. De noodzaak van een nadrukkelijke herhaling van de vraag naar het zijn
- 23 § 2. De formele structuur van de vraag naar het zijn
- 27 § 3. De ontologische voorrang van de zijnsvraag
- 31 § 4. De ontische voorrang van de zijnsvraag
HOOFDSTUK 2 De tweeledige taak in de uitwerking van de zijnsvraag. Methode en opzet van het onderzoek
- 35 § 5. De ontologische analytica van het erzijn als het openleggen van de horizon voor een interpretatie van de zin van het zijn zonder meer
- 40 § 6. De taak van een destructie van de geschiedenis van de ontologie
- 49 § 7. De fenomenologische methode van het onderzoek
- 50 A. Het begrip fenomeen
- 55 B. Het begrip logos
- 58 C. Het voorbegrip van de fenomenologie
- 63 § 8. Beknopt overzicht van de verhandeling
DEEL I De interpretatie van het erzijn met het oog op de tijdelijkheid en de explicatie van de tijd als de transcendentale horizon van de vraag naar het zijn
AFDELING I De voorbereidende fundamentele analyse van het er-zijn
HOOFDSTUK I Schets van de taak van een voorbereidende analyse van het er-zijn
- 66 §9. Het thema van de analytica van het er-zijn
- 70 §10. De afbakening van de analytica van het er-zijn ten opzichte van antropologie, psychologie en biologie
- 77 §11. De existentiale analytica en de interpretatie van het primitieve er-zijn. De moeilijkheden bij het verkrijgen van een `natuurlijk wereldbegrip’
HOOFDSTUK 2 Het in-de-wereld-zijn als grondgesteldheid van het er-zijn
- 80 § 12. Eerste schets van het in-de-wereld-zijn in oriëntatie op het in-zijn als zodanig
- 88 § 13. De verduidelijking van het in-zijn aan de hand van een gefundeerde modus. Het kennen van de wereld
HOOFDSTUK 3 De wereldlijkheid van de wereld
- 92 § 14. De idee van de wereldlijkheid van de wereld
- 96 A. DE ANALYSE VAN DE WERELDLIJKHEID VAN DE OMRINGENDE WERELD EN WERELDLIJKHEID ALS ZODANIG
- 96 § 15. Het zijn van het in de omringende wereld tegemoet tredende zijnde
- 103 § 16. De wereldlijkheid van de omringende wereld zoals die zich meldt aan het binnenwereldlijk zijnde
- 108 § 17. Verwijzing en teken
- 116 § 18. Beloop en beduidendheid; de wereldlijkheid van de wereld
- 123 B. ONZE ANALYSE VAN DE WERELDLIJKHEID IN CONTRAST MET DE INTERPRETATIE VAN DE WERELD BIJ DESCARTES
- 124 §19. De bepaling van de `wereld’ als res extensa
- 127 § 20. De fundamenten van de ontologische bepaling van de `wereld’
- 130 § 21. De hermeneutische discussie over de cartesiaanse ontologie van de `wereld’
- C. HET OMRINGENDE VAN DE OMRINGENDE WERELD EN DE RUIMTELIJKHEID VAN HET ER-ZIJN
- 138 § 22. De ruimtelijkheid van het binnenwereldlijk terhandene
- 142 § 23. De ruimtelijkheid van het in-de-wereld-zijn
- 149 § 24. De ruimtelijkheid van het er-zijn en de ruimte
HOOFDSTUK 4 Het in-de-wereld-zijn als mede- en zelfzijn. Het ‘men’
- 155 § 25. De aanzet tot de existentiale vraag naar het wie van het er-zijn
- 158 § 26. Het er-mede-zijn van de anderen en het alledaagse mede-zijn
- 169 § 27. Het alledaagse zelfzijn en het men
HOOFDSTUK 5 Het in-zijn als zodanig
- 175 § 28. De taak van een thematische analyse van het in-zijn
A. 179 DE EXISTENTIALE CONSTITUTIE VAN HET ER - 179 § 29. Het er-zijn als bevindelijkheid
- 186 § 3o. De vrees als een modus van de bevindelijkheid
- 189 § 31. Het er-zijn als verstaan
- 196 § 32. Verstaan en uitleg
- 202 § 33. De uitspraak als afgeleide modus van de uitleg
- 210 § 34. Er-zijn en rede. De taal
- B. 218 HET ALLEDAAGSE ZIJN VAN HET ER EN HET VERVALLEN VAN HET ER-ZIJN
- 219 § 35. Het gepraat
- 222 § 36. De nieuwsgierigheid
- 226 § 37. De ambiguïteit
- 228 § 38. Het vervallen en de geworpenheid
HOOFDSTUK 6 De zorg als zijn van het er-zijn
- 235 § 39. De vraag naar de oorspronkelijke heelheid van het structuurgeheel van het er-zijn
- 239 § 40. De grond-bevindelijkheid van de angst als een uitgelezen ontslotenheid van het er-zijn
- 247 § 41. Het zijn van het er-zijn als zorg
- 253 § 42. De bevestiging van de existentiale interpretatie van het er-zijn als zorg door de voor-ontologische zelf explicatie van het er-zijn
- 258 § 43. Er-zijn, wereldlijkheid en realiteit
- 260 A. Realiteit als probleem van het zijn en de bewijsbaarheid van de ‘buitenwereld’
- 268 B. Realiteit als ontologisch probleem
- 271 C. Realiteit en zorg
- 272 § 44. Er-zijn, ontslotenheid en waarheid
- 274 A. Het traditionele waarheidsbegrip en de ontologische fundamenten van dit begrip
- 280 B. Het oorspronkelijke fenomeen van de waarheid en het afgeleide karakter van het traditionele waarheidsbegrip
- 288 C. De zijnswijze van de waarheid en de vooronderstelling van de waarheid
AFDELING 2 Er-zijn en tijdelijkheid
- 295 § 45. De uitkomst van de voorbereidende fundamentele analyse van het er-zijn en de taak van een oorspronkelijke existentiale interpretatie van dit zijnde
HOOFDSTUK 1 Het mogelijke heel-zijn van het er-zijn en het zijn-ten-dode
- 301 § 46. De schijnbare onmogelijkheid het heel-zijn van het er-zijn ontologisch in de greep te krijgen en te bepalen
- 303 § 47. De ervaarbaarheid van andermans dood en de mogelijkheid greep te krijgen op een heel er-zijn
- 307 § 48. Uitstaan, einde en heelheid
- 313 § 49. De afbakening van de existentiale analyse van de dood van andere mogelijke interpretaties van dit fenomeen
- 317 § 50. Eerste schets van de existentiaal-ontologische structuur van de dood
- 321 § 51. Het zijn-ten-dode en de alledaagsheid van het er-zijn
- 324 § 52. Het alledaagse zijn-ten-einde en het volledige existentiale begrip van de dood
- 330 § 53. Existentiaal ontwerp van een eigenlijk zijn-ten-dode
HOOFDSTUK 2 De in het er-zijn gelegen betuiging van een eigenlijk kunnen-zijn en de vastbeslotenheid
- 339 § 54. Het probleem van de betuiging van een eigenlijke existentiële mogelijkheid
- 342 § 55. De existentiaal-ontologische fundamenten van het geweten
- 345 § 56. Het roepkarakter van het geweten
- 347 § 57. Het geweten als roep van de zorg
- 353 § 58. Het verstaan van de aanroep en de schuld
- 364 § 59. De existentiale interpretatie en de vulgaire uitleg van het geweten
- 372 § 60. De existentiale structuur van het in het geweten betuigde eigenlijke kunnen-zijn
HOOFDSTUK 3 Het eigenlijke heel-kunnen-zijn van het er-zijn en de tijdelijkheid als de ontologische zin van de zorg
- 380 § 61. Schets van de methodische stap van de omgrenzing van het eigenlijke heel-zijn van het er-zijn naar het fenomenaal blootleggen van de tijdelijkheid
- 383 § 62. Het existentieel eigenlijke heel-kunnen-zijn van het er-zijn als vooruitlopende vastbeslotenheid 383
- 390 § 63. De voor een interpretatie van de zijnszin van de zorg bereikte hermeneutische situatie en het methodische karakter van de existentiale analytica als geheel
- 405 § 64. Zorg en zelfheid 398 § 65. De tijdelijkheid als de ontologische zin van de zorg
- 414 § 66. De tijdelijkheid van het er-zijn en de daaruit voortvloeien-de taak de existentiale analyse in een oorspronkelijker zin to herhalen
HOOFDSTUK 4 Tijdelijkheid en alledaagsheid
- 418 § 67. De fundamentele bestaanswijze van de existentiale gesteldheid van het er-zijn en de eerste schets van haar temporele interpretatie
- 420 § 68. De tijdelijkheid van de ontslotenheid als zodanig
- 420 A. De tijdelijkheid van het verstaan
- 425 B. De tijdelijkheid van de bevindelijkheid
- 433 C. De tijdelijkheid van het vervallen
- 436 D. De tijdelijkheid van de rede
- 438 § 69. De tijdelijkheid van het in-de-wereld-zijn en het probleem van de transcendentie van de wereld
- 440 A. De tijdelijkheid van het omzichtige bezorgen
- 445 B. De temporele zin van de modificatie van het omzichtige bezorgen naar het theoretische ontdekken van het binnen-wereldlijk voorhandene
- 454 C. Het temporele probleem van de transcendentie van de wereld
- 458 § 70. De tijdelijkheid van de voor het er-zijn specifieke ruimtelijkheid
- 461 § 71. De temporele zin van de alledaagsheid van het er-zijn
HOOFDSTUK 5 Tijdelijkheid en geschiedmatigheid
- 465 § 72. Existentiaal-ontologisch exposé van het probleem van de geschiedenis
- 472 § 73. Het vulgaire begrip van de geschiedenis en het geschieden van het er-zijn
- 477 § 74. De grondgesteldheid van de geschiedmatigheid
- 483 § 75. De geschiedmatigheid van het er-zijn en de wereld-geschiedenis
- 489 § 76. De existentiale oorsprong van de geschiedschrijving uit de geschiedmatigheid van het er-zijn
- 495 § 77. De samenhang tussen de voorgaande uiteenzetting van het probleem van de geschiedmatigheid en de onderzoekingen van Wilhelm Dilthey en de ideeën van graaf Yorck
HOOFDSTUK 6 Tijdelijkheid en intratemporaliteit als oorsprong van het vulgaire tijdsbegrip
- 504 § 78. De onvolledigheid van bovenstaande temporele analyse van het er-zijn
- 506 § 79. De tijdelijkheid van het er-zijn en het bezorgen van tijd
- 512 § 80. De bezorgde tijd en de intratemporaliteit
- 523 § 81. De intratemporaliteit en de genese van het vulgaire tijds-begrip
- 532 § 82. De existentiaal-ontologische samenhang van tijdelijkheid, er-zijn en wereldtijd in contrast met Hegels opvatting van de relatie tussen tijd en geest
- 532 A. Hegels begrip van de tijd
- 538 B. Hegels interpretatie van de samenhang tussen tijd en geest
- 541 § 83. De existentiaal-temporele analytica van het er-zijn en de fundamenteel-ontologische vraag naar de zin van zijn zonder meer
545 Nawoord: aantekening van de vertaler 545