laatste wijziging: 20-07-2023

Metafysica Zijn en schijn

Bladzijde 83 tot en met 152

DEEL 2 : Zijn en schijn

07-04-2023
05-05-2023


 

.

83 – II. ZIJN EN SCHIJN

07-04-2023 Zijn IS schijn . . .

[expand title=”Dat is een extra dimensie . . . “] De implicatie hiervan is dat het zijnde niet alleen is, maar nog een extra dimensie heeft. Het zijnde is en het zijnde verschijnt.

In het volgende beeld wordt het zijnde is en het zijnde verschijnt geïllustreerd. Groningen bestaat, ik ben daar nu deze woorden aan het typen en later op de dag ga ik van de faculteit naar huis lopen om te eten. Als iemand ronddwaalt door Groningen verschijnt Groningen zich aan die persoon door de straten die diegene beloopt. Vandaag verschijnt Groningen zich voor mij door de straten die ik moet lopen om van mijn huis naar de faculteit filosofie te gaan en omgekeerd. Maar voor iemand anders die, bijvoorbeeld, met een helikopter over Groningen heen vliegt verschijnt Groningen op een geheel andere manier. Hetzelfde zijnde, Groningen, kan zich op meerdere manieren tonen voor verschillende subjecten/mensen. Van dit tonen kan een mens getuigen: de helikopterpassagier vertelt aan het einde van de dag een ander verhaal over Groningen dan ik.

[/expand]

De waarheid over een zijnde kan dus zowel goed als slecht nagemaakt/naverteld worden.


.

87 – 4 Poësis en mimesis

07-04-2023 Poësis = maken

.

87 4.1 Drie soorten bedden

Plato geloofde in een ideeënwereld waar alle alle ideeën in hun perfectie bestaan. Neem het idee van een bed. Een timmerman kan een bed gaan maken, maar het wordt nooit zo goed als het perfecte idee van het bed. Het blijft altijd een mindere kopie. Als een kunstenaar vervolgens het bed schildert, maakt hij volgens Plato een kopie van de kopie van de timmerman van het perfecte idee. Nog verder weg van het originele idee dus.



https://nl.wikipedia.org/wiki/Mimesistheorie

De mimesistheorie (of afspiegelingstheorie) is een theorie gebaseerd op het idee dat een kunstwerk een nabootsing moet zijn van de werkelijkheid. De essentie van de kunst ligt in haar mimetische functie. Mimesis betekent letterlijk ‘imitatie’. De oudste mimesistheorie is van Plato, de stichter van de oudste Academie.

De mimesis-theorie van Aristoteles is een literair-esthetische theorie. Muziek bijvoorbeeld was volgens hem een directe imitatie (dus een weergave) van de hartstochten of de gemoedstoestanden.

Zwart vierkant (1913) van Kazimir Malevitsj wordt door een aantal kunsthistorici beschouwd als een meesterwerk, het einde van een tijdperk en het begin van iets compleet nieuw. Iedereen zou dat schilderij kunnen maken want het vereist geen kunde of vaardigheden en het materiaal kost weinig. Hij tastte met zijn werk de regels van de mimetische kunst aan. Men moest zich de vraag stellen of kunst technische vaardigheid, een vorm van illusionisme, figuratie en onderwerp vereist. Die denkwijze is al lang achterhaald. Men beschouwt diegenen met de grootste vakkennis en bedrevenheid niet meer als de grootste kunstenaars.

.

zzz

91 4.2 De goddelijke demiurg




07-04-2023 Vermenselijking

.



95 Excurs: de dwalende oorzaak

De dwalende oorzaak :  zie hiervoor de ruwe versie bij https://www.janux.nl/wp/plato/timaeus/   48a – 52c

48a Het ontstaan door noodzaak

51b De ideeën

52 a Herhaling: zijn – worden – plaats



07-04-2023 Het verhaal van Arie. Een eikel zit in de grond en uiteindelijk groeit er een boom uit. In eerste instantie zie je deze eikel niet. Maar dan opeens, vanuit het niets, ontstaat er  (de dwalende oorzaak – de niet begrijpende ) een boom

.

97 4.3 Het raadsel van het niet-zijnde

07-04-2023 We wonen in een “gaaf landje”

Eigenlijk is Plato in deze dialoog zoek naar een mogelijkheid om over foute beweringen te kunnen denken op een coherente manier. Merkwaardig genoeg besteedt hij veel meer tijd

De twee lijkt hij met elkaar in verband te willen brengen: het is niet mogelijk om iets goed te begrijpen zonder inzicht in het zijn en niet-zijn.

Parmenides

A = A  : [expand title=”Het Zijnde is en het niet-zijnde is niet “]


Dialoog De sofist :

[…] hetgeen de mensen, wanneer ze in grote getale bijeenzijn, over een bepaald onderwerp denken, of liever: vagelijk en onbewust menen. Want de retoriek is het meest vermogend in de dingen ‘waarin we dwalend zijn’.

Wanneer iemand het woord ‘ijzer’ of ‘zilver’ uitspreekt, denken alle mensen hetzelfde, maar bij de woorden ‘goed’ en ‘rechtvaardig’ is het tegendeel het geval: we weten immers niet precies wat het goede is en daarom is ons denken dienaangaande ‘zwevend’ of dwalend. De retoriek leeft bij de gratie van dit dwalende denken.  Hieruit blijkt nogmaals hoezeer ons particuliere thema met de grote thema’s van Plato’s filosofie verbonden is. Het ‘dwalen’ wordt immers door Plato gezegd van de ziel, die zich van het lichaam bedient om iets te onderzoeken en die zich aldus tot het zintuiglijke en vele wendt: ‘dan wordt ze door het lichaam getrokken naar hetgeen nooit op dezelfde wijze is, ze dwaalt en raakt verward en duizelt alsof ze dronken was’.

Het ‘dwalen’ is steeds met het vele te verbinden; ‘dwalen’ impliceert immers over een ruimtelijke veelheid verspreid zijn. De ‘dwalende oorzaak’, waarvan in de Timaios sprake is, verwijst dan ook naar het ruimtelijke en lichamelijke. Het definiëren, dat een voorwaarde is voor het ware gesprek [minstens in deze zin dat men goed moet weten waarover men het heeft], is daartegenover met het éne en identieke te verbinden: het is op zoek naar de éne eidos, die alleen door de ziel kan worden bereikt. In een dergelijk onderzoek ‘houdt de ziel op met dwalen’, ‘vlucht’ ze het lichaam dat een ruimtelijke veelheid is, en raakt zij ‘verzameld tot zichzelf en dus tot eenheid.



.

105 –  Omkeringen van zijn en schijn

05-05-2023
              Niet de materie maar de “werkelijkheid” in je hoofd

De moderne metafysica die Van der Heiden liet beginnen bij Kant loopt tegen andere problemen op in de kwestie van zijn en schijn. Om deze kwestie goed uit te leggen bespreken we Kant zijn problematiek over de werkelijkheid van waarnemen. Zoals we ons kunnen herinneren beweert Kant dat we alleen de dingen kunnen waarnemen die zich door ons kenvermogen kunnen laten verschijnen. Kant stelde dat we een onderscheid moeten maken tussen de “noumenalewerkelijkheid van dingen zoals ze op zichzelf bestaan, het Ding an sich, en anderzijds de verschijningen of fenomenen of het Ding für mich (phainomena). Dit impliceert dat de werkelijkheid die je waarneemt begrensd is door ons kenapparaat. Echter is ons denken niet begrensd volgens Kant. In ons denken zijn we vrij en die vrijheid geeft ons ook de mogelijkheid om autonoom te handelen in de wereld. Deze noumenale dimensie gaat het debat over de metafysica leiden.

 

Als de orde die wij in de natuur kennen, het product is (de creatie) van het denkende subject,

is dan het domein van de noumena (het Ding an sich)

op zichzelf niet getekend door een onherleidbare chaos?

 

05-05-2023 In de wereld is een orde te herkennen
05-05-2023 In de wereld is alleen chaos

.

109 5.1 Nietzsche over waarheid en illusie



Nietzsche meent dat de mens zich bezighoudt met metafysica om twee psychologische redenen.

Kennis is volgens Nietzsche uiteindelijk niets anders dan een sociaal proces waar we veinzen. Het vergaren en bezitten van kennis is doen alsof je kennis hebt om op die manier jezelf positief te onderscheiden van anderen. Metafysica is dan praktijk waar filosofen doen alsof er een diepzinnige waarheid schuilt in de wereld om ons heen, die er in werkelijkheid helemaal niet is.

Daarnaast meent Nietzsche dat het fysische, de werkelijkheid die zich opent voor onze zintuigen gestuurd wordt door een wil tot macht. Alles wat er is wordt gestuurd door een principe van zelfbehoud dat overal aanwezig is. Hierdoor is wat we waarnemen in zekere zin slechts schijn omdat achter de waarneming zich het principe van macht verschuilt wat de ware reden is van wat we zien. Dus de zintuiglijke werkelijkheid geeft ons een schijn van het daadwerkelijke zijn, oftewel de wil tot macht.

Nietzsche inspireerde de Franse filosoof Deleuze met zijn filosofie.



 

5.1.1 Nietzsche : Plato's dualisme

Het argument werd aangevoerd door Aristoteles ( metafysica 990b17–1079a13, 1039a2;) die, in plaats van het voorbeeld van “grootheid” te gebruiken, het voorbeeld gebruikte van een man (vandaar de naam van het argument) om dit bezwaar tegen deze theorie aan te duiden.

 

Aristoteles stelt dat als een mens een mens is omdat hij deelneemt aan de vorm van de mens,    er een derde vorm nodig is om uit te leggen hoe de mens en de vorm van de mens beide mens zijn, enzovoort, tot in het oneindige .

 

 

05-05-2023 De idee “blad”

[expand title=”116 … het idee dat er naast de bladeren in de natuur ook het blad bestaat …” ]

Dit wekt het idee dat er naast de bladeren in de natuur ook het “blad” bestaat: het oorspronkelijke model volgens welke alle bladeren misschien waren geweven, geschetst, gemeten, gekleurd, gekruld en geschilderd – maar door incompetente handen, zodat geen enkel exemplaar een correcte, betrouwbare, en getrouwe gelijkenis van het originele model. We noemen iemand ‘eerlijk’ en dan vragen we ‘waarom is hij vandaag zo eerlijk geweest?’ Ons gebruikelijke antwoord is: “vanwege zijn eerlijkheid.” Eerlijkheid! Dit betekent op zijn beurt  dat het blad de oorzaak is van de bladeren. We weten helemaal niets over een essentiële eigenschap genaamd  “eerlijkheid”; maar we kennen talloze geïndividualiseerde en bijgevolg ongelijke acties die we gelijkstellen door de aspecten weg te laten waarin ze ongelijk zijn en die we nu aanduiden als ‘eerlijke’ handelingen. Ten slotte formuleren we daaruit een eigenschap occulta die de naam ‘eerlijkheid’ draagt. Wij verkrijgen de concept, zoals we de vorm doen, door over het hoofd te zien wat individueel en actueel is; terwijl de natuur bekend is  zonder vormen en zonder concepten, en evenzo zonder soorten, maar alleen met een X die voor ons ontoegankelijk en ondefinieerbaar blijft. Want zelfs ons contrast tussen individu en soort is iets antropomorfisch en vindt zijn oorsprong niet in de essentie van de dingen; hoewel we niet mogen beweren dat dit contrast niet overeenkomt met de essentie van de dingen: dat zou natuurlijk een dogmatische aanname zijn en als zodanig net zo on-aantoonbaar zijn als het tegendeel ervan.

[/expand]

5.1.2 Nietzsche : Metafysica als menselijke praktijk


[expand title=”109 In een of andere uithoek …” ]
Over waarheid en leugens in niet-morele zin (1873) door Friedrich Nietzsche

109
Er was eens, in een of andere uithoek van dat universum dat verspreid is over ontelbare fonkelende zonnestelsels, een ster waarop slimme beesten kennis uitvonden. Dat was de meest arrogante en leugenachtige minuut van de ‘wereldgeschiedenis’, maar toch was het maar een minuut. Nadat de natuur een paar keer adem had gehaald, koelde en stolde de ster en moesten de slimme beesten sterven. Men zou zo’n fabel kunnen verzinnen, en toch zou hij niet voldoende hebben geïllustreerd hoe ellendig, hoe schimmig en vergankelijk, hoe doelloos en willekeurig het menselijk intellect in de natuur lijkt. Er waren eeuwigheden waarin het niet bestond. En als het allemaal voorbij is met het menselijk intellect, is er niets gebeurd. Want dit intellect heeft geen extra missie die het voorbij het menselijk leven zou leiden. Integendeel, het is een mens, en alleen zijn bezitter en verwekker vat het zo plechtig op – alsof de as van de wereld er om draait. Maar als we met de mug konden communiceren, zouden we leren dat hij ook met dezelfde plechtigheid door de lucht vliegt, dat hij het vliegende middelpunt van het universum in zichzelf voelt. Er is niets zo laakbaars en onbelangrijks in de natuur dat het niet onmiddellijk zou opzwellen als een ballon bij het geringste trekje van dit weten. En net zoals elke drager een bewonderaar wil hebben, zo veronderstelt zelfs de meest trotse man, de filosoof, dat hij aan alle kanten de ogen van het universum ziet, telescopisch gericht op zijn handelen en denken.

[/expand]

[expand title=”109 als we met de mug konden communiceren …” ]

Het is eerder zo  dat de mens, en alleen zijn bezitter en verwekker neemt het zo plechtig op , de spil is waar de wereld om draait. Maar als we met de mug konden communiceren, zouden we leren dat hij ook door de lucht vliegt met dezelfde plechtigheid, dat hij het vliegende middelpunt van het universum in zichzelf voelt. Niets in de natuur is zo laakbaar en onbelangrijk dat het niet meteen zou opzwellen als een ballon met de geringste trek van deze kenniskracht. En zoals elke drager een bewonderaar wil hebben, zo ook de meest trotse mens, de filosoof, veronderstelt dat hij van alle kanten de ogen van het universum ziet die telescopisch gericht zijn op zijn handelen en denken.

Het is opmerkelijk dat dit door het intellect tot stand is gebracht, dat zeker aan deze meesten was toebedeeld
ongelukkige, delicate en kortstondige wezens, alleen als middel om ze een minuut in het bestaan vast te houden. Want zonder deze toevoeging zouden ze alle reden hebben om dit bestaan net zo snel te ontvluchten als de zoon van Less21ing. De trots verbonden met weten en voelen ligt als een verblindende mist over de ogen en zintuigen
van de mensen, waardoor ze worden misleid over de waarde van het bestaan. Want deze trots bevat in zichzelf de
meest vleiende schatting van de waarde van weten. Bedrog is het meest algemene effect van zulke trots,
maar zelfs de meest bijzondere effecten ervan bevatten iets van hetzelfde bedrieglijke karakter.

Als een middel om het individu te behouden, ontvouwt het intellect zijn principiële vermogens in huichelarij, wat het middel is waarmee zwakkere, minder robuuste individuen zichzelf in stand houden – aangezien ze
de kans ontzegd om de strijd om het bestaan te voeren met hoorns of met de scherpe tanden van beesten van
prooi. Deze kunst van het veinzen bereikt zijn hoogtepunt in de mens. Bedrog, vleien, liegen, bedriegen, praten achter de rug, een vals front opzetten, in geleende pracht leven, een masker dragen, zich verschuilen achter conventie, een rol spelen voor anderen en voor zichzelf – kortom, een voortdurend rondfladderen de eenzame vlam van ijdelheid – is zozeer de regel en de wet onder de mensen dat er bijna niets minder is begrijpelijker dan hoe er onder hen een eerlijke en pure drang naar waarheid kon ontstaan. Zij zijn diep ondergedompeld in illusies en in droombeelden; hun ogen glijden slechts over de oppervlakte van dingen en zie “formulieren”. Hun zintuigen leiden nergens naar de waarheid; integendeel, ze zijn tevreden met het ontvangen van prikkels en als het ware een tastend spel op de ruggen der dingen spelen.

[/expand]

[expand title=”109 … staat de mens het zichzelf toe te worden bedrogen in zijn dromen …” ]

Bovendien staat de mens het zichzelf toe te worden bedrogen in zijn dromen elke nacht van zijn leven. Zijn morele sentiment doet daar niet eens een poging toe voorkomen, terwijl er mannen zouden zijn die uit pure wilskracht zijn gestopt met snurken. Wat weet de mens eigenlijk over zichzelf? Is hij inderdaad ooit in staat zichzelf volledig waar te nemen, alsof het in een verlichte vitrine ligt? Verbergt de natuur niet de meeste dingen voor hem – zelfs zorgwekkend zijn eigen lichaam – om hem op te sluiten en op te sluiten in een trots, bedrieglijk bewustzijn, afzijdig van de windingen van de darmen, de snelle stroom van de bloedstroom en het ingewikkelde trillen van de vezels! Ze gooide de sleutel weg. En wee die fatale nieuwsgierigheid die op een dag misschien de macht heeft om naar buiten te turen en naar beneden door een spleet in de bewustzijnskamer en dan vermoeden dat de mens erin zit de onverschilligheid van zijn onwetendheid door dat wat meedogenloos, hebzuchtig, onverzadigbaar en moorddadig is – alsof het in dromen op de rug van een tijger hangt. Gezien deze situatie, waar ter wereld zou de drang naar waarheid kunnen bestaan vandaan?

Voorzover het individu zich tegenover andere individuen wil handhaven, zal hij onder natuurlijke omstandigheden het intellect voornamelijk gebruiken voor huichelarij. Maar tegelijkertijd wil de mens uit verveling en noodzaak sociaal en met de kudde bestaan; daarom moet hij vrede sluiten en streeft hij ernaar dienovereenkomstig om in ieder geval de meest flagrante bel uit zijn wereld te verbannen

[/expand]

5.1.3 Nietzsche : Kennen, willen en maken

 

 

5.1.4 Veelheid, interpretatie en perspectief

Perspectivisme is de filosofische visie dat de werkelijkheid als zodanig niet kan worden gekend omdat alles vanuit een bepaald perspectief wordt bekeken. Het woord ‘perspectief’ komt van het Latijnse perspicere: ergens doorheen kijken, iets duidelijk zien of iets doorgronden. In de tegenwoordige filosofie heeft het woord echter een geheel andere connotatie.

Het begrip verwijst, vooral door de invloed van Friedrich Nietzsche, naar het vrijwel volstrekte onvermogen van de mens terug te gaan tot de laatste gronden. Het enige wat voor de mens verschijnt is een veelheid van over elkaar heen vallende en met elkaar in strijd zijnde perspectieven. Nietzsche breekt met de illusie van de ‘ware werkelijkheid’ en benadrukt dat we de werkelijkheid uitsluitend fragmentarisch kunnen ervaren.

Het begrip is door Leibniz in de filosofie geïntroduceerd.

Het perspectivisme leidt tot de vraag of ware kennis van de werkelijkheid überhaupt mogelijk is. Is het mogelijk de werkelijkheid te zien zoals ze is? Met name in de hermeneutiek houdt men zich met deze vraag bezig.

05-05-2023 De kern van deze filosofie is chaos ….
05-05-2023 Ontvankelijk  = = Van Dale omschrijft ‘ontvankelijk’ als ‘openstaand voor indrukken’.

.

126 5.2 Deleuze over identiteit en verschil

Nietzsche en Deleuze keren het platonisme om op twee manieren.

  • Deleuze richt zich tevens op het zijnde door vragen te stellen hoe het zijnde is in relatie tot iets anders. Nietzsche heeft het over de schijn van de waarneming en het zijn van de wil tot macht.
  • Deleuze richt zich eerder op het     verschil  tussen twee zijnde.
  • Volgens Deleuze kan een zijnde pas hetgeen zijn dat het is doordat het van andere zijnde verschilt.
  • Het verschil is de mogelijkheidsvoorwaarde voor het zijn van de zijnde.
  • Neem bijvoorbeeld een poster en een muur. Een poster is geen muur en een muur is geen poster. Het niet-zijn van een muur en een heleboel andere objecten maakt een poster tot een poster en dit geldt net zo voor een muur. Dit niet-zijn interpreteert Deleuze als een anders-zijn en dit anders-zijn is de mogelijkheidsvoorwaarde voor het zijn van de zijnden.
  • In andere woorden, het niet-zijn van een object schijnt waar te zijn terwijl het eigenlijk zo is dat het anders-zijn het zijn van een object mogelijk maakt. Een poster is een poster omdat het anders is dan een muur en niet omdat het de muur niet is.

 

Idee idee / vader

    
Gelijkenis

Verschil
ware zoon = getrouwe kopie                  valse zoon : simulacrum : weeskind


[expand title=”135 Nietzsche heeft altijd kunstenaars geïnspireerd  …” ]

Nietzsche heeft altijd kunstenaars geïnspireerd: musici, schilders, dichters, schrijvers en dansers. Dat heeft ongetwijfeld hiermee te maken, dat Nietzsche zelf een kunstenaar is (dichter, schrijver, musicus), dat hij beeldender en poëtischer schrijft dan de meeste andere filosofen, dat hij zoekt naar vormen van moraal, wetenschap en geloof die zelf scheppend zijn, en dat hij in zijn eigen filosoferen reikt naar een ander soort expressie en communicatie dan die door discursieve taal: “Ze had moeten zingen, deze ‘nieuwe ziel’ – en niet praten!”

Tegelijk blijft Nietzsche zich voortdurend bewust van het verschil tussen filosofie en kunst: filosofie zoekt onvermijdelijk naar ‘waarheid’, terwijl kunst even noodzakelijk illusies schept. Dat de kunst daarmee in feite werkelijkheid schept en de filosofie zich doorgaans in illusies verstrikt, maakt de verhouding tussen beide extra spannend.

[/expand]

.

137 6 Het bijeenhoren van zijn en schijn

.

139 6.1 ‘Het zijn weest als verschijnen’



Deze Inleiding stelt de fundamentele thema’s van Heideggers denken aan de orde, zoals de overstijging van de traditionele metafysica, het zijns-historisch denken van de ommekeer en de verhouding van zijn en denken. Ze is een weergave van Heideggers zoektocht door de geschiedenis van het westerse denken naar een antwoord op de aan alles voorafgaande vraag naar het zijn.


 

.

144 6.2 Plato’s leer van de waarheid






Overal waar de zijnden zich tonen in relatie tot duisternis, verhulling of vertekening zal dit zich- tonen vanaf nu als loutere schijn gekwalificeerd worden tegenover en buiten de helderheid en het opperste schijnen van de idee. De wezensverandering van de waarheid heeft daarmee haar contouren gekregen. In de pre socratische ervaring van de waarheid als ons verborgenheid is het verschijnen de karakter van een zijnde, dus het feit dat het zich toont in meld, altijd gerelateerd aan in vervlochten met een verborgenheid die ook in deze onthulling blijvend speelt en voortdurend overwonnen dient te worden. In de herijking van die ons verborgenheid, onder het juk van de idee (en van het goede) stuiten we op een maximale graad van verborgenheid die geen relatie meer heeft tot de verborgenheid, maar waarin elke duisternis, verhulling en vertekening is verdrongen.




De idee van een kopie zonder origineel, van een verschijnen zijnde zonder een daaraan ten grondslag liggend waar zijnde, lijdt aan het euvel dat zodra we over kopie spreken, een origineel altijd wordt meegedacht

Denkend is de mens zo de getuige van het zijn die de ervaren zin van zijn zijn in zijn getuigenis bewaard en opnieuw te denken geeft. Met die laatste opmerking bevinden we ons in het hart van de vraag naar de verhouding tussen waarheid en taal: het volgende hoofdstuk