09 van Tongeren – Identi-tijd
Auteur: van Tongeren, Paul
Boek: Identi-tijd - tussen toekomst en verleden - 2023
Gelezen: april 2023
Voor: De Verdieping
- Is een gemeenschappelijk verhaal nodig om met het verleden om te kunnen gaan?
- Zijn we in staat om zo’n verhaal te kunnen veranderen?
- *** 1 *** Tijd
- 1 Aandachtige aanwezigheid
- 2 Mens en dier
- 3 De tijd die we zijn — tijd van het verlangen
- 4 Tijd en afwezigheid
- De ongelukkigste
- Vormen van betrekkelijk ongeluk
- Het ware ongeluk
- Wie wint de hoofdprijs?
- De oproep
- *** II *** Identiteit
- ——II–I— 1 Ik
- 1 Autobiografie
- 2 Het begin
- 3 De richting van de tijd
- 4 Kiezen
- *** II *** 2 Wij
- 1 Slavenmakers en tot slaaf gemaakten
- 2 Excuses
- 3 Soorten verantwoordelijkheid
- 4 Herinneren en vergeten
- 5 Monumenten
- — Het Fragment : “de ongelukkigste”
- OF / OF
.
— 1– Tijd
.
1 Aandachtige aanwezigheid
- 13 De mens verschilt van dieren zoals mieren in het feit dat hij zich af kan vragen wat hij eigenlijk aan het doen is en wat dat betekent heeft.
- 14 We ver-tellen ons soms als we bezig zijn met een activiteit.
- 14 Voordat we het weten is dan soms de tijd “voorbij” en hebben we er niet van kunnen genieten.
- 15 Mindfulness en allerlei vormen van medicatie worden alom aangeprezen als manieren om aandacht te concentreren:
- Leren “helemaal aanwezig te zijn”
- “helemaal In het nu”
- “In het hier en nu met volle aandacht aanwezig te zijn”
- kunnen we dat?
.
2 Mens en dier
- 15 Een dier is “vastgebonden aan het paaltje ogenblik en kent daarom geen zwaarmoedigheid of verveling”
- 16 “Het is wat het is”’
- 16 Wie voortdurend denkend, want:
- rekenend, plannend, zorgend, rekening houdend, oplettend, uitkijkend, hopend, vrezend, wachtend en verwachten bezig is, vooral het als een verlichting ervaren om zo nu en dan even helemaal niets te denken
- 17 Je kunt in een ”flow-ervaring” terecht komen, bijvoorbeeld bij muziek:
- “dan spelen we niet het muzikale werk, maar zijn het, vallen ermee samen”
- 18 Juist door wat we kunnen, en tot op zekere hoogte zelfs onvermijdelijk moeten doen,
- namelijk door ons bewust te zijn niet alleen van
- wat, maar ook van dat we zien, horen, voelen, kortom ervaren,
- juist daardoor kunnen wij lijden op manieren die het dier bespaard blijven
- 18 Dit is een paradox: niet het vergeten maakt ons ongelukkig, Maar dat we ons dat vergeten herinneren
- wat, maar ook van dat we zien, horen, voelen, kortom ervaren,
- namelijk door ons bewust te zijn niet alleen van
.
3 De tijd die we zijn — tijd van het verlangen
- 19 Denken is veelal een manier om juist afwezig te zijn
- 20 Ik ben niet afwezig bij wat ik nu hier doe, maar ben met mijn gedachten bij wat ik daar toen deed of straks zal gaan doen
- 20 De afwezigheid waarover het gaat heeft niet zozeer met ruimte (“hier”), maar vooral met tijd (“nu”) te maken.
- 20 Alles wat bestaat, bestaat op een of andere manier in de tijd
- 20 Augustinus (rond 400) was vermoedelijk de eerste die het gangbare denken over de tijd verwoorde.
- Je kijkt als de regelmaat van een kosmische beweging, of als een structuur waarin alles wat bestaat zijn plaatsheeft en geordend wordt, aangevuld met een ander tijdsbegrip.
- Hij ontdekte de tijd als existentiële categorie
- 21 De tijd van het verlangen houdt houdt zich niet aan fysische wetten maar maakt dat eenzelfde gebeurtenis voor de één veel langer kan duren dan voor de ander, dat de tijd soms vliegt en soms stilstaat, Laten we tijd genoeg of veel te weinig tijd hebben
- 22 Herinnerend en verwachten verplaats ik mij In de tijd en met mijn heimwee en mijn verlangen verwijder ik me meer of minder van het ogenblik van nu
- Augustinus: tijd is de uitgestrektheid van de geest
.
4 Tijd en afwezigheid
- 23 Uitgestrekt (alweer een ruimtelijke metafoor) tussen verleden en toekomst is de mens (anders dan het dier) altijd ook waar hij NIET is
- 24 Herinneren en verwachten zijn allemaal gedaanten van de afwezigheid.
- 24 Hannah Arendt noemt vergeven en beloven als twee kenmerken die menselijk “handelen” onderscheid van natuurlijk “gedrag”
- 25 Twintig jaar geleden schreef van Tongeren het boekje “Over het verstrijken van de tijd”
- Paul van Tongeren, Over het verstrijken van de tijd. Een kleine ethiek van de tijdservaring, Valkhof Pers, Nijmegen, 2004’.
.
De ongelukkigste
- 27 Ergens in een kerk in Engeland een steen met de inscriptie “de ongelukkigste”
- 28 Er komt een competitie. Wie zal deze prijs winnen?
- Zie het laatste deel van deze pagina: het fragment “de ongelukkigste“: Sören Kierkegaard
.
Vormen van betrekkelijk ongeluk
- 28 Kierkegaard omschrijft het begrip “ongeluk” als afwezigheid: “De ongelukkige is altijd afwezig van zichzelf, nooit aanwezig voor zichzelf.” “afwezigheid” is de kern van het ongeluk!
- 29 Verschillende soorten van ongeluk worden niets zozeer “ruimtelijk” opgevat maar in termen van de tijd
- 31 Het relatieve ongeluk van degene die het druk heeft (en wie heeft dat niet tegenwoordig?) Bestaat erin dat hij altijd te weinig tijd heeft voor de dingen die hij eindelijk ook nog moet of wil doen
21-04-2023 Vakantie = verandering van omgeving
.
Het ware ongeluk
- 34 Wie herkend niet iets van het cynisme van een vroegere idealist?
- 34 Soms kunnen mensen echter helemaal niet blijven in de tijd waarheen ze vluchten.
- 36 Soms willen mensen zich iets herinneren wat helemaal nooit gebeurd is.
- 37 Misschien nog ernstiger, want door geen enkele illusie te corrigeren, is het ongeluk van degene die zich herinnert waarop hij zou moeten hopen of wat hij zou willen verlangen.
- Het plezier van de verwachting van die heerlijke zomer die voor de deur staat wordt vergald door het besef dat hij al spoedig weer voorbij zal zijn
.
Wie wint de hoofdprijs?
- 38 Er verschijnt aan het eind van de tekst nog iemand anders. Hij (of zij) wordt aangeduid door paradoxale en uiterst vage aanduidingen. hij wordt welkom geheten als “grote onbekende, ins naam ik niet weet”. Hij krijgt de prijs.
- 39 De club voor wie deze toespraak werd gehouden is de vereniging van symparanekroomenoi.
- Homonekros = even dood als jij of ik
- Paranekroi = de, net als iedereen, min of meer gestorvenen
- 40 Bedoeld worden mensen die fysiek weliswaar leven maar voor wie dat niets betekent, wiens leven bestaat uit een zinloos uitstel van de dood.
- 41 Mensen die zichzelf kapot amuseren
- 42 Maar zijn we dan zo ongelukkig?
- Moeten we hier opnieuw het onderscheid tussen ”subjectief” en “objectief” aanwenden?
- Verbergen we een objectief bestaand ongeluk onder een subjectief gevoeld welbehagen in verstrooiing en vermaak, entertainment?
.
De oproep
- 42 Terwijl de geleerden van Nietzsche vergat te vragen wie hij eindelijk is, stelt de aforistische mens van Kierkegaard die vraag helemaal niet meer
- 43 Er bestaat een soms reële, soms gecreëerde angst om definitief te verliezen wat we ooit hadden of waren, of menen te zijn geweest of te hebben gehad: een herbergsame wereld, een ongerepte, integere natuur. Die angst kan een gevangenis worden waar we niet meer uit kunnen ontsnappen
- 44 Het onderwijs richt zich minder op kennis, laat staan kennis van het verleden, en steeds meer op de vaardigheden die leerlingen en studenten zouden moeten hebben voor de oplossing van de problemen waarmee de toekomst ons mogelijk zal confronteren
.
—II— Identiteit
- 47 Mens-zijn is een probleem, een opgave,
- onder meer omdat het betekent uitgestrekt zijn tussen verleden en toekomst
- 47 Wie vastzit in het verleden is levend gestorven, wie zich verliest in de toekomst is op zijn best een belofte, maar één die nooit wordt ingelost
- 47 Aan de vraag naar de identiteit zitten twee aspecten:
- Wie ben ik? – de enkelvoudsvorm
- Wie zijn wij? – de meervoudsvorm
- 48 Filosofie is (in ieder geval voor de genoemde auteurs) een oefening in zelfkennis
.
——II–I— 1 Ik
.
1 Autobiografie
- 51 In een autobiografie beschrijft iemand hoe hij geworden is wie hij is
- 53 […] het probleem dat de de schrijver niet samenvalt met zijn onderwerp
- 53 Wie zijn levensverhaal vertelt zal simpelweg door de logica van het verhaal onrecht doen aan de inconsistenties, de veelheid en de verscheidenheid van dat leven zelf
- 52 Michel de Montaigne – Essays
- 52 Jean-Jacques Rousseau – Confessions
- 52 Augustinus – Belijdenissen (begin van dit genre)
https://www.ccel.org/a/augustine/confessions/confessions.html
TO DO g:\Mijn Drive\Jan\Philosophia\1_Filo ———————\200 -600 v c – 500 n C De oudheid\
230422-Augustinus-Belijdenissen.docx
.
2 Het begin
- 56 Redenering : Als god alles geschapen heeft moet ook de tijd zelf een schepping van god zijn
- 57 Wat deed god eigenlijk voordat hij de tijd schiep?
- 57 Je ouders vertellen je wat er voor je geboorte was
- 58 Hoe komt iemand er toe om zelf het verhaal over zichzelf te gaan vertellen?
- 58 Waardoor ontstaat de vraag naar het eigen verhaal wanneer wordt iemand voor zichzelf een vraag, een raadsel, een opgave?
- 59 […] de poging om zichzelf te begrijpen.
- 60 In het boek staan meer vragen dan antwoorden . . .
- 60 Plato : Apologie van Socrates
- 61 Een leven dat zichzelf niet onderzoekt is geen leven voor een mens
.
3 De richting van de tijd
- 61 We zeggen dat de tijd “verstrijkt”, snel of langzaam “voorbijgaat”
- 62 Onze verwachtingen om de toekomst worden onvermijdelijk gevormd in het heden en zijn medebepaald door het verleden
- 63 Augustinus geeft echter een een omgekeerde voorstelling van de richting waarin de tijd gaat
25-04-2023 flauwekul
- 63 Heidegger benadrukt het primaat van de mogelijkheid boven de werkelijkheid van het heden en maakt daarmee de betekenis van het onderscheid tussen de twee voorstellingen van de richting van de tijd duidelijk
- 64 Het maakt immers een groot verschil of iemand zijn huidige gedaante ziet als geproduceerd door het verleden, kan wel als begin van een toekomst
- 65 De toekomst bepaald zo dus mede de betekenis van het verleden
- 65 Paul Ricoeur laat (in zijn studie over Freuds psychoanalyse) zien hoe en waarom de archeologie van het zelf moet worden aangevuld met een teleologie, om recht te doen aan een mensenleven
.
4 Kiezen
- 66 Dat de mens een synthese is van werkelijkheid en mogelijkheid vinden we In de hele geschiedenis van het denken, maar staat centraal en wordt gedramatiseerd In het existentialisme, dat in belangrijke mate teruggaat op het werk van Kierkegaard
- 66 Kierkegaard definieert de mens als “een synthese van eindig en oneindig, tijdelijk en eeuwig, noodzakelijkheid en vrijheid”
- Vertwijfeling als kernthema
- 66 De mens is is niet Alleen zowel het een Als het ander (een verhouding….) maar hij moet daar iets mee (… wie zegt tot zichzelf verhoudt) Dat hij zich in die verhouding bovendien nog verhoudt tot iets buiten zichzelf (god, gaboja)
- https://www.janux.nl/wp/2019/meditaties-eerste-tegenwerpingen/#_Toc122957713
- 67 Door het zelfbewustzijn, waarin we ons verhouden tot onszelf, kunnen we niet anders dan dat we feitelijk zijn (arm of rijk, slim of dom, actief of passief, enzovoort)
- 68 Nietzsches definitie van de mens als “het nog niet vastgestelde dier”
- 69 Kiezen is niet zo eenvoudig. Keuzes worden ook grotendeels bepaald door allerlei omstandigheden. We kunnen niet meer gewoon een pot pindakaas kopen, maar zijn gedwongen om te kiezen uit 10 soorten
- 70 Kierkegaards antwoord op de vraag hoe je zo kunt kiezen dat je recht doet aan wat je bent, namelijk een spanningsvolle synthese van mogelijkheid en werkelijkheid?
- 71 Existentiële keuzes bepalen onze identiteit, maar Als het goed is, Zonder die ooit zo vast te leggen dat er niet(s) meer te kiezen valt
.
—II—2—Wij
- 73 Alasdair MacIntyre :
- het moderne autonome individu lijkt veel op wat je overhoudt als je van een spook het laken wegneemt
- 74 Van je partner kun je wel scheiden, van je ex kom je nooit meer af . . .
- 74 Onze collectieve identiteit ligt deels buiten onszelf, niet alleen buiten het ene individu dat ik zelf ben, maar ook buiten mijn tijdgenoten In het heden.
- Er bestaat zoiets als een collectieve identiteit, die een collectief geheugen heeft en een collectieve verwachting koestert.
- Ook als gemeenschap zijn we tijd-wezens, uitgestrekt in de tijd, weet je daar waar we nog niet zijn en nog daar waar we niet meer zijn
.
1 Slavenmakers en tot slaaf gemaakten
Een voorbeeld van collectieve identiteit en tijd
- 76 De Nederlander heeft (als zodanig) een geschiedenis die hem tekent, en die geschiedenis toont onder andere de tegenstelling tussen kolonist en gekoloniseerde en die van slavenmaker en tot slaaf gemaakte
- 77 Ook een gemeenschap heeft heeft een geheugen en leeft met een verwachting; ook een gemeenschap leeft nog in een tijd die er niet meer is in alreeds in een tijd die er nog niet is
.
2 Excuses
- 78 In 2021 heeft de burgemeester van Amsterdam namens het stadsbestuur excuses aangeboden voor de betrokkenheid van het toenmalige stadsbestuur bij de wereldwijde slavenhandel
- 79 In 2023 heeft premier Rutte “namens de Nederlandse staat” excuses aangeboden voor het aandeel dat “eerdere vertegenwoordigers van die staat” gehad hebben In de slavenhandel
- 79 Maar de voorzichtige manier waarop deze excuses gemaakt werden hebben ongetwijfeld te maken met juridische aansprakelijkheid en men is bang voor de gevolgen die een schuldbekentenis zou impliceren
- 80 Het kan geen kwaad nog eens te kijken naar de termen die we gebruiken:
- Excuseren of verontschuldigen betekent letterlijk: “van schuld uitsluiten”, ” vrijspreken”
.
3 Soorten verantwoordelijkheid
- 85 De vraag brengt ons op het spoor van een merkwaardige gespletenheid in onze moderne conditie
- 85 Bestaat er zoiets als een collectieve verantwoordelijkheid?
- 86 Dat heeft consequenties voor ons begrip van verantwoordelijkheid
- 87 Dat wat we uitdrukken in termen spijt en berouw, is waarschijnlijk beter te omschrijven als een gevoel van schaamte
.
4 Herinneren en vergeten
- 89 Nietzsche ’s “tweede oneigentijdse beschouwing” gaat over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven
- 89 Menselijk leven veronderstelt herinnering, maar leven veronderstelt vergeten
- 90 Nietzsche maakt onderscheid tussen:
- Enerzijds:
- Het onhistorische : het vergeten
- Het historische : de herinnering
- Het bovenhistorische: de illusoire verbeelding in religie en kunst
- Anderzijds de vorm:
- Monumentaal : de cultivering van de herinnering aan grote mensen, grote gebeurtenissen, de dingen die we graag in een canon verzamelen
- Antiquarisch : bewaart alles, zoals in een antiquariaat ook waardeloze gebruiksvoorwerpen uit het verleden tot kostbare objecten kunnen worden
- Kritisch : de omgang en de geschiedenis die haar meet aan de eigen maatstaven, plannen en verwachtingen van nu
- Enerzijds:
.
5 Monumenten
- 93 Een gemeenschap cultiveert haar herinneringen onder andere in monumenten
- 94 Monumenten zijn ambigue creaties. Ze zijn het product van menselijk handelen, maar ze produceren ook menselijk handelen
.
— Het Fragment : “de ongelukkigste” : Sören Kierkegaard
Een begeesterde toespraak tot de Vereniging van symparanekroomenoi
https://www.dbnl.org/tekst/_str010200401_01/_str010200401_01_0102.php#648
- 99 De toespraak begint met een verhaal over een kerk, ergens in Engeland, waar men tussen de graven in de vloer er één aantrof dat opviel door zijn zeer korte inscriptie.
- 99 Op de steen stond slechts: ‘de ongelukkigste’. Dat prikkelt natuurlijk de fantasie: wie zou dat wel zijn, die dat lot getroffen heeft definitief (want door een grafsteen bezegeld) de allerongelukkigste onder de mensen te zijn?
- 100 Men kan zijn fantasie niet beheersen en opent het graf, en wat blijkt: het is leeg!
- Nu zijn er twee mogelijkheden:
- Ten eerste: de dode is herrezen. Die mogelijkheid valt echter af; want dat is niet alleen een ander verhaal, een verhaal over een ander leeg graf (een graf in het Oosten, terwijl dit hier juist in het Westen werd gevonden), maar vooral: zo iemand kan niet de ongelukkigste heten.
- Tweede mogelijkheid: het graf is niet weer leeg, maar het is nog leeg: degene voor wie het bestemd is, ligt er nog niet in; hij is nog niet gestorven of heeft, hoewel gestorven, nog geen rust gevonden in zijn graf, laat staan dat hij de eeuwige rust zou hebben gevonden.
- Het is, met andere woorden, iemand die al wel, en nog niet is gestorven: het graf is voor één van die Symparanekromenoi, van wie we al hadden vastgesteld dat wij dat zelf zijn. Het graf is voor een van ons.
- 103 Vervolgens wordt er dan een soort wedstrijd gehouden waaraan alle ongelukkigen kunnen meedoen, en waarin zal worden vastgesteld wie de ongelukkigste is, die de prijs van het graf zal krijgen. Om te voorkomen dat die competitie eindeloos wordt, stelt de auteur een definitie op van wat het is om ongelukkig te zijn,
- 104 en onderscheidt hij vervolgens een aantal typen ongelukkigen, van wie er steeds één vertegenwoordiger zich mag presenteren voor de jury.
- 105 Kierkegaard definieert in de tekst waarover we spreken, het ongeluk als: afwezigheid.
- 105 Van Tongeren : “Ik citeer de conclusie van een ingewikkelde en hilarische passage waarin hij ook nog de filosoof Hegel op de korrel neemt: “
- 105 “De ongelukkige is altijd afwezig van zichzelf, nooit aanwezig voor zichzelf”.
- 105 ‘Afwezigheid’ is de kern van het ongeluk! En wat doen wij? Om ons te troosten voor ons ongelukkig drukke bestaan, zoeken we even te ontsnappen, er even niet te zijn. Als het verband dat ik vermoed, er inderdaad is, wordt duidelijk dat we met die verkeerde vorm van rust inderdaad in de aap gelogeerd zijn: de rust die we zoeken continueert veeleer ons ongeluk dan dat het ons ervan bevrijdt.
- Maar is het verband dat van Tongeren vermoed er inderdaad? Laten we even verder kijken, naar de soorten van ongeluk die Kierkegaard onderscheidt.
- Daartoe legt hij uit dat je op verschillende manieren afwezig kunt zijn:
- ‘wie afwezig is kan uiteraard hetzij in het verleden zijn, hetzij in de toekomst’
.
OF / OF
https://en.wikipedia.org/wiki/Either/Or
- Het derde essay, genaamd “The Unhappiest One”, bespreekt de hypothetische vraag:
-
- “wie verdient de onderscheiding ongelukkiger te zijn dan alle anderen?”
-
- Kierkegaard onderneemt een zoektocht naar het hoogste en naar het laagste.
- Nu wil hij de ongelukkige vinden door nogmaals naar het verleden te kijken.
- Is het Niobe , of Job , of de vader van de verloren zoon , of is het Periander , [29] Abraham , of Christus ?
- De ongelukkige is de persoon die op de een of andere manier zijn ideaal, de inhoud van zijn leven, de volheid van zijn bewustzijn, zijn wezenlijke natuur buiten zichzelf heeft. De ongelukkige mens is altijd afwezig van zichzelf, nooit aanwezig bij zichzelf….
@@
… Maar men is afwezig wanneer men zich in verleden of toekomstige tijd bevindt. Er moet op deze uitdrukkingsvorm worden aangedrongen, want het is duidelijk, zoals de filologie ons ook leert, dat er een tijd is die het heden in het verleden uitdrukt, en een tijd die het heden in de toekomst uitdrukt, maar dezelfde wetenschap leert ook ons dat er een plus quam perfectum [meer dan perfect: voltooid verleden tijd] is waarin geen tegenwoordige tijd is, en een foturum exactum [toekomstige voltooide tijd] met dezelfde kenmerken. Dit zijn de hopende en herinnerende individuen. Als over het algemeen alleen de persoon die bij zichzelf aanwezig is gelukkig is, dan zijn deze mensen, voor zover ze alleen maar hopen of zich alleen maar herinneren, ongelukkige individuen. Maar strikt genomen kan men een individu dat in hoop of herinnering aanwezig is, niet ongelukkig noemen. Het punt om hier te benadrukken is dat hij erin aanwezig is. Hieruit zien we ook dat een enkele klap, hoe hard ook, een mens onmogelijk de ongelukkigste kan maken. Want één slag kan hem alleen maar van de hoop beroven en daardoor in de herinnering aanwezig maken, of hem van de herinnering beroven en hem daardoor in de hoop aanwezig maken. We gaan nu verder en kijken hoe het ongelukkige individu nauwkeuriger kan worden gedefinieerd.
Eerst zullen we het hopende individu beschouwen. Wanneer hij als hopend individu (en in die mate ongelukkig) niet aanwezig is bij zichzelf, wordt hij ongelukkig in engere zin. Iemand die hoopt op het eeuwige leven is weliswaar in zekere zin een ongelukkig individu, voor zover hij afstand doet van het heden, maar strikt genomen is hij toch niet ongelukkig, omdat hij in deze hoop bij zichzelf aanwezig is en niet in conflict komt met het bijzondere. momenten van eindigheid. Als hij echter niet hoopvol aanwezig kan zijn bij zichzelf, maar zijn hoop verliest, dan weer hoopt, enzovoort, dan is hij afwezig van zichzelf, niet alleen in de huidige maar ook in de toekomstige tijd, en zo hebben we een vorm van ongelukkig zijn. . Als we het zich herinnerende individu beschouwen, vinden we hetzelfde. Als hij in het verleden voor zichzelf aanwezig kan zijn, dan is hij strikt genomen niet ongelukkig;
Herinnering is vooral het onderscheidende element van de ongelukkigen, wat natuurlijk is, want het verleden heeft de opmerkelijke eigenschap dat het voorbij is; toekomstige tijd, dat het nog moet komen. In zekere zin kan men daarom zeggen dat de toekomst dichter bij het heden ligt dan het verleden. Om ervoor te zorgen dat het hopende individu aanwezig kan zijn in de toekomst, moet het realiteit [Realitet] hebben, of beter gezegd, het moet realiteit voor hem verwerven. Evenzo, wil het individu in het verleden aanwezig zijn, dan moet het werkelijkheid voor hem hebben gehad. Maar wanneer het hopende individu een toekomst wil die voor hem geen werkelijkheid kan worden, of het zich herinnerende individu een verleden wil herinneren dat voor hem geen werkelijkheid had, dan hebben we in wezen ongelukkige individuen. Het eerste wordt misschien niet voor mogelijk gehouden of als pure waanzin beschouwd; maar dat is niet zo, want de hopende individualiteit hoopt zeker niet op iets dat geen werkelijkheid voor hem heeft, maar hij hoopt op iets waarvan hij zelf weet dat het niet gerealiseerd kan worden. Dat wil zeggen, als een persoon die de hoop verliest, blijft hopen in plaats van een zich herinnerende individualiteit te worden, dan hebben we deze vorm. Als een individualiteit die de herinnering verliest of niets te herinneren heeft, geen hoopvolle individualiteit wordt maar degene blijft die zich herinnert, dan hebben we een vorm van ongelukkig zijn. Als een individu bijvoorbeeld opging in de oudheid of in de middeleeuwen of in een andere tijd, maar op zo’n manier dat het een beslissende realiteit voor hem was, of hij ging op in zijn eigen kindertijd of jeugd op de manier waarop dit had voor hem een doorslaggevende realiteit gehad, dan zou hij strikt genomen geen ongelukkig individu zijn. Maar als we ons een persoon zouden voorstellen die zelf geen jeugd had gehad, aangezien deze leeftijd zonder echte betekenis aan hem voorbij was gegaan, maar die nu, bijvoorbeeld door leraar van kinderen te worden, al het moois in de kindertijd ontdekte en nu wilde als hij zich zijn eigen jeugd herinnerde, er altijd naar terugkeek, zou hij zeker een heel toepasselijk voorbeeld zijn. Achteraf zou hij de betekenis ontdekken van datgene wat voor hem voorbij was en wat hij zich desalniettemin in al zijn betekenis wilde herinneren. Als ik me een persoon zou voorstellen die had geleefd zonder de vreugde van het leven of het plezier ervan te begrijpen en die nu op het punt van sterven zijn ogen ervoor had geopend, als ik me zou voorstellen dat hij niet stierf, wat zou de het beste dat kon gebeuren, maar nieuw leven ingeblazen zonder daarom zijn leven opnieuw te leven,
De ongelukkige individuen van Hope hebben nooit de pijn van herinneringen. De hoopvolle individualiteiten hebben altijd een aangenamere teleurstelling. Daarom zal de ongelukkigste altijd gezocht moeten worden onder de ongelukkige persoonlijkheden van de herinnering.
Maar we gaan door. We zullen ons een combinatie voorstellen van de twee beschreven vormen, ongelukkige vormen in engere zin. De ongelukkige hopende individualiteit kon in zijn hoop niet bij zichzelf aanwezig worden; evenzo de ongelukkige herinnerende individualiteit. De enige combinatie die mogelijk is, is die waarin het de herinnering is die hem verhindert aanwezig te zijn in zijn hoop en de hoop hem verhindert aanwezig te zijn in zijn herinnering. Enerzijds is dit te danken aan zijn voortdurende hoop op datgene wat hij zich zou moeten herinneren; zijn hoop wordt voortdurend teleurgesteld, maar hij ontdekt dat deze teleurstelling niet ontstaat doordat zijn doel verder vooruit wordt geschoven, maar doordat hij zijn doel voorbij is, omdat het al is beleefd of had moeten worden beleefd en dus is overgegaan in de herinnering. Aan de andere kant, hij herinnert zich voortdurend datgene waarop hij zou moeten hopen, omdat hij de toekomst al in gedachten heeft omvat, deze al in gedachten heeft ervaren, en hij herinnert zich wat hij heeft ervaren in plaats van erop te hopen. Dus waar hij op hoopt ligt achter hem; wat hij zich herinnert ligt voor hem. Zijn leven is niet achteruit, maar is de verkeerde kant op gekeerd in twee richtingen. Hij zal spoedig zijn probleem inzien, ook al begrijpt hij de reden ervoor niet.
Opdat hij echter echt de kans krijgt om het te voelen, komt er een misverstand tussenbeide en maakt hem op een vreemde manier op elk moment belachelijk. Gewoonlijk geniet hij de eer beschouwd te worden als iemand met een gezonde geest, en toch weet hij dat als hij aan één persoon zou uitleggen hoe het werkelijk met hem is, hij krankzinnig zou worden verklaard. Dit is genoeg om iemand gek te maken, en toch gebeurt dit niet, en dit is precies zijn probleem. Zijn calamiteit is dat hij te vroeg ter wereld is gekomen en daardoor steeds te laat komt. Hij is voortdurend heel dicht bij het doel en tegelijkertijd is hij er ver van verwijderd; hij ontdekt dan dat wat hem nu ongelukkig maakt, omdat hij het heeft of omdat hij zo is, precies is wat hem een paar jaar geleden gelukkig zou hebben gemaakt als hij het had gehad, terwijl hij ongelukkig werd omdat hij het niet had .
Er is menig slip tussen de beker en de lip
alsof dit niet meer dan genoeg is. Zijn leven kent geen rust en heeft geen inhoud. Hij is niet aanwezig voor zichzelf in het moment, noch is hij aanwezig voor zichzelf in de toekomst, want de toekomst is ervaren, noch in het verleden, want het verleden is nog niet gekomen. Zo wordt hij, net als Latona, rondgejaagd in de duisternis van de Hyperboreeërs, naar de heldere eilanden van de evenaar, kan hij niet bevallen en is hij altijd als een barende vrouw. Aan zichzelf overgelaten, staat hij alleen in de wijde wereld; hij heeft geen tijdgenoten aan wie hij zich kan hechten, geen verleden waarnaar hij kan verlangen, omdat zijn verleden nog niet is gekomen, geen toekomst waarop hij kan hopen, omdat zijn toekomst al voorbij is. Helemaal alleen ziet hij de hele wereld tegemoet als de ‘jij’ met wie hij in conflict is, want de rest van de wereld is voor hem maar één persoon, en deze persoon, deze onafscheidelijke lastige vriend, is een misverstand. Hij kan niet oud worden, want hij is nooit jong geweest; hij kan niet jong worden, want hij is al oud geworden; in zekere zin kan hij niet sterven, want hij heeft inderdaad niet geleefd; in zekere zin kan hij niet leven, want hij is inderdaad al dood. Hij kan niet liefhebben, want liefde is altijd tegenwoordige tijd, en hij heeft geen tegenwoordige tijd, geen toekomst, geen verleden, en toch heeft hij een sympathieke aard, en hij haat de wereld alleen omdat hij ervan houdt; hij heeft geen hartstocht, niet omdat hij die niet heeft, maar omdat hij tegelijkertijd de tegenovergestelde hartstocht heeft; hij heeft nergens tijd voor, niet omdat zijn tijd met iets anders gevuld is, maar omdat hij helemaal geen tijd heeft; hij is machteloos, niet omdat hij geen energie heeft, maar omdat zijn eigen energie hem machteloos maakt. want hij is al oud geworden; in zekere zin kan hij niet sterven, want hij heeft inderdaad niet geleefd; in zekere zin kan hij niet leven, want hij is inderdaad al dood. Hij kan niet liefhebben, want liefde is altijd tegenwoordige tijd, en hij heeft geen tegenwoordige tijd, geen toekomst, geen verleden, en toch heeft hij een sympathieke aard, en hij haat de wereld alleen omdat hij ervan houdt; hij heeft geen hartstocht, niet omdat hij die niet heeft, maar omdat hij tegelijkertijd de tegenovergestelde hartstocht heeft; hij heeft nergens tijd voor, niet omdat zijn tijd met iets anders gevuld is, maar omdat hij helemaal geen tijd heeft; hij is machteloos, niet omdat hij geen energie heeft, maar omdat zijn eigen energie hem machteloos maakt. want hij is al oud geworden; in zekere zin kan hij niet sterven, want hij heeft inderdaad niet geleefd; in zekere zin kan hij niet leven, want hij is inderdaad al dood. Hij kan niet liefhebben, want liefde is altijd tegenwoordige tijd, en hij heeft geen tegenwoordige tijd, geen toekomst, geen verleden, en toch heeft hij een sympathieke aard, en hij haat de wereld alleen omdat hij ervan houdt; hij heeft geen hartstocht, niet omdat hij die niet heeft, maar omdat hij tegelijkertijd de tegenovergestelde hartstocht heeft; hij heeft nergens tijd voor, niet omdat zijn tijd met iets anders gevuld is, maar omdat hij helemaal geen tijd heeft; hij is machteloos, niet omdat hij geen energie heeft, maar omdat zijn eigen energie hem machteloos maakt. geen verleden, en toch heeft hij een sympathieke aard, en hij haat de wereld alleen omdat hij ervan houdt; hij heeft geen hartstocht, niet omdat hij die niet heeft, maar omdat hij tegelijkertijd de tegenovergestelde hartstocht heeft; hij heeft nergens tijd voor, niet omdat zijn tijd met iets anders gevuld is, maar omdat hij helemaal geen tijd heeft; hij is machteloos, niet omdat hij geen energie heeft, maar omdat zijn eigen energie hem machteloos maakt. geen verleden, en toch heeft hij een sympathieke aard, en hij haat de wereld alleen omdat hij ervan houdt; hij heeft geen hartstocht, niet omdat hij die niet heeft, maar omdat hij tegelijkertijd de tegenovergestelde hartstocht heeft; hij heeft nergens tijd voor, niet omdat zijn tijd met iets anders gevuld is, maar omdat hij helemaal geen tijd heeft; hij is machteloos, niet omdat hij geen energie heeft, maar omdat zijn eigen energie hem machteloos maakt.
Maar al snel is ons hart voldoende verhard, onze oren dichtgestopt, maar niet gesloten. We hebben de nuchtere stem van overleg gehoord; laten we aandachtig zijn voor de welsprekendheid van hartstocht – kort en bondig, zoals alle hartstocht is.
Daar staat een jong meisje. Ze klaagt dat haar minnaar haar ontrouw is geweest. Dit leent zich niet voor reflectie. Maar in de hele wereld hield ze alleen van hem; ze hield van hem met heel haar ziel, heel haar hart, heel haar verstand – laat haar dan terugdenken en treuren.
Is dit een bestaand persoon of is het een afbeelding; het is een levend persoon die sterft of een overleden persoon die leeft – het is Niobe. Ze verloor alles in één keer: ze verloor datgene waaraan ze het leven gaf; ze verloor datgene wat haar leven gaf! Kijk naar haar op… ze staat maar een klein beetje hoger dan de wereld, als een monument op een grafheuvel. Maar geen hoop wenkt haar, geen toekomst motiveert haar, geen vooruitzicht verleidt haar, geen hoop verstoort haar – hopeloos staat ze, in steen veranderd in herinnering. Even was ze ongelukkig; op hetzelfde moment werd ze gelukkig, en niets kan haar geluk van haar afnemen; de wereld verandert, maar ze kent geen verandering, en de tijd komt, maar voor haar is er geen toekomstige tijd.
Kijk daar, wat een mooie unie! De ene generatie steekt de andere hand uit! Het is een uitnodiging tot zegen, tot trouwe solidariteit, tot een vrolijke dans? Het is de verstoten familie van Oedipus, en de slag wordt overgebracht en het verplettert de laatste – Antigone. Maar er wordt voor haar gezorgd; want het verdriet van een gezin is genoeg voor een mensenleven. Ze heeft de hoop de rug toegekeerd; ze heeft de wispelturigheid ervan ingeruild voor de trouw van de herinnering. Blijf dan gelukkig, beste Antigone! We wensen je een lang leven, zo zinvol als een diepe zucht. Moge geen vergeetachtigheid u van iets beroven! Moge de dagelijkse bitterheid van verdriet u overvloedig worden aangeboden!
Een machtige, ernstige figuur verschijnt, maar hij is niet de enige. Hij heeft vrienden – hoe komt hij dan hier terecht? Het is de patriarch van verdriet, Job – en zijn vrienden. Hij verloor alles, maar niet in één klap, want de Heer nam weg en nam weg en nam weg. De vrienden leerden hem de bitterheid van verlies waar te nemen; want de Heer gaf, en gaf, en gaf, en een dwaze vrouw op de koop toe. Hij verloor alles, want wat hij bewaarde interesseert ons niet. Eer komt hem toe, voor zijn grijze haar en zijn ongeluk. Hij verloor alles, maar hij had het bezeten.
Zijn haar is grijs, zijn hoofd gebogen, zijn gezicht verdord, zijn ziel verontrust. Het is de vader van de verloren zoon. Net als Job verloor hij wat hem dierbaar was in de wereld, maar het was de vijand die het nam, niet de Heer; hij verloor het niet, maar hij verliest het. Het wordt hem niet afgenomen, maar het verdwijnt. Hij zit niet thuis bij de haard in zak en as; hij is uit zijn huis weggegaan, heeft alles achtergelaten om het verlorene te zoeken; hij grijpt naar hem, maar zijn arm bereikt hem niet; roept hij naar hem, maar zijn stem haalt hem niet in. Toch hoopt hij, ook al is het met tranen; hij vangt een glimp op van hem, ook al is het door mist; hij haalt hem in, zelfs als hij dood is. Zijn hoop veroudert hem en niets bindt hem aan de wereld behalve de hoop waarvoor hij leeft. Zijn voeten zijn moe, zijn ogen doven, zijn lichaam snakt naar rust, zijn hoop leeft. Zijn haar is wit,
Wie is die bleke figuur, zwak als een geest? Zijn naam is vergeten; sinds zijn tijd zijn er vele eeuwen verstreken. Hij was een jonge en vurige man. Hij zocht het martelaarschap. In gedachten zag hij zichzelf aan het kruis genageld en zag hij de hemel open, maar de werkelijkheid was hem te zwaar; zijn vurigheid verdween, hij verloochende zijn Heer en zichzelf. Hij wilde een wereld dragen, maar hij spande zich er te veel voor in; zijn ziel werd niet verpletterd of vernietigd; het was gebroken, zijn geest verlamd, zijn ziel kreupel… En toch werd hij inderdaad gelukkig, hij werd inderdaad wat hij wilde zijn. Hij werd een martelaar, hoewel zijn martelaarschap niet was wat hij wilde, aan het kruis genageld of voor de wilde dieren geworpen, maar levend verbrand, langzaam verteerd door een laag vuur.
Een jong meisje zit ginds zo peinzend. Haar minnaar was haar ontrouw – dit leent zich niet voor reflectie. Jong meisje, kijk eens naar de serieuze gezichten van dit gezelschap; het heeft meer verschrikkelijke rampen gehoord; zijn gedurfde ziel vereist iets groters. Ja, maar in de wereldwereld hield ik alleen van hem; Ik hield van hem met heel mijn ziel, heel mijn hart, heel mijn verstand. – Dat hebben we allemaal al eens eerder gehoord, verslap ons ongeduldige verlangen niet. Je kunt tenslotte herinneren en rouwen. – Nee, ik kan niet treuren, want hij was me misschien niet ontrouw, hij is vaak geen bedrieger geweest. – Waarom kun je niet rouwen? Kom dichterbij, uitverkorene onder de maagden, vergeef deze strenge ondervrager dat hij je even terugduwde. Je kunt niet treuren, maar dan mag je hopen. – Nee, ik kan het niet hopen, want hij was een raadsel. – Oké, mijn meisje, ik begrijp je wel; je staat hoog op de ladder van ongeluk. Kijk naar haar, ze staat bijna op het toppunt van ongeluk. Maar je moet jezelf verdelen – je moet overdag hopen, ’s nachts treuren, of overdag treuren en ’s nachts hopen. Wees trots, want men is niet trots op geluk maar op ongeluk. Je bent zeker niet de ongelukkigste, maar denk je niet dat we haar een eervolle accessit [tweede plaats] kunnen toekennen?
…Want daar staat hij, de gezant van het koninkrijk der zuchten, de uitverkoren favoriet van het lijden, de apostel van verdriet, de stille vriend van pijn, de ongelukkige minnaar van de herinnering, verward in zijn herinnering door het licht van hoop, gefrustreerd in zijn hoop door de geesten van herinnering. Zijn voorhoofd is gefronst, zijn knieën slap en toch leunt hij alleen op zichzelf. Hij is uitgeput, en toch vol energie! Zijn ogen lijken niet te zijn vergoten, maar vele jaren te hebben gedronken, en toch vlammen ze met een vuur dat de hele wereld zou kunnen verteren, maar geen splinter van verdriet in zijn eigen borst. Hij is gebogen, en toch voorspelt zijn jeugd een lang leven; zijn lippen glimlachen naar de wereld, die hem niet begrijpt. Buig neer, getuigen van verdriet, in dit plechtige uur. Ik groet u, grote onbekende, wiens naam ik niet weet. Ik begroet u met uw eretitel: de ongelukkigste. Groeten en begroetingen van de gemeenschap o de ongelukkigen voor u hier in uw huis; groeten en groeten aan u bij de ingang van deze nederige, lage woning, die niettemin trotser is dan alle paleizen van de wereld. Zie, de steen is weggerold; de schaduw van het graf wacht op je met heerlijke koelte. Maar misschien is de tijd nog niet gekomen, misschien is de weg nog lang, maar we beloven je dat we hier vaak zullen samenkomen om je fortuin te benijden. Accepteer dus onze wens, een goede wens: moge niemand u begrijpen, maar allemaal jaloers op u zijn; moge geen vriend zich aan u hechten; moge geen enkel meisje verliefd op je worden; moge geen geheime sympathie je eenzame pijn verdenken; moge geen oog uw verre verdriet doorgronden; moge geen oor je geheime zucht uiten! Of als je trotse ziel zulke medelevende wensen minacht, minacht deze verzachting – mogen de meisjes dan verliefd op je worden; mogen degenen die zwanger zijn zich in hun angst tot u wenden; mogen de moeders je vertrouwen; moge de stervende troost bij u zoeken; mogen de jongeren zich aan u hechten; mogen de mannen op u rekenen; moge de bejaarde naar je reiken als naar een wandelstok – moge de wereld geloven dat je in staat bent om haar gelukkig te maken. Vaarwel, ongelukkigste! Maar wat zeg ik? Ik zou moeten zeggen “de gelukkigste”, want dit is inderdaad precies een geschenk van het fortuin dat niemand zichzelf kan geven. Kijk, de taal breekt af en het denken is in de war, want wie is inderdaad de gelukkigste maar de ongelukkigste en wie de ongelukkigste maar de gelukkigste, en wat is het leven anders dan waanzin, en geloof maar dwaasheid, en hoop maar het afwenden van de kwade dag , en liefde maar azijn in de wonde… mogen degenen die zwanger zijn zich in hun angst tot u wenden; mogen de moeders je vertrouwen; moge de stervende troost bij u zoeken; mogen de jongeren zich aan u hechten; mogen de mannen op u rekenen; moge de bejaarde naar je reiken als naar een wandelstok – moge de wereld geloven dat je in staat bent om haar gelukkig te maken. Vaarwel, ongelukkigste! Maar wat zeg ik? Ik zou moeten zeggen “de gelukkigste”, want dit is inderdaad precies een geschenk van het fortuin dat niemand zichzelf kan geven. Kijk, de taal breekt af en het denken is in de war, want wie is inderdaad de gelukkigste maar de ongelukkigste en wie de ongelukkigste maar de gelukkigste, en wat is het leven anders dan waanzin, en geloof dan dwaasheid, en hoop maar het afwenden van de kwade dag , en liefde maar azijn in de wonde… mogen degenen die zwanger zijn zich in hun angst tot u wenden; mogen de moeders je vertrouwen; moge de stervende troost bij u zoeken; mogen de jongeren zich aan u hechten; mogen de mannen op u rekenen; moge de bejaarde naar je reiken als naar een wandelstok – moge de wereld geloven dat je in staat bent om haar gelukkig te maken. Vaarwel, ongelukkigste! Maar wat zeg ik? Ik zou moeten zeggen “de gelukkigste”, want dit is inderdaad precies een geschenk van het fortuin dat niemand zichzelf kan geven. Kijk, de taal breekt af en het denken is in de war, want wie is inderdaad de gelukkigste maar de ongelukkigste en wie de ongelukkigste maar de gelukkigste, en wat is het leven anders dan waanzin, en geloof dan dwaasheid, en hoop maar het afwenden van de kwade dag , en liefde maar azijn in de wonde… mogen de jongeren zich aan u hechten; mogen de mannen op u rekenen; moge de bejaarde naar je reiken als naar een wandelstok – moge de wereld geloven dat je in staat bent om haar gelukkig te maken. Vaarwel, ongelukkigste! Maar wat zeg ik? Ik zou moeten zeggen “de gelukkigste”, want dit is inderdaad precies een geschenk van het fortuin dat niemand zichzelf kan geven. Kijk, de taal breekt af en het denken is in de war, want wie is inderdaad de gelukkigste maar de ongelukkigste en wie de ongelukkigste maar de gelukkigste, en wat is het leven anders dan waanzin, en geloof dan dwaasheid, en hoop maar het afwenden van de kwade dag , en liefde maar azijn in de wonde… mogen de jongeren zich aan u hechten; mogen de mannen op u rekenen; moge de bejaarde naar je reiken als naar een wandelstok – moge de wereld geloven dat je in staat bent om haar gelukkig te maken. Vaarwel, ongelukkigste! Maar wat zeg ik? Ik zou moeten zeggen “de gelukkigste”, want dit is inderdaad precies een geschenk van het fortuin dat niemand zichzelf kan geven. Kijk, de taal breekt af en het denken is in de war, want wie is inderdaad de gelukkigste maar de ongelukkigste en wie de ongelukkigste maar de gelukkigste, en wat is het leven anders dan waanzin, en geloof dan dwaasheid, en hoop maar het afwenden van de kwade dag , en liefde maar azijn in de wonde… want dit is inderdaad precies een geschenk van het fortuin dat niemand zichzelf kan geven. Kijk, de taal breekt af en het denken is in de war, want wie is inderdaad de gelukkigste maar de ongelukkigste en wie de ongelukkigste maar de gelukkigste, en wat is het leven anders dan waanzin, en geloof dan dwaasheid, en hoop maar het afwenden van de kwade dag , en liefde maar azijn in de wonde… want dit is inderdaad precies een geschenk van het fortuin dat niemand zichzelf kan geven. Kijk, de taal breekt af en het denken is in de war, want wie is inderdaad de gelukkigste maar de ongelukkigste en wie de ongelukkigste maar de gelukkigste, en wat is het leven anders dan waanzin, en geloof maar dwaasheid, en hoop maar het afwenden van de kwade dag , en liefde maar azijn in de wonde…