laatste wijziging: 25-07-2023
Metafysica – Epiloog
Bladzijde 285 tot en met 313
Epiloog. Van orde naar ontvankelijkheid
In de epiloog verhaalt Van der Heiden nogmaals verschillende posities die hij reeds heeft besproken. Wel zet hij deze in relatie tot elkaar waardoor nieuwe inzichten ontstaan en er een duidelijker beeld ontstaat wat zijn visie is. Oftewel, de ondertitel van het boek, van orde naar ontvankelijkheid, wordt uitgelegd. Een belangrijk element van de klassieke metafysica is dat ze van een orde in de werkelijkheid uitging en de mens door zijn houding te veranderen deze orde wellicht kon oppikken. Zoals we hebben gezien gaat de moderne metafysica niet uit van een vaststaande orde in de werkelijkheid en daarmee vervalt het idee dat we door een zekere houding inzicht in die orde kunnen vergaren.
.
Mozaïek
- 285 Klassieke metafysica is gefundeerd in een hoogste zijnde: de god van de metafysica die volmaakte rede en redelijkheid is
- 285 Ten eerste: de waarheid is redelijk en kenbaar
- 285 Ten tweede: waarheid maakt dat er ware oordelen zijn te vellen over het zijnde
|
- 286 De opgave van deze verheffing, zo heeft de klassieke metafysica altijd betoogd, vereist een verandering van de mens en van zijn levenshouding of zijn verhoudingswijze tot zijn en werkelijkheid
- 287 […] het zich oefenen in “het leven volgens de geest” […]
- 287 In het hart van wat de mens het meest eigen is, zijn logos, even dementie iets aan wat hem te boven gaat en wat hij nooit beheerst of In de vingers heeft
- 288 De hoogste activiteit van denken, de theoria, wordt Daarom bij de mens getekend door passiviteit: de mens wil dat wat anders is dan hijzelf, wat hij niet heeft voortgebracht en niet heeft gewild, begrijpen in wat het is.
- In het theoretische denken kan de mens daarmee betrokken raken op vormen van zijn in werkelijkheid die niet bij voorbaat betrokken of toegesneden zijn op de mens
- 288 De overgang naar de moderne tijd laat zien hoe de basale houding van het denken verandert
.
Rekenend denken
@@
- 289 Kennen in de moderne tijd is niet langer louter theoretische beschouwing of bezinning op het geheel, maar is een vorm van rekenend denken geworden waarmee de mens de werkelijkheid niet laat zijn, maar waarin de werkelijkheid dienstbaar wordt aan het willen en het vermogen tot maken waarmee de mens in haar ingrijpt en naar haar hand zet
- 290 In het moderne perspectief zoekt de menselijke rede niet naar een a priori waarheid en evenmin naar de verwantschap met een goddelijke rede in zichzelf, maar probeert ze zichzelf waar te maken in de werkelijkheid waarin de mens leeft door deze werkelijkheid te manipuleren en in te richten.
- Het zal nauwelijks verbazing wekken dat de eindige mens in deze omgang met de werkelijkheid steeds op zijn grenzen stuit en in zijn megalomanie voortdurend met de keerzijde van zijn maaksels geconfronteerd wordt, van atoomtijdperk naar antropoceen
- 290 Deze verandering In de houding van het denken gaat gepaard met een fundamentele verandering In de waardering van de klassieke nadruk op een gegeven redelijke orde van zijn en werkelijkheid
- Komt aan de orde die de metafysica In de werkelijkheid aantreft wel de zijn status toe die de metafysica eraan toekent?
- Is deze orde niet veeleer een maaksel van het menselijk denken en willen?
- 291 In plaats van vaste grond onder de voeten te hebben gevonden en een Archimedes in de metafysische god, blijkt het denken eerder als de baron van Münchhausen die zichzelf aan zijn eigen haren uit het moeras van de chaos (de vertekening en de schijn) omhoog te willen trekken naar orde, waarheid en rede
- 291 Door een speling van het evolutionaire lot is aan het menselijk leven het redelijk vermogen toegevallen
- 291 Zij is de orde van de menselijke reden getekend door veelheid en fragmentatie.
- Reflectie op die orde (Dilthey) is daarom geen reflectie op een universele orde, maar uiteindelijk op de veelheid van wereldbeelden die metafysici in hun denken tot uitdrukking brengen
Wilsmetafysica
- 291 Terugkijkend op wat aangegeven wordt als het einde van de metafysica kunnen we nu tevens zeggen dat dit einde misschien niets anders is dan de overgang van de klassieke metafysica naar een wilsmetafysica van de moderne tijd
- 292 Orde, waarheid en rede bij niets anders dan uitvindingen van de mens die ten diepste wil en strevingen is.
- Al wordt de wil bij Kant nog getemd door de rede (de goede wil is bij hem immers nog gericht op een universeel hoogste goed), het hart van de moderne ontdekking wordt zichtbaar bij de denkers die inzien dat het leven ook Zonder het primaat van de rede een willend, strevend en verlangend leven is, dat zich onder meer In de menselijke, eindigen rede en haar verschillende vormen uitdrukt
- 292 Door de wending naar de wil […]
- 292 De mens weeft zelf een web van begrippen om de werkelijkheid in te vangen
- 293 Door de blindheid () dreigt ook de moderne wilsem metafysica een onto- theologische structuur te krijgen. Onto-theologie betekent dat zijn, dat zichzelf op een veelheid van wijzen kenbaar maakt in de diversiteit van zijnden, wordt herleid tot het sein van een hoogste of eerste zijnde
- 293 Heeft het echter zin om elke vorm van zijn te begrijpen als wil of als uitdrukking van wil?
- 293 Kunnen zijn en werkelijkheid Ook anders zijn of verschijnen dan als manifestatie van een of andere wil?
- 294 Deze vermenigvuldiging van de wil komt in beeld zodra, in de overgang van Kant naar Nietszche, de redelijkheid van de wil wordt losgelaten
Orde
- 294 Er is echter een alternatieve verhouding van wil en verschil denkbaar, en dat brengt ons bij de tweede keuzemogelijkheid
- 294 Moeten maar niet zeggen dat er ook nog iets anders kan zijn dan willen, en dat de wil niet de enige maat van zijn en denken is: en dus dat het motief van verschil en veelheid juist haaks staat op de wilsmetafysische tendens in het moderne denken?
- 295 Zo komen uit de voorgaande beschouwing van de gang van de klassieke naar de moderne metafysica twee overwegingen naar voren:
- 295 Ten eerste moet men aan het moderne denken toegeven dat de klassieke vooronderstelling van een redelijke orde wellicht een te sterke vooronderstelling van de denken is
- 295 De orde zelf kan dan niet als gegeven worden beschouwd, maar moet worden begrepen als aangebracht door de menselijke rede
- 295 Ten tweede kan het klassieke denken ons helpen bij het cultiveren van een aarzeling ten opzichte van de moderne primaat van de wil en de daarbij horende prioritering
- 296 Als ordenend vermogen verzamelt de menselijke rede door te schikken, te schiften en te selecteren
- 296
- De orde die gevonden wordt, er staat al, en in die orde heeft elk zijnde altijd zijn eigen plaats toegemeten gekregen.
- De orde die uitgevonden wordt, wordt daarentegen voorafgegaan door een situatie waarin de zijnden een andere zin en plaats hadden dan zij in de orde zullen verkrijgen: en sommige zijnden kunnen zelfs überhaupt geen plaats krijgen
- 297 In een mozaïek is orde aangebracht en is het mozaïek stukje toegesneden en op maat gemaakt om te kunnen passen.
- Het steentje daarop zichzelf louter het blauwe laat zien, wordt opgenomen in een orde waardoor het slechts het blauw is van het kleed dat de vrouw draagt die In het mozaïek staat afgebeeld
- 297 Als ik het woord “aanbrengen” gebruik, dan horen we daarin Alleen het actief scheppende element: de menselijke rede brengt een orde aan die er voorheen niet was
- 298 Deze omschrijving beklemtoont de passiviteit In het vernemen van de werkelijkheid: wat gezien wordt is niet louter het product van een waarnemer, maar is een gezichtspunt op de aanblik die geboren wordt.
- Het hebben van een gezichtspunt betekent ontvankelijk te zijn voor die aanblik
- Zie filo 726b
- 298 Het gezichtpunt kunnen we zien Als de ongeordende verzameling van mogelijke werelden die elk het bestaan opeisen
- Leibniz : elke mogelijke wereld biedt een andere aanblik van wat zou kunnen bestaan. De orde daarentegen is de rangschikking van deze verzameling van mogelijke werelden In de vorm van een piramide
- 299 Zodra we echter de verzameling van mogelijke werelden beschouwen In de rangorde van de piramide, zien we slechts één ding, namelijk dat er slechts één mogelijke wereld is als toppunt boven de rest uittorent, en dat daarom de wereld niet anders kan zijn en ook niet anders moet zijn
- 299 Een ander krachtig beeld voor ik anders-kunnen-zijn zijn we ook al bij Plato tegengekomen
- 299 Evenzo vindt het denken niet zozeer in zijn schikkende, selecterende en schiftende vermogen, maar juist in zijn ontvankelijkheid het vermogen om zich af te stemmen op wat zich aan de ordening onttrekt
—–
- 300 Als denken verzamelen en ordenen is, hoe kan het denken kan geconfronteerd worden met wat buiten de orde valt en het zelf aanbrengt?
- 300 Hoe kan het denken fenomenen toelaten die niet in die orde passen?
- 300 Waar het denken stuit op wat aan de door het denken aangebracht de orde ontsnapt, doet het denken een eigenlijke ervaring op. deze ervaring is tevens een zelfde ervaring van het denken, want zodra we ervaren dat zijn en werkelijkheid anders zijn dan we dachten en voor mogelijk hielden, ervaren met tevens de mogelijkheid van het denken om voorbij te gaan aan de orde die het zelf heeft aangebracht en om ontvankelijk te zijn of open te staan voor hetgeen die orde transcendeert of subscendeert
- 300 Met Nietzsche zouden we dit de gerechtigheid van het denken kunnen noemen
- 301 Nietzsche is argwanend genoeg om bij deze gerechtigheid meteen op te merken dat het tegelijkertijd willen zien en toestaan van alle transcendenties en subscendenties van een orde ontaarden zal in chaos
—–
- 301 Hoe zouden we dat wat zich zo meldt moeten noemen? Zoals al dikwijls genoemd, vermoedt de metafysica in zijn en werkelijkheid een redelijke orde met een noodzakelijke samenhang
- 301 Tegen deze achtergrond is de meest geschikte naam voor hetgeen aanleiding is tot een eigenlijke ervaring van het denken niets anders dan contingentie (het toevallige)
- Het toevallige of contingente is het tegendeel van het noodzakelijke:
- Het is, maar kan ook niet zijn
- 302 Ervaren-zijn is weet hebben van het gegeven dat zijn in werkelijkheid anders-kunnen- zijn, dat zijn in werkelijkheid getekend zijn door het toevallige
- 302 Het denken is pas ervaren en doet pas recht aan zichzelf in aan zijn in werkelijkheid, Als het ook in staat is om deze zin van zijn op te schorten en de vraag naar de zin van zijn zelf als vraag open te houden, ontvankelijk voor elke vorm of zin waarin zijn en werkelijkheid zich aandienen
- 302 Het geweld van het moderne denken heeft Laten zien dat er geen redelijke en noodzakelijke orde in zijn en denken kunnen worden voorondersteld.
- Het toevallige of contingente is het tegendeel van het noodzakelijke:
Ruis
- 303 Leibniz suggereert dat het veld van al hetgeen wij helder en onderscheiden waarnemen (Descartes), omringd wordt door ruis
- 304 Heidegger introduceert de term “verborgenheid”
- 305 Tegen deze achtergrond wordt duidelijk Waarom Heideggers heroriëntatie op waarheid relevant is. Heidegger begrijp de waarheid In de oorspronkelijke zin als ontdekken, dus als het proces van het onttrekken aan de verborgenheid
- 306 Voor een denken dat zich oriënteert op de ruis die de orde en het rits denkbare koma kenbare en ervaarbare omringt, kan waarheid niet langer worden begrepen als de waarheid van de zijnsorde, en kan de waarheid van het denken niet langer begrepen worden als overeenstemming met die orde
- 306 […] Heideggeriaanse begrip van waarheid […]
- 307 In de loop van dit boek heb ik vaagheid een aantal malen beschreven in termen van fenomenale armoede
- 308 Onze taal wordt gekarakteriseerd door beweeglijkheid: ze heeft het vermogen om te veranderen en om steeds nieuwe dingen, op steeds nieuwe manieren ter sprake te brengen
- 309 Door de contingente ervaring dat zijn in werkelijkheid anders-kunnen- zijn, wordt het denken op een andere, contingente wijze betrokken op zijn en werkelijkheid.
- Hier spelen de bijvoeglijke naamwoorden “ander” en “contingent” een cruciale rol
- 310 Zoals we weten uit het dagelijks leven, zijn we dikwijls aangewezen op de getuigenissen van anderen om iets te weten te komen over voorvallen waar we zelf niet bij waren en over gebeurtenissen die we zelf niet hebben meegemaakt.
- Een buigen is is een mededeling waarmee We kunnen delen in wat een ander heeft meegemaakt, waargenomen of ervaren
- 311 Getuigen blijft Hij heeft een kwetsbare en fragiele manier van spreken. De buigen kan immers, terecht of onterecht, niet geloofd worden, en de getuigenissen kunnen ook niet geaccepteerd worden.
- Zelfs als we de leugenachtige of meineed plegende getuige, die willens en wetens tracht te misleiden, buiten beschouwing laten, geldt nog steeds dat de getuige de ondergaande ervaring vertekenen kan in de woorden die hij of zij kiest
- De taal is en blijft immers het medium waarin de schijn zich In de eerste plaats in al haar ambiguïteit voordoet: de taal laat verschijnen, en wordt daarin onherroepelijk getekend door het ongemakkelijke van de schijn
- 312 Een getuigenis onthult niet alleen wat voor het aangesprokene verhuld en verborgen was, maar bewaart ook de ervaring die de getuige heeft ondergaan en draagt de zorg voor er in de taal uitdrukking aan te geven
- 313 Zijn, denken en waarheid ondergaan zo In de geschiedenis van de metafysica een transformatie.
- Ze vinden een nieuwe vorm in een wijs begeerte die het beginsel van grond opschort en die de gang van orde naar ontvankelijkheid doormaakt
- 313 Aan de denker biedt metafysica in haar nieuwe vorm eigen verhoudingswijze:
- Wat is de denkende mens anders dan een ” getuigen van het zijn”?
- Wat Zijn wij anders dan het unieke ontvangst oord waar het verwonderlijke, verwarrende, ontstellende en verbijsterende van zijn en werkelijkheid vernomen wordt?
- Wat is de mens anders dan het zijnde waaraan de taal en de rede zijn toegevallen om dit bekend te maken en te bewaren?