Metafysica Zijn en schijn
Bladzijde 83 tot en met 152
- 83 – II. ZIJN EN SCHIJN
- 87 4 Poiisis en mimesis kunst en nabootsing
- 87 4.1 Drie soorten bedden
- 91 4.2 De goddelijke demiurg
- 97 4.3 Het raadsel van het niet-zijnde
- 105 5 Omkeringen van zijn en schijn
- 109 5.1 Nietzsche over waarheid en illusie
- 126 5.2 Deleuze over identiteit en verschil
- 137 6 Het bijeenhoren van zijn en schijn
- 139 6.1 ‘Het zijn weest als verschijnen
- 144 6.2 Plato’s leer van de waarheid
- Deel II: Zijn en schijn 83 – 152 xxxxxxxxxx
- Nietzsche
- Deleuze
.
83 – II. ZIJN EN SCHIJN
- 83 Een zijnde is niet alleen maar verschijnt ook
- Zijn en schijn . . . Het is fundamenteel voor het begrijpen van dit hoofdstuk om goed voor ogen te houden wat Van der Heiden bedoelt met de begrippen `zijn‘ en ‘schijn‘. Anders dan de klassieke metafysica. neemt de moderne metafysica het zijnde als verschijnend aan. De relatie tot het beeld dat je hebt van de stoel en de stoel zoals het los van je kenvermogens is, is de grote vraag na de filosofie van Kant in de achttiende eeuw.
De waarheid over een zijnde kan dus zowel goed als slecht nagemaakt/naverteld worden.
.
87 – 4 Poësis en mimesis
Poëtica = (In het Grieks poësis) heeft als grondbetekenis: de visie en werkwijze van een kunstenaar.
- 87 Aan de hand van Plato probeert Van der Heiden de verschillende betekenissen van (ver)schijnen uit te leggen.
- In een discussie zou iemand kunnen zeggen dat de ander een bepaald onderwerp verkeerd uitlegt door het op een verkeerde manier te vertellen, het op een verkeerde manier tevoorschijn te laten komen. Dit is de negatieve definitie van schijnen waar schijnen de waarheid in de weg staat.
- De helikopterpassagier zou tegen mij vertellen dat Assen een hele schone stad is die goed geordend is. Hierop zou ik dan antwoorden dat hij een vertekend beeld van Assen geeft en daarmee de waarheid verhinderd. Daarmee komen we ook meteen naar een meer positievere definitie van schijnen. Iets kan ook voor het eerst verschijnen, of in een helder licht verschijnen. Door mijn antwoord in de discussie met de helikopterpassagier kan ik beargumenteren dat Assen wellicht schoon en geordend vanuit de lucht verschijnt en dat daardoor de schijn ontstaat.
- Kortom, het schijnen heeft een negatieve en een positieve betekenis.
.
87 4.1 Drie soorten bedden
- 87 mimesis = nabootsing
- https://www.janux.nl/wp/plato/staat-boek-10/
- Het bed als de idee
- Het bed gemaakt door de timmerman
- Het bed geschilderd door kunstenaar
- Een simulacrum (“gelijkenis, schijn”) is een weergave of imitatie van een persoon of ding.
- https://www.janux.nl/wp/plato/staat-boek-10/
- https://www.filosofie.nl/nadoen-is-geen-kunst/
Plato geloofde in een ideeënwereld waar alle alle ideeën in hun perfectie bestaan. Neem het idee van een bed. Een timmerman kan een bed gaan maken, maar het wordt nooit zo goed als het perfecte idee van het bed. Het blijft altijd een mindere kopie. Als een kunstenaar vervolgens het bed schildert, maakt hij volgens Plato een kopie van de kopie van de timmerman van het perfecte idee. Nog verder weg van het originele idee dus.
- 90 De goede schijn betreft de aanwezigheid van het weet, zodat het net daadwerkelijk voorhanden is om in te slapen, en deze schijn betreft het bestaan van de idee “bed” in de zintuiglijke werkelijkheid
- 91 Schoonheid is […] voor Plato geen kwalificatie uit de esthetica, maar een metafysische kwaliteit: het schone is de verschijning van het werkelijk zijnde in de zintuiglijke werkelijkheid
.
91 4.2 De goddelijke demiurg
- https://sites.google.com/site/filosofievanplato/
- https://sites.google.com/site/filosofievanplato/laatste-periode/timaeus
- Timaeus:
- [28a] Eerst moeten we volgens mij dit onderscheid maken: wat blijft altijd bestaan en kent geen ontstaan, en wat ontstaat steeds weer opnieuw, zonder dat het blijft bestaan. Het eerste is te doorgronden door de werking van de rede op intelligentie, omdat het altijd hetzelfde is, terwijl van het tweede slechts een vage voorstelling kan worden gemaakt omdat het op een nauwelijks controleerbare ervaring berust, want het ontstaat en vergaat steeds weer, zonder dat het een moment werkelijk bestaat.
- Toch moet alles door een oorzaak zijn ontstaan. Want zonder oorzaak kan niets ontstaan.
- [28b] Zolang nu een kunstenaar het oog gericht houdt op wat altijd aanwezig is, gebruik maakt van modellen met dat kenmerk en vervolgens het eigene en de kracht daarvan uitwerkt, moet op die manier vanzelfsprekend schoonheid het resultaat zijn. Maar concentreert hij zich op wat steeds ontstaat en maakt hij gebruik van geschapen modellen, dan komt daar nooit schoonheid uit voort.
- Timaeus:
- 92 Allereerst zien we hoe Plato zijn en worden onderscheid en hoe dit onderscheid parallel loopt aan twee vormen van weten:
- van het altijd-zijn de kunnen we werkelijk kennis hebben
- van het altijd-worden hebben we alleen “waarneming zonder redenering “
- 92 Demiurg = vakman = ambachtsman = de godheid die alles maakt
- 93 Daar waar het werkelijk zijnde een plaats krijgt in de zintuiglijke werkelijkheid het werk van de vakman, treedt het schone op
- 93 Plato’s beschrijving van de wordende werkelijkheid naar het model van iets puur in de geest beoogt te laten zien dat er een intelligente orde is in de wereld en dat deze orde de wereld mooi maakt
- 94 Plato’s sofist
- 265C Vreemdeling: De mening dat
- de natuur ze tot stand brengt door een of andere spontane en onintelligente oorzaak.
- 94 […] spontane groeien en vanuit zichzelf opkomen
- Of zullen we zeggen dat ze zijn geschapen door een goddelijke rede en een kennis die van God komt?
- 94 Wil er orde zijn in de natuur, dan moet de oorzaak van de natuur in iets redelijks gevonden worden
- de natuur ze tot stand brengt door een of andere spontane en onintelligente oorzaak.
- Dus twee opties . . .
- 265C Vreemdeling: De mening dat
Excurs: de dwalende oorzaak
- 95 “verschijnen” = zich-ergens-voordoen
- 95 In de Timaeus suggereert Plato dat hiervoor een derde ter nodig is die tussen deze twee domeinen van het intelligibele en zintuiglijke bemiddeld, een derde type oorzaak, die zo vaag is dat zij de dwalende oorzaak wordt genoemd
[48a] De geest ging voor en bracht de wet ertoe om zelf ook zoveel mogelijk schepselen tot volmaaktheid te brengen. Zo gebeurde het dat het universum in het begin tot stand kwam door een onontkoombare wet die gewillig luisterde naar verstandige overreding. Maar als we werkelijk willen spreken over de wijze waarop dit universum tot bestaan kwam, moeten we er ook het verschijnsel van de wisselende behoefte bij betrekken en ons afvragen hoe die in wezen oprijst
[48b] Laten we dus teruggaan en een nieuw en voor dit onderwerp passend uitgangspunt nemen, zoals we dat voor het andere ook deden en op precies dezelfde wijze van voren af aan beginnen. We moeten daarom vuur, water, aarde en lucht onderzoeken op hun oorspronkelijke kwaliteit, voordat de hemel ontstond. Want tot op heden weet niemand hoe dat alles ontstaan is, al doen we dan ook alsof we weten wat vuur enzovoort is, al spreken we rustig over ‘elementen’ en maken we ze tot bouwstenen van het heelal. [48c] Toch is bij nader inzien met deze vergelijking niet alles gezegd over de samenstelling van het heelal. Laten we het eens anders bekijken. Laten we nu niet alles wat er is principieel overwegen en er onze eigen mening over geven, want de gekozen benaderingswijze is al moeilijk genoeg. Dat moet je ook niet van mij verwachten, want bij een opgave van zo’n omvang voel ik me niet zeker. [48d] Daarom blijf ik bij wat aan het begin gezegd is over de kracht van een aannemelijk verhaal en daardoor zal mijn benadering niet minder maar zelfs meer aannemelijk worden zowel ten aanzien van het individuele als ten aanzien van het universele vanaf het allereerste begin. [48e]En laten we nu eerst de Schepper aanroepen, opdat hij ons behouden door dit vreemde en ongewone verhaal voert tot de meest waarschijnlijke voorstelling van zaken en laten we nu weer opnieuw beginnen. Ons nieuwe uitgangspunt bij het heelal moet genuanceerder zijn dan daarvoor. Tot dusver hebben we twee factoren onderscheiden, maar nu moeten we een derde invoeren. Die twee waren voldoende voor wat we hiervoor bespraken: [49a] Ten eerste stelden we als grondmodel, dat bewustzijn altijd zichzelf is, ten tweede een kopie van dat model, dus wat tot bestaan komt en ervaren wordt. Een derde factor hebben we toen niet onderscheiden, omdat we aan twee genoeg dachten te hebben. Maar nu dwingt het betoog ons ertoe een moeilijke en vage kracht in woorden om te zetten. Welke natuurlijke functie zou deze kracht hebben? [49b] In de eerste plaats toch die van de moederschoot van al het worden; als voedster ervan. Hoewel dit waar is, vraagt het wel om een nadere uitleg. Dat is moeilijk, omdat het noodzakelijk is in te gaan op de onzekere identiteit van vuur en de vormen die daarvan zijn afgeleid. Want het is moeilijk om steeds opnieuw te moeten uitleggen waarom we iets ‘water’ noemen in plaats van ‘vuur’, en dat we steeds bepaalde namen moeten gebruiken in plaats van willekeurige, omdat ons taalgebruik betrouwbaar en consequent moet worden. [49c] Hoe is het dan wel en hoe kunnen we er duidelijk over spreken, terwijl we toch niet alles weten? We kunnen zien dat wat we eerst water hebben genoemd, hard wordt als aarde en ook als steen, wanneer het vaste vorm aanneemt; en wanneer het ijs smelt en daarna verdampt, zien we het waterdamp en lucht worden en bij verbranding wordt lucht vuur. Op zijn beurt neemt vuur de vorm van lucht aan wanneer het zich verdicht en dooft. De lucht trekt samen en condenseert tot wolken en mist en hieruit ontstaat bij verdere verdichting stromend water; en uit water opnieuw aarde en steen; zo komen deze elementen in een cirkelgang kennelijk uit elkaar voort. [49d] Als geen enkel element zich ooit in dezelfde gedaante vertoont, van welk element kan men dan, zonder zich belachelijk te maken, volhouden dat het speciaal dit is en geen ander? Dat kan niet. Wil je over elementen praten, dan is de volgende methode verreweg de veiligste. Van dingen die we steeds weer in een andere vorm zien overgaan, vuur bijvoorbeeld, zeggen we niet: dit is vuur, maar: het heeft de kwaliteit van vuur. [49e]En bij water ook niet: dit is water, maar altijd: het heeft de kwaliteit van water. Nergens moeten we trouwens een permanente vorm aan toekennen; we moeten niet denken in vastomlijnde begrippen, wanneer we woorden bezigen als ‘dit’ en ‘dat’. Want alles ontglipt ons en niets is te vangen met het woord ‘dit’ of ‘dat’ en met geen enkel ander woord waarmee het etiket van duurzaamheid en onveranderlijkheid wordt opgeplakt.We moeten deze woorden dus niet gebruiken voor elementen, maar het hebben over kwaliteiten die in de kringloop worden doorgegeven en altijd gelijk blijven ten opzichte van elk element afzonderlijk en van alle samen. Dus vuur is wat door alle vormveranderingen heen de kwaliteit van vuur houdt, en dat geldt voor alles wat tot bestaan komt.
[50a] Maar datgene waarin de dingen na hun ontstaan stuk voor stuk zichtbaar worden en waaruit ze weer verdwijnen, alleen dat mogen we met de woorden ‘dit’ en ‘dat’ aangeven. Maar voor kwaliteiten als ‘warm’ of ‘wit’ of het omgekeerde en voor alles wat daaruit voortkomt, moeten we deze woorden niet gebruiken. Laten we dit nog eens wat duidelijker formuleren. Stelt u zich voor dat iemand steeds weer nieuwe figuren maakt uit goud en dat iemand anders er een aanwijst en vraagt: wat is het eigenlijk? [50b] Verreweg het eerlijkste antwoord zou dan zijn: goud. Je kunt van een triangel en andere vormen die uit goud gemaakt worden, nooit zeggen dat het is wat in feite alweer verandert, terwijl het benoemd wordt. Je mag al blij zijn als vormen in een bepaalde staat ongeveer overeenkomen met het woord dat je ervoor gebruikt. Dezelfde redenering geldt ook voor de natuur, die alle lichamen in zich herbergt. [50c] Zij moet altijd met dezelfde term worden aangeduid, want zij treedt nooit buiten haar eigen gebied. Want al neemt zij altijd alles in zich op, nooit zal zij op enige manier ooit ergens een vorm aannemen van wat zich ook maar in haar manifesteert. Zij ligt daar immers gereed voor alles wat tot bestaan wil komen, in beweging gebracht en gevormd en daarom lijkt zij telkens anders door al wat binnenkomt. De vormen die er in- en uitgaan, zijn altijd beelden van het eeuwig werkelijke, op moeilijk te verklaren en wonderlijke wijze gevormd naar dat voorbeeld. Daar komen wij later nog op terug [50d] Hoe dan ook, op dit moment moeten wij begrip krijgen voor drie aspecten van het ontstaan: wat ontstaat, waarin en waaruit het ontstaat, en waar het zijn gelijkenis aan dankt. Wij kunnen het ontvangende goed vergelijken met de moeder, de oorsprong met de vader en wat daaruit ontstaat met het kind.Verder is het goed te bedenken dat dingen zich willen manifesteren in allerlei soorten en vormen en daarom is de substantie waarin het ontstaansproces zich voltrekt, alleen dan goed toegerust, [50e]wanneer zij zelf vrij blijft van al de vormen die zij van elders ontvangt. Als zij zich namelijk gelijk zou maken aan een van de binnenkomende indrukken, dan zou zij het daaraan tegengestelde of zelfs daarvan totaal afwijkende slecht kunnen weergeven, omdat het een inbreuk zou zijn op haar eigen vorm. Daarom moet dat wat alle soorten in zichzelf opneemt, buiten alle vormen staan. Het is net als met parfums. Eerst worden zorgvuldig vloeistoffen gefabriceerd die zo weinig mogelijk geur van zichzelf hebben en die nemen dan de geurstoffen op.
[51a] Wie een afdruk probeert te maken in zacht materiaal, zorgt ervoor dat daar geen eerdere afdruk in is achtergebleven en hij begint nadat hij het oppervlak zo glad mogelijk heeft gemaakt. Wil de substantie de indrukken van het eeuwig bestaande volledig en zuiver ontvangen, dan zal zij onafhankelijk moeten zijn van al het tijdelijk bestaande. Laten wij daarom het moederlijke en ontvankelijke voor alles wat zichtbaar geschapen is en zintuiglijk waarneembaar, niet aanduiden met het woord aarde, lucht, vuur, water of met samenstellingen en afleidingen daarvan; wij doen de waarheid immers geen geweld aan, wanneer wij het ontvankelijke benoemen als onzichtbaar, vormloos, alles omvattend, of als iets dat op een hoogst merkwaardige en moeilijk te begrijpen manier deel uitmaakt van het scheppingsplan. [51b ]Indien met het voorafgaande de ware aard van de natuur duidelijk wordt gemaakt, laat deze zich nu waarschijnlijk als volgt omschrijven: wanneer een deel van de natuur vurig wordt, ziet het eruit als vuur, wordt het nat, dan ziet het eruit als water, en zo wordt het aarde en lucht voor zover het daarvan indrukken ontvangt. Laten wij ons inzicht hierin scherpen door nauwkeurige en logische definitie. [51c] Bestaat vuur apart en ook al die andere dingen waar wij altijd zo over praten: bestaan die allemaal apart? Of bestaan alleen de dingen die we zien of anderszins fysiek waarnemen? Zijn die alleen werkelijk, en bestaat er daarbuiten helemaal niets, nergens? Zeggen we maar wat, telkens als we beweren dat er voor alles een kenbare vorm bestaat, en zijn dat alleen maar woorden?Nu lijkt het mij niet correct deze kwestie onbesproken en onbeslist terzijde te leggen door [51d] het te laten bij vaststellingen zonder meer, maar evenmin lijkt het mij gepast, als aan ons toch al lange verhaal nog verder moet worden gebreid. Was er maar een definitie waarin de kern van de zaak met weinig woorden wordt omschreven, wat zou dat prettig zijn. Zelf heb ik een voorkeur. Als kennis en juiste mening voor ons twee verschillende dingen zijn, dan moeten er ook vormen bestaan die in de geest kunnen worden waargenomen, maar zonder de zintuigen. Maar is er geen verschil tussen kennis en juiste mening – en dat wordt ook wel gedacht – dan moeten wij vaststellen dat alleen het fysiek waarneembare betrouwbaar is.
[51e] Laat onze conclusie dus luiden dat het verschillende dingen zijn; zij zijn verschillend van oorsprong en gedragen zich niet identiek. Kennis wordt ontwikkeld en mening wordt aangeleerd. De eerste gaat altijd gepaard met inzicht in waarheid, de ander kan zonder. Kennis kan niet worden aangepraat, maar mening wel. Alle mensen hebben meningen, dat staat vast, maar alleen de goden en een enkel mens heeft werkelijk deel aan kennis. [52a] Als dit zo is, dan zijn we het er dus over eens dat er allereerst een op zichzelf staande essentie is, zonder begin, zonder einde, onafhankelijk, die dus niets van elders in zichzelf opneemt en evenmin ergens anders in opgaat; onzichtbaar is zij, ook niet op andere manier waarneembaar; zij kan alleen door de wetende geest worden beschouwd. Dan is er vervolgens een vorm die er in naam en substantie op lijkt, maar die wel waarneembaar is, sterfelijk, altijd in beweging, die hier ontstaat en daar weer ten onder gaat [52b] en die thuis hoort in de categorie van op ervaring gebaseerde mening. En als derde niveau is er de ruimte, onaantastbaar, en bakermat van alles wat tot bestaan komt. Ruimte als zodanig kan alleen worden benaderd met een soort abstracte redenering, concrete ervaring komt er niet aan te pas, dus wat moet men ermee. Van ruimte kunnen we ons alleen droomvoorstellingen maken, want we vinden nu eenmaal dat alles een plek moet hebben, een plaats moet innemen en we vinden dat dingen die zich niet op de aarde of in de hemel bevinden, niet kunnen bestaan.- 97
Maar voor de werkelijkheid zelf biedt de [52d] Zuivere Rede uitkomst: zij vertelt ons dat van twee verschillende dingen het ene nooit in het andere kan ontstaan, omdat beide niet tegelijkertijd hetzelfde en verschillend kunnen zijn. In hoofdlijnen zit het volgens mij dus als volgt: lang voor het heelal ontstond, bestonden [52e] Zijn, Ruimte en Worden los van elkaar. De voedster van het ontstaan wordt vochtig en vurig, neemt aarde en lucht in zich op, begint van alles gewaar te worden en maakt dat zichtbaar. Maar omdat zij van stoffen van ongelijke en onevenwichtige kracht vervuld wordt en zij ook zelf niet evenwichtig is, begint zij onregelmatige schokbewegingen te maken, waardoor ook die stoffen weer bewogen worden. En door die beweging vliegen ze voortdurend alle kanten op en worden gescheiden, zoals bij het zeven of op andere wijze sorteren van graan de stevige en zware korrels op een andere plaats terecht komen dan de poreuze lichte.
[53a]
- zie de ruwe versie bij https://www.janux.nl/wp/plato/timaeus/
.
97 4.3 Het raadsel van het niet-zijnde
- 97 De dialoog de Sofist opent met een zestal pogingen om deze sofisten de definiëren
- zie ook https://www.janux.nl/wp/plato/247-e-sofist-het-nietzijnde-2/
Eigenlijk is Plato in deze dialoog zoek naar een mogelijkheid om over foute beweringen te kunnen denken op een coherente manier. Merkwaardig genoeg besteedt hij veel meer tijd
- aan de vraag Wat is het om iets te zijn dat niet is dan
- de discussie over wat een foute bewering is.
De twee lijkt hij met elkaar in verband te willen brengen: het is niet mogelijk om iets goed te begrijpen zonder inzicht in het zijn en niet-zijn.
. . .- 98 De sofist mag dan op de filosofen lijken, en zelfs zozeer dat de sofisten dubbelganger van de filosoof genoemd kan worden, maar daarmee is de slotfeest nog geen filosoof
- 98 Zodra we gelijkenis zeggen, zeggen we namelijk ook altijd verschil: als twee zaken gelijkenissen vertonen, zonder gelijk te zijn, dan zijn ze in bepaalde opzichten ook verschillend
- 98 Het onderwijs en de kunde van de sofist betreffen de “kunst van het discussiëren“, en deze “kunst” “is een vermogen dat bekwaam maakt over alle dingen te disputeren”
- 99 inzicht in het zijn en niet-zijn:
Parmenides :
-
-
- Parmenides fixeert zijn metafysisch weten (dat bij Heraclitus en Xenophanes met geen woorden uit te drukken was) in klare uitspraken; hij vat het samen in een zin: ‘Het Zijnde is‘, of korter nog: ‘Het is‘, of ook negatief: ‘Het niet-Zijnde is niet‘.
- Alle drie deze formules spreken een en dezelfde grondgedachte uit: het Zijnde is.
- Daarin vervat hij het weten van het Al tezamen; buiten het Zijnde is er niets; het Zijnde is het Absolute.
- Zuiver formeel, schematisch: A = A, lost Parmenides het grootste wereldraadsel op!
- De logica is bij hem voor het eerst de grondslag van alle menselijk weten en begrijpen geworden!
- Het Zijnde is: uit deze kardinale stelling leidt Parmenides al het overige, zijn ganse wereldverklaring af.
- Zo is het ‘worden‘ bij deze wijsgeer tot een pure onmogelijkheid gedegradeerd; ‘worden‘ bestaat niet, want het stelt, als overgang van het niet-zijnde naar het zijn, het niet-zijn vooropen, wij vernamen reeds: het niet-zijnde is niet.
- Evenzo is het ‘vergaan’, als overgang van zijn naar niet-zijn uitgesloten, want het Zijnde is: onveranderlijk en eeuwig.
-
- 100 De eigenaardige “dwalende oorzaak“:
Dialoog De sofist :
[…] hetgeen de mensen, wanneer ze in grote getale bijeenzijn, over een bepaald onderwerp denken, of liever: vagelijk en onbewust menen. Want de retoriek is het meest vermogend in de dingen ‘waarin we dwalend zijn’.Wanneer iemand het woord ‘ijzer’ of ‘zilver’ uitspreekt, denken alle mensen hetzelfde, maar bij de woorden ‘goed’ en ‘rechtvaardig’ is het tegendeel het geval: we weten immers niet precies wat het goede is en daarom is ons denken dienaangaande ‘zwevend’ of dwalend. De retoriek leeft bij de gratie van dit dwalende denken. Hieruit blijkt nogmaals hoezeer ons particuliere thema met de grote thema’s van Plato’s filosofie verbonden is. Het ‘dwalen’ wordt immers door Plato gezegd van de ziel, die zich van het lichaam bedient om iets te onderzoeken en die zich aldus tot het zintuiglijke en vele wendt: ‘dan wordt ze door het lichaam getrokken naar hetgeen nooit op dezelfde wijze is, ze dwaalt en raakt verward en duizelt alsof ze dronken was’.
Het ‘dwalen’ is steeds met het vele te verbinden; ‘dwalen’ impliceert immers over een ruimtelijke veelheid verspreid zijn. De ‘dwalende oorzaak’, waarvan in de Timaios sprake is, verwijst dan ook naar het ruimtelijke en lichamelijke. Het definiëren, dat een voorwaarde is voor het ware gesprek [minstens in deze zin dat men goed moet weten waarover men het heeft], is daartegenover met het éne en identieke te verbinden: het is op zoek naar de éne eidos, die alleen door de ziel kan worden bereikt. In een dergelijk onderzoek ‘houdt de ziel op met dwalen’, ‘vlucht’ ze het lichaam dat een ruimtelijke veelheid is, en raakt zij ‘verzameld tot zichzelf en dus tot eenheid.
- 100 /// JST Stel dat ik het niet-zijn-de wil weerleggen,
- dan moet ik proposities of uitspraken formuleren
- waarin het niet-zijnde als subject of onderwerp figureert
- (ik wil immers iets over het niet-zijnde beweren)
- echter, zodra ik het niet-zijnde als onderwerp in een zin introduceert,
- behandel ik het niet-zijnde alsof er bestaat, dus als een zijnde
- waarin het niet-zijnde als subject of onderwerp figureert
- dan moet ik proposities of uitspraken formuleren
- 100 Daarmee ben ik met mezelf in performatieve (taalgebruik waarbij de betekenis van de zin direct wordt uitgevoerd) tegenspraak:
- Ik wil betogen dat het niet-zijnde niet is,
- maar behandel in dat betoog het niet-zijnde alsof het wel is
- het niet-zijnde lijkt zo een zijnde
- 100 Van deze verwarring maakt de sofist gebruik
- het niet-zijnde lijkt zo een zijnde
- maar behandel in dat betoog het niet-zijnde alsof het wel is
- Ik wil betogen dat het niet-zijnde niet is,
- 101 Om deze paradox op te lossen zijn twee stappen nodig:
- — 1 — We hebben een ruimer begrip van het zijnde nodig
- — 2 — We moeten oog krijgen voor de pluraliteit van het zijn
- Als we spreken van het zijnde, dan is met deze bredere definitie het ook mogelijk om te differentiëren tussen zijnden en te spreken over andere zijnden:
- het ene zijde is gelijk aan zichzelf, is tevens anders dan de andere . . .
- 101 Dit leidt tot de conclusie
- dat het niet altijd bedoeld wordt in de zin van het tegenovergestelde
- iets-anders-zijn
- maar ook in de zin van
- verschillend-zijn
- als voorbeeld met het zijn :: het werkt anders:
- een zijnde kan een stoel zijn zijn en dat is zijn identiteit,
- maar is daarmee tevens niet (of anders dan) een tafel,
- en dat is zijn anders-zijn of verschil
- als voorbeeld met het zijn :: het werkt anders:
- verschillend-zijn
- dat het niet altijd bedoeld wordt in de zin van het tegenovergestelde
- Als we spreken van het zijnde, dan is met deze bredere definitie het ook mogelijk om te differentiëren tussen zijnden en te spreken over andere zijnden:
- 102 Zijn , identiteit en verschil moeten worden onderscheiden om recht te doen aan de veelheid en de eenheid van het zijnde, en ze komen alle drie aan het zijnde toe
- Elk zijnde is,
- Elk zijnde is identiek aan zichzelf
- Elk zijnde iets anders dan een ander zijnde
- 103 Een vraag: ligt er toch geen primaat bij het zijnde als identiteit?
.
105 – Omkeringen van zijn en schijn
- 105 Gilles Deleuze
- https://www.boomfilosofie.nl/product/100-1160_Verschil-en-Herhaling
- 105 De taak van de moderne filosofie is gedefinieerd als de omkering van het platonisme
- 105 Als we in ons achterhoofd houden dat Kant voor object het woord Gegenstand ( het tegenoverstaande) gebruikt, dan wordt duidelijk dat het probleem van de verschijning geheel vanuit het subject begrepen wordt: de verschijnselen zijn de zijnen voor zover die aan het subject gegeven zijn en het subject ter beschikking staan
De moderne metafysica die Van der Heiden liet beginnen bij Kant loopt tegen andere problemen op in de kwestie van zijn en schijn. Om deze kwestie goed uit te leggen bespreken we Kant zijn problematiek over de werkelijkheid van waarnemen. Zoals we ons kunnen herinneren beweert Kant dat we alleen de dingen kunnen waarnemen die zich door ons kenvermogen kunnen laten verschijnen. Kant stelde dat we een onderscheid moeten maken tussen de “noumenale” werkelijkheid van dingen zoals ze op zichzelf bestaan, het Ding an sich, en anderzijds de verschijningen of fenomenen of het Ding für mich (phainomena). Dit impliceert dat de werkelijkheid die je waarneemt begrensd is door ons kenapparaat. Echter is ons denken niet begrensd volgens Kant. In ons denken zijn we vrij en die vrijheid geeft ons ook de mogelijkheid om autonoom te handelen in de wereld. Deze noumenale dimensie gaat het debat over de metafysica leiden.
- 106 Kants kennistheorie roept de volgende vraag op:
|
- 107 Denkers als Nietzsche en Schopenhauer zullen het hart van de werkelijkheid op zich in de wil vinden, maar niet in een redelijke wil
- Voor hen is de wil een chaos van willen die als hoogste goed hun overleven en hun machtsvermeerdering nastreven.
- In Hegels absolute idealisme wordt daarentegen gepoogd om het spook van de chaotische noumena uit te drijven, door het vraagstuk van de vrijheid en de wil op te nemen in een omvattende redelijke orde van de geest die beschrijft hoe redelijkheid en vrijheid zichzelf verwerkelijken
- 107 Voor Kant is de vrije wil niet chaotisch
- 107 […] het primaat van de handeling
- […] Waarmee het subject ingrijpt in de werkelijkheid
- Het praktische krijgt hier het primaat boven het theoretische
- […] Waarmee het subject ingrijpt in de werkelijkheid
- 107 […] het primaat van de handeling
- 108 Is de wil werkelijk redelijk?
- 108 de wil tot macht : Nietzsche
.
109 5.1 Nietzsche over waarheid en illusie
Nietzsche meent dat de mens zich bezighoudt met metafysica om twee psychologische redenen. Ten eerste, de mens fabriceert ficties om te ontsnappen aan de werkelijkheid waarin hij lijdt. Het lijden staat centraal in onze confrontatie met de werkelijkheid omdat wat we doen eigenlijk zinloos is. Het is de productie van verhalen die zingeven aan ons bestaan. Het zijn nuttige ficties die ons beschermen tegen de harde waarheid van het zinloze lijden dat we doen in ons korte bestaan. Ten tweede, wij mensen projecteren een redelijke orde op de chaotische werkelijkheid om ons heen. Deze redelijke orde is er in wezen helemaal niet. Wij doen alsof deze redelijke orde er is en gaan deze dan zoeken aan de hand van de wetenschap. Dit impliceert dat kennis over de logische orde in de werkelijkheid eigenlijk niet gericht is op de orde die in de werkelijkheid bestaat, omdat die simpelweg door ons voorondersteld is (denk aan Plato’s definitie van metafysica). Kennis is volgens Nietzsche uiteindelijk niets anders dan een sociaal proces waar we veinzen. Het vergaren en bezitten van kennis is doen alsof je kennis hebt om op die manier jezelf positief te onderscheiden van anderen. Metafysica is dan praktijk waar filosofen doen alsof er een diepzinnige waarheid schuilt in de wereld om ons heen, die er in werkelijkheid helemaal niet is.
Daarnaast meent Nietzsche dat het fysische, de werkelijkheid die zich opent voor onze zintuigen gestuurd wordt door een wil tot macht. Alles wat er is wordt gestuurd door een principe van zelfbehoud dat overal aanwezig is. Hierdoor is wat we waarnemen in zekere zin slechts schijn omdat achter de waarneming zich het principe van macht verschuilt wat de ware reden is van wat we zien. Dus de zintuiglijke werkelijkheid geeft ons een schijn van het daadwerkelijke zijn, oftewel de wil tot macht.
Nietzsche inspireerde de Franse filosoof Deleuze met zijn filosofie.
5.1.1 Nietzsche : Plato's dualisme
- 109 /// JST Het derde man argument is een argument dat leidt tot een fundamenteel probleem van een dualisme dat tot een oneindige regressie leidt
Het argument werd aangevoerd door Aristoteles ( metafysica 990b17–1079a13, 1039a2;) die, in plaats van het voorbeeld van “grootheid” te gebruiken, het voorbeeld gebruikte van een man (vandaar de naam van het argument) om dit bezwaar tegen deze theorie aan te duiden.
Aristoteles stelt dat als een mens een mens is omdat hij deelneemt aan de vorm van de mens, er een derde vorm nodig is om uit te leggen hoe de mens en de vorm van de mens beide mens zijn, enzovoort, tot in het oneindige .
- 110 Nietzsche :
- /// JST Als men het zwaartepunt van het leven niet in het leven legt, maar verlegd naar het “hiernamaals” (naar het niets) dan heeft men aan het leven elk gewicht ontnomen
- 110 Kritiek op de platonische idee:
- Zo zeker ##
- Waarheid en leugen bladzijde 116
- 111 De idee “blad” ….
- Zo zeker ##
Dit wekt het idee dat er naast de bladeren in de natuur ook het “blad” bestaat: het oorspronkelijke model volgens welke alle bladeren misschien waren geweven, geschetst, gemeten, gekleurd, gekruld en geschilderd – maar door incompetente handen, zodat geen enkel exemplaar een correcte, betrouwbare, en getrouwe gelijkenis van het originele model. We noemen iemand ‘eerlijk’ en dan vragen we ‘waarom is hij vandaag zo eerlijk geweest?’ Ons gebruikelijke antwoord is: “vanwege zijn eerlijkheid.” Eerlijkheid! Dit betekent op zijn beurt dat het blad de oorzaak is van de bladeren. We weten helemaal niets over een essentiële eigenschap genaamd “eerlijkheid”; maar we kennen talloze geïndividualiseerde en bijgevolg ongelijke acties die we gelijkstellen door de aspecten weg te laten waarin ze ongelijk zijn en die we nu aanduiden als ‘eerlijke’ handelingen. Ten slotte formuleren we daaruit een eigenschap occulta die de naam ‘eerlijkheid’ draagt. Wij verkrijgen de concept, zoals we de vorm doen, door over het hoofd te zien wat individueel en actueel is; terwijl de natuur bekend is zonder vormen en zonder concepten, en evenzo zonder soorten, maar alleen met een X die voor ons ontoegankelijk en ondefinieerbaar blijft. Want zelfs ons contrast tussen individu en soort is iets antropomorfisch en vindt zijn oorsprong niet in de essentie van de dingen; hoewel we niet mogen beweren dat dit contrast niet overeenkomt met de essentie van de dingen: dat zou natuurlijk een dogmatische aanname zijn en als zodanig net zo on-aantoonbaar zijn als het tegendeel ervan.
- zie ook https://nl.wikipedia.org/wiki/Friedrich_Nietzsche#Epistemologie
- Het onderscheid tussen ‘zijn‘ en ‘schijn‘, zoals bijvoorbeeld Plato dat maakt, verdwijnt in Nietzsches filosofie. Wanneer alleen datgene wat bestaat verschijnt, kan geen onderscheid worden gemaakt tussen waarheid en drogbeeld. De wereld doet zich voor in een oneindig aantal verschijningsvormen. We nemen de wereld waar conform onze behoeften, belangen en gesteldheden. Kennen is volgens Nietzsche aldus een vorm van geweldsuitoefening.
- 112 Het begrip “hiernamaals”, “ware wereld” bedacht om ###
- 113 Nu stuiten we op iets ###
5.1.2 Nietzsche : Metafysica als menselijke praktijk
- 114 Alleen de mens houdt zich bezig ##
- 114 —1— Nietzsche verwijst naar de mens als een psychosomatisch wezen
- De begrippen die de ###
- 114 Ten opzichte van platonisme en christendom:
- Nietzsche is een strijddenker
- Nietzsche met een citaat uit de antichrist:
- 115 Nadat eerst het ####
- 115 Kortom: vlucht niet weg uit de werkelijkheid door te leven naar een hiernamaals toe
- 116 Met betrekking tot waarheid:
- 116 De mensen schuwen #####
- 117 De mens is degene ###
- 118 —2— Nietzsche twijfelt aan het gegeven van de mens als een redelijk wezen
- Waarheid en leugen bladzijde 119
109
Er was eens, in een of andere uithoek van dat universum dat verspreid is over ontelbare fonkelende zonnestelsels, een ster waarop slimme beesten kennis uitvonden. Dat was de meest arrogante en leugenachtige minuut van de ‘wereldgeschiedenis’, maar toch was het maar een minuut. Nadat de natuur een paar keer adem had gehaald, koelde en stolde de ster en moesten de slimme beesten sterven. Men zou zo’n fabel kunnen verzinnen, en toch zou hij niet voldoende hebben geïllustreerd hoe ellendig, hoe schimmig en vergankelijk, hoe doelloos en willekeurig het menselijk intellect in de natuur lijkt. Er waren eeuwigheden waarin het niet bestond. En als het allemaal voorbij is met het menselijk intellect, is er niets gebeurd. Want dit intellect heeft geen extra missie die het voorbij het menselijk leven zou leiden. Integendeel, het is een mens, en alleen zijn bezitter en verwekker vat het zo plechtig op – alsof de as van de wereld er om draait. Maar als we met de mug konden communiceren, zouden we leren dat hij ook met dezelfde plechtigheid door de lucht vliegt, dat hij het vliegende middelpunt van het universum in zichzelf voelt. Er is niets zo laakbaars en onbelangrijks in de natuur dat het niet onmiddellijk zou opzwellen als een ballon bij het geringste trekje van dit weten. En net zoals elke drager een bewonderaar wil hebben, zo veronderstelt zelfs de meest trotse man, de filosoof, dat hij aan alle kanten de ogen van het universum ziet, telescopisch gericht op zijn handelen en denken.
Het is eerder zo dat de mens, en alleen zijn bezitter en verwekker neemt het zo plechtig op , de spil is waar de wereld om draait. Maar als we met de mug konden communiceren, zouden we leren dat hij ook door de lucht vliegt met dezelfde plechtigheid, dat hij het vliegende middelpunt van het universum in zichzelf voelt. Niets in de natuur is zo laakbaar en onbelangrijk dat het niet meteen zou opzwellen als een ballon met de geringste trek van deze kenniskracht. En zoals elke drager een bewonderaar wil hebben, zo ook de meest trotse mens, de filosoof, veronderstelt dat hij van alle kanten de ogen van het universum ziet die teles17 copisch gericht zijn op zijn handelen en denken.
Het is opmerkelijk dat dit door het intellect tot stand is gebracht, dat zeker aan deze meesten was toebedeeld
ongelukkige, delicate en kortstondige wezens, alleen als middel om ze een minuut in het bestaan vast te houden. Want zonder deze toevoeging zouden ze alle reden hebben om dit bestaan net zo snel te ontvluchten als de zoon van Less21ing. De trots verbonden met weten en voelen ligt als een verblindende mist over de ogen en zintuigen
van de mensen, waardoor ze worden misleid over de waarde van het bestaan. Want deze trots bevat in zichzelf de
meest vleiende schatting van de waarde van weten. Bedrog is het meest algemene effect van zulke trots,
maar zelfs de meest bijzondere effecten ervan bevatten iets van hetzelfde bedrieglijke karakter.
Als een middel om het individu te behouden, ontvouwt het intellect zijn principiële vermogens in huichelarij, wat het middel is waarmee zwakkere, minder robuuste individuen zichzelf in stand houden – aangezien ze
de kans ontzegd om de strijd om het bestaan te voeren met hoorns of met de scherpe tanden van beesten van
prooi. Deze kunst van het veinzen bereikt zijn hoogtepunt in de mens. Bedrog, vleien, liegen, bedriegen, praten achter de rug, een vals front opzetten, in geleende pracht leven, een masker dragen, zich verschuilen achter conventie, een rol spelen voor anderen en voor zichzelf – kortom, een voortdurend rondfladderen de eenzame vlam van ijdelheid – is zozeer de regel en de wet onder de mensen dat er bijna niets minder is begrijpelijker dan hoe er onder hen een eerlijke en pure drang naar waarheid kon ontstaan. Zij zijn diep ondergedompeld in illusies en in droombeelden; hun ogen glijden slechts over de oppervlakte van dingen en zie “formulieren”. Hun zintuigen leiden nergens naar de waarheid; integendeel, ze zijn tevreden met het ontvangen van prikkels en als het ware een tastend spel op de ruggen der dingen spelen.
Bovendien staat de mens het zichzelf toe te worden bedrogen in zijn dromen elke nacht van zijn leven. Zijn morele sentiment doet daar niet eens een poging toe voorkomen, terwijl er mannen zouden zijn die uit pure wilskracht zijn gestopt met snurken. Wat weet de mens eigenlijk over zichzelf? Is hij inderdaad ooit in staat zichzelf volledig waar te nemen, alsof het in een verlichte vitrine ligt? Verbergt de natuur niet de meeste dingen voor hem – zelfs zorgwekkend zijn eigen lichaam – om hem op te sluiten en op te sluiten in een trots, bedrieglijk bewustzijn, afzijdig van de windingen van de darmen, de snelle stroom van de bloedstroom en het ingewikkelde trillen van de vezels! Ze gooide de sleutel weg. En wee die fatale nieuwsgierigheid die op een dag misschien de macht heeft om naar buiten te turen en naar beneden door een spleet in de bewustzijnskamer en dan vermoeden dat de mens erin zit de onverschilligheid van zijn onwetendheid door dat wat meedogenloos, hebzuchtig, onverzadigbaar en moorddadig is – alsof het in dromen op de rug van een tijger hangt. Gezien deze situatie, waar ter wereld zou de drang naar waarheid kunnen bestaan vandaan?
Voorzover het individu zich tegenover andere individuen wil handhaven, zal hij onder natuurlijke omstandigheden het intellect voornamelijk gebruiken voor huichelarij. Maar tegelijkertijd wil de mens uit verveling en noodzaak sociaal en met de kudde bestaan; daarom moet hij vrede sluiten en streeft hij ernaar dienovereenkomstig om in ieder geval de meest flagrante bel uit zijn wereld te verbannen
5.1.3 Nietzsche : Kennen, willen en maken
- https://www.deslegte.com/nagelaten-fragmenten-120848/
- 120 Nietzsche : De rede is ##
- 120 Dit citaat is ###
- 120 Nietzsche : Ik geloof nergens
- 121 Waarheid is dus ###
- 121 De maker is:
- De goede maker, ##
- Bij Nietzsche is juist de slechte maker, de kunstenaar, ###
5.1.4 Veelheid, interpretatie en perspectief
- 122 Zijn er verschillende perspectieven op de werkelijkheid? Volgens het fundamentele perspectivisme wel …
Perspectivisme is de filosofische visie dat de werkelijkheid als zodanig niet kan worden gekend omdat alles vanuit een bepaald perspectief wordt bekeken. Het woord ‘perspectief’ komt van het Latijnse perspicere: ergens doorheen kijken, iets duidelijk zien of iets doorgronden. In de tegenwoordige filosofie heeft het woord echter een geheel andere connotatie.
Het begrip verwijst, vooral door de invloed van Friedrich Nietzsche, naar het vrijwel volstrekte onvermogen van de mens terug te gaan tot de laatste gronden. Het enige wat voor de mens verschijnt is een veelheid van over elkaar heen vallende en met elkaar in strijd zijnde perspectieven. Nietzsche breekt met de illusie van de ‘ware werkelijkheid’ en benadrukt dat we de werkelijkheid uitsluitend fragmentarisch kunnen ervaren.
Het begrip is door Leibniz in de filosofie geïntroduceerd.
Het perspectivisme leidt tot de vraag of ware kennis van de werkelijkheid überhaupt mogelijk is. Is het mogelijk de werkelijkheid te zien zoals ze is? Met name in de hermeneutiek houdt men zich met deze vraag bezig.
- 122 Wanneer we perspectief zeggen, spreken we ook over veelheid en verschil.
- 123 Dat een hevige prikkeling ###
- 123 Omdat affecten (hevige emotie of gemoedstoestand)
- 123 Leibniz : een wandeling aan het strand
- 123 De wereld van de “fenomenen” ###
- 123 NF 1 Het is niet zo dat de wereld zo en zo is: ###
- 124 NF F100 Alle eigenschappen van een ###
- 124 NF 203 De wereld is ###
- 125 “kakofonie”
- 125 De mens gaat volgens Nietzsche ten onder aan de “chaos“
- 125 Ontvankelijkheid is de toestand waarin iemand open staat voor iets of iemand.
- 125 Nietzsche s denken over ###
- 126 Een volstrekte ontvankelijkheid echter, ##
.
126 5.2 Deleuze over identiteit en verschil
Nietzsche en Deleuze keren het platonisme om op twee manieren.
- Ten eerste, anders dan Plato is niet meer de wereld van de begrippen primair maar de zintuiglijke wereld.
- Dat betekent dat het waarnemen voor het kennen staat.
- Desalniettemin, zoals duidelijk te zien is bij Nietzsche, is het waarnemen nog steeds afhankelijk van begrippen die impliceren dat er iets anders is dan de waarneming alleen.
- Bij Nietzsche was dit de wil tot macht die schuilgaat achter de waargenomen objecten.
- Ten tweede, het platonisme (eeuwenlang de dominante filosofie aangaande zijn en schijn) wordt definitief verworpen.
- De omkering van het platonisme betekent echter niet een oplossing maar nog meer problemen die het filosoferen waard zijn.
- Nietzsche kwam uit tot een radicaal perspectivisme waar er geen onderscheid meer bestaat tussen schijn en waarheid.
- Heidegger betoogt hierom dat de relatie tussen zijn en schijn beter moet worden gedacht.
- De standplaats gebondenheid van ieder oordeel over de werkelijkheid wordt steeds meer geïntegreerd in het denken van de moderne filosofie. Het particuliere, het eigene, van ieder perspectief kan niet meer zomaar worden afgedaan maar moet verder gedacht worden om ons verder te helpen in kwestie van zijn en schijn.
- 127 Deleuze is een erfgenaam van het werk van Nietzsche
- 127 De verhouding tussen #####
- 128 Volgens Nietzsche ####
- 128 De kritische lezer ###
|
- 130 Dat het schijnbeeld xxx
- Het hele platonisme ####
- 130 Als er een ######
- 131
- Een simulacrum (“gelijkenis, schijn”) is een weergave of imitatie van een persoon of ding.
- 131 /// JST Bestaat er überhaupt een zijnde uit het zichtbare domein
-
- ZONDER een bijbehorend idee, een kopie van het origineel?
-
- 132 (niet)-zijn = ?-zijn TO DO
- 133 Het goede wordt in De staat door de zon verbeeld
-
- https://www.janux.nl/wp/plato/staat-boek-6/
-
- 134 Geconfronteerd met ####
- 134 In overeenstemming ####
- 135 Als voorbeeld hier een gedicht :
- We lezen een gedicht een aantal malen, ####
- 135 Als we een tijdje ###
- 135 Hier treffen ######
135 Nietzsche heeft altijd kunstenaars geïnspireerd ...
Nietzsche heeft altijd kunstenaars geïnspireerd: musici, schilders, dichters, schrijvers en dansers. Dat heeft ongetwijfeld hiermee te maken, dat Nietzsche zelf een kunstenaar is (dichter, schrijver, musicus), dat hij beeldender en poëtischer schrijft dan de meeste andere filosofen, dat hij zoekt naar vormen van moraal, wetenschap en geloof die zelf scheppend zijn, en dat hij in zijn eigen filosoferen reikt naar een ander soort expressie en communicatie dan die door discursieve taal: “Ze had moeten zingen, deze ‘nieuwe ziel’ – en niet praten!”
Tegelijk blijft Nietzsche zich voortdurend bewust van het verschil tussen filosofie en kunst: filosofie zoekt onvermijdelijk naar ‘waarheid’, terwijl kunst even noodzakelijk illusies schept. Dat de kunst daarmee in feite werkelijkheid schept en de filosofie zich doorgaans in illusies verstrikt, maakt de verhouding tussen beide extra spannend.
- 136 De dingen en de zijnden ###
.
137 6 Het bijeenhoren van zijn en schijn
- 137 De omkering van het platonisme
- De zintuigelijke ##
- Alleen de schijn ##
- Niet de kopie maar de simulacrum / imitatie is primair
- Niet de identiteit en het zelfde, ##
- De hoogste ##
- 137 Zoals we een tafel ####
- 138 En wat te denken van het postmoderne spreken
- 138 Heidegger vraagt zich af of zijn en schijn bijeenhoren
.
139 6.1 ‘Het zijn weest als verschijnen’
Deze Inleiding stelt de fundamentele thema’s van Heideggers denken aan de orde, zoals de overstijging van de traditionele metafysica, het zijns-historisch denken van de ommekeer en de verhouding van zijn en denken. Ze is een weergave van Heideggers zoektocht door de geschiedenis van het westerse denken naar een antwoord op de aan alles voorafgaande vraag naar het zijn.
- 139 Het zijn weest als verschijnen
- Een zijnde ###
- Met niet-zijn-de wordt bedoeld dat het zich niet toont ##
- 140 Bij Plato is de idee het werkelijk zijnde
- MAAR:
- — 1 — De idee van Plato is ###
- — 2 — Ten tweede wijst Heidegger ###
- — 3 — Ten derde brengt dit aanzien ##
- 141 Met het gezichtspunt ###
- — 4 — Ten vierde ##
- MAAR:
- 144 Heidegger : onverborgenheid wijst op:
- ontsnappen aan de aandacht
- Waarheid geïnterpreteerd als onverborgenheid wijst hier
- NIET op een resultaat, maar op
- een activiteit (wat steeds weer opnieuw voltrokken moet worden)
- Waarheid geïnterpreteerd als onverborgenheid wijst hier
- ontsnappen aan de aandacht
.
144 6.2 Plato’s leer van de waarheid
- 144 De allegorie van de grot is ######
- 144 De correspondentietheorie van de waarheid
- Deze stelt dat de waarheid van een bewering afhangt van de relatie van die bewering tot de wereld (werkelijkheid)
- Een bewering is waar als deze de werkelijkheid accuraat beschrijft (en dus met de werkelijkheid correspondeert)
- 144 Zie ook Coherentietheorie van de waarheid
- 145 De correspondentietheorie van ##
- 145 In de definitie van ##
- 145 Heidegger opent zijn ###
- 146 In Plato’s grot zijn vier stadia te onderscheiden:
- — 1 —
- Het eerste stadium ###
- — 2 —
- Het tweede stadium ###
- 147 Dit 2de stadium is voor Heidegger ###
- — 3 —
- Het derde stadium (de gevangene is buiten de grot en aanschouwt dingen in het licht van de zon en ook de zon zelf ) ###
- 147 Hier komt de vorming van de ziel tot voltooiing
- — 4 —
- 148 Het vierde stadium is de situatie dat de gevangene weer terugkeert in de grot
- 149 De gevangene probeert dan om de anderen te bevrijden en om de waarheid te leren inzien
- ###
- — 1 —
- 149 Wat uit deze korte ###
- 150 Heidegger ziet een derde zijnde:
- De eerste zijnde is ####
- De tweede zijnde is ####
- De derde zijnde is nu ###
- 151
- 152
- @
- @
.
Deel II: Zijn en schijn 83 – 152 xxxxxxxxxxxx
Nietzsche
Deleuze