laatste wijziging: 25-03-2023
Waarom – wat – welke – hoe vragen
Waarom / wat / Welke / Hoe vragen
- Waarom de metafysica van Aristoteles?
- De metafysica van Aristoteles is maatgevend voor de metafysica. Veel filosofen verwijzen naar hem terug.
- Wat is het probleem van de sofist?
- De sofist speelt met het niet-zijnde. Het niet-zijnde wat op een of andere manier toch lijkt te zijn.
- Wat is volgens Plato in de Sofist het verschil tussen denken en gesproken taal?
- Bij gesproken taal hoor je klanken.
- Denken is eigenlijk hetzelfde als spreken, behalve dat je bij spreken je stem gebruikt.
- Denken is logos, omdat je dan met jezelf aan het spreken bent.
- Welke suggestie wordt er aan het einde van de Sofist gedaan?
- Heterogeniteit: verschil of het andere.
- Tegenover het verschil: identieke. Tegenover het andere: hetzelfde.
- Het idee voor het zijnde (voor Plato zijn ideeën het echte zijn).
- Welke twee vormen van nabootsen zijn er volgens Plato?
- Likeness-making en appearance-making.
- Appearance-making bootst het zijnde na vanuit de schijn. Het geeft een verkeerd beeld.
- Wat betekent schijn volgens Plato?
- Aan de ene kant betekent schijn een verschijning. Pas als we het erover hebben, verschijnt het. Dus het woord schijn is ook een positieve klank. Iets waardoor het aan de aandacht komt. Het zorgt dat je aandachtig wordt en dat de tekst aan je verschijnt. Aan de andere kant heb je loutere schijn.
- Wat is verschijning volgens Plato?
- Het zijnde kan aan ons verschijnen, maar het loopt bijna altijd het risico op loutere schijn. Het onderscheid is belangrijk voor Plato, omdat je moet weten of het op zijn of schijn richt.
- Hoe kan het zijnde volgens Plato de maat zijn als de verschijning ons eraan blootstelt en je niet weet of het op zijn of schijnt richt?
- De grotvergelijking van Plato: Als we in de zon kijken (de waarheid) dan raken we verblind. Hij heeft het zijnde nodig als de maat om het verschil te maken tussen goede en slechte representatie, maar die maat ken je pas dankzij de representatie. Met dit probleem zit Plato.
- Waarom kan ontologie niet volgens Derrida?
- Onto slaat op zijn en logie op taal. Dit kan niet, want we leren het zijnde pas kennen door de taal.
- Je weet nooit of de taal echt iets zegt over het zijnde of dat het schijn is.
- Wat vooronderstel je door ‘Het niet-zijnde’ te zeggen?
- Een vorm van eenheid en daarmee verbind je het aan het zijnde.
- Theatetus concludeert dan: We zijn hier in een totale aporie over ons spreken over het niet-zijnde. Het is ondenkbaar en onformuleerbaar.
- Wanneer begint voor o.a. Plato en Derrida de filosofie en het denken?
- Als je op verwondering uitkomt en op een filosofisch probleem stuit.
- Wat zei Parmenides over het zijnde?
- Het zijnde is en het niet-zijnde is niet.
- Waarom is Plato’s relatie met de sofist ambigu?
- Omdat hij aan de ene kant afkeer heeft van de sofist en aan de andere kant zet de sofist hem aan het denken.
- Wat zegt Plato over het niet-zijnde?
- Als het niet-zijnde is, is het niet-zijnde niet domweg niets. Hij probeert het te begrijpen.
- Deze tekst zet daarmee een begrip op de agenda die er niet meer vanaf verdwijnt.
- Het verschilt van het zijnde volgens de vreemdeling. Er is nog een andere mogelijkheid tussen zijn en niet-zijn.
- Bijvoorbeeld het getal niet 1 kan alles behalve 1 zijn.
- Negatie is niet alleen het tegenovergestelde. Bij niet-zijnde bedoel je dus iets wat anders is dan het zijnde en niet het tegenovergestelde van zijnde.
- Elk zijnde is zichzelf, verschillend van andere zijnde, in rust of in beweging.
- Er zit hier wel een addertje onder het gras, want als je zegt dat ieder zijnde gelijk is aan zichzelf vooronderstel je identiteit.
- Een zijnde is dan identiek aan zichzelf en dat is een primaat van het begrip idee.
- Bijv. bij getallen. 1 is 1 en verschillend van 2. Want een zijnde is gelijk aan zichzelf, maar anders dan een andere zijnde. Wanneer wij “niet” voor een bepaalde naam zetten, wijst dat niet over iets niet zijn, maar een ander soort zijnde.
- Het probleem is dat hij het probleem verschuift, want hij houdt vast aan zijnde. Hij ziet het als pakketje zijnde en daarbuiten is niets. Er is wel iets als louter niets, maar als we niet-zijnde zeggen, bedoelen we niet louter niets, maar een ander zijnde.
- Hoe denkt Aristoteles over het niet-zijnde?
- Het zijnde uit niet-zijnde kan bestaat :: Actualiteit en potentie.
- Hoe kan er een volwassen persoon uit een kind groeien?
- De suggestie die hij ontwikkelt is potentonaliteit.
- Daarmee is niet-zijnde niet niets, maar potentie.
- Want iets kan niet uit niets ontstaan.
- Het moet een andere vorm van zijnde zijn: potentie.
- Aristoteles denkt dat dat van hem beter is, omdat hij beweging kan verklaren.
- Aristoteles probeert te begrijpen welke vormen van zijn er zijn.
- Er was een te kort en dat noemt hij potentionaliteit.
- Daarmee heeft Aristoteles het begrip van mogelijkheid geïntroduceerd.
- Dat is een fundamenteel begrip in de filosofie nu.
- Wat betekent het verschil tussen zijn en schijn in Plato’s werk?
- Waarom hoort de sofist thuis in het domein van de schijn?
- Waar hoort de filosoof thuis en waarom?
- Plato heeft het altijd over hiërarchieën en tegenstellingen. Je hebt zijn en schijn.
- Zijn is het hogere en schijn is het lagere. Alternatieve feiten is een voorbeeld van loutere schijn.
- Daar boven staat een begrip van zijn. Er is iets van de werkelijkheid.
- Parmenides zegt dat de vreemdeling in de clinch gaat met de sofist en vadermoord pleegt.
- Dat wil niet zeggen dat zijnde er niet is, maar dat het schijn is.
- De taal is een representatie van de werkelijkheid. Zo lang die kopie zich maar richt op het zijnde, hebben we niet echt een probleem tussen zijn en schijn, want zo lang die kopie wordt bepaald door de werkelijkheid en het zo goed mogelijk wordt nagebootst, is het geen probleem dat het niet het zijnde echt is.
- Er zijn twee vormen van imitatie (mimesis):
- 1. Likeness-making: Letten op oorspronkelijke gelijkenis.
- 2. Appearance-making: de schijn houden.
- De verhoudingen vervormen zodat ze goed gelijk blijven. Het houdt zich niet aan de oorspronkelijke imitatie van het zijnde. Het zegt vaarwel tegen de waarheid. De sofist hoort thuis in het domein van de schijn, omdat de sofist taal alleen maar gebruikt om te overtuigen en niet als middel om tot de waarheid te komen.
- De filosoof hoort bij het zijn, want die probeert taal te gebruiken om bij de waarheid te komen. De filosoof is voor likeness-making.
- Wat zegt Heidegger over angst?
- Wij hebben een vorm van angst waarmee we bewust zijn voor onze eigen dood.
- Wat zegt Epicurus over de dood?
- ‘Als wij er zijn, is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij er niet.’
- Hoe ziet Heidegger de verhouding van ons tot de dood?
- Als mogelijkheid. Die mogelijkheid staat hoger dan actualiteit, want de actualiteit van onze dood heeft voor ons nooit betekenis. Dit is een omkering van Aristoteles die actualiteit juist hoger zette. De hele hedendaagse filosofie is omkering van de antieke filosofie.
- Wat is volgens Aristoteles het onderwerp van de metafysica?
- Het zijnde als zijnde. Aan het einde van de sofist het Plato daar eigenschappen aan toe.
- Wat is Leibniz’ stelling van voldoende grond?
- Elk zijnde heeft een rede dat het er is en waarom het er is. Het idee dat alles gegrond is. We moeten de oorzaken kunnen begrijpen zoals en waarom ze zo zijn.
- Waarop anticipeert Deleuze bij de stelling van voldoende grond van Leibnis?
- Op het slot van de sofist van Plato. De verwijzing naar het verschil is hier belangrijk. De specifieke manier waarop Plato dat naar voren brengt of dat dat wel houdbaar is. Daar is het Deleuze om te doen.
- Je ziet daar de rangorde of hiërarchie in de tekst. De nabootsing, kopie komt naar voren. Het is niet alleen een stelling die je eruit kan halen. Het is een analytische propositie.
- Wat is de functie van de grond?
- Om iets te gronden, te funderen. Voor Plato dus toestaan dat andere zijnden kunnen participeren en rechtvaardigen. Als je ergens aanspraak op maakt, doe je dat op bepaalde grond.
- Elk fenomeen heeft een bepaalde grond waarom het is. Ze doen een test, de grond is de maat waarmee je kan meten. Het is de grond die het verschil maakt tussen wat wel en niet aanspraak maakt, wat wel en niet recht doet aan het zijnde. Iedereen kan in meerdere en mindere mate participeren.
- Hoe denkt Deleuze over de stelling van voldoende grond en de sofist?
- Alles heeft grond waarin het gerechtvaardigd is, maar de sofist is niet gegrond.
- Elk zijnde maakt aanspraak op een bepaalde grond en die grond is rechtvaardigheid, maar dat geldt niet voor de sofist.
- Dat de sofist niet gegrond is gaat tegen de stelling van voldoende grond.
- Het is een zijnde dat zich op de een of andere manier onttrekt aan dat metafysische principe.
- Er is dus iets mee aan de hand.
- Volgens Deleuze is dat waarom Plato zo’n hekel heeft aan de sofist.
- Waardoor wordt het verschil veroorzaakt volgens Deleuze?
- Of je meer of minder participeert in rechtvaardigheid. Het verschil wordt volgens Plato gemeten aan het ene.
- Waarom is volgens Deleuze de sofist een bijzonder probleem bij Plato?
- Omdat het niet onder het Ene gedacht kan worden. Het Idee brengt alle verschillende ervaringen onder één noemer. We zien een hond steeds op een andere manier en als we puur op onze ervaring vertrouwen, kunnen we het niet terugbrengen tot die ene hond. Daar speelt Deleuze mee. Is er niet iets van oorspronkelijke verschillen. Dat de werkelijkheid zo complex is dat we verschillen wegschuiven om tot een begrip te kunnen komen. Dit schuift af van het Platonisme en Deleuze zegt hier dat Plato zich daar eigenlijk al bewust van was. Plato ziet het probleem: De sofist. Maar hij wilde vast blijven houden aan het schema. De sofist past niet in het schema, daarom moet Plato de Sofist zien te vangen.
- Hoe denken Plato en Deleuze over abstractie?
- Volgens Deleuze kan het ene alleen worden gezien als abstractie van allemaal verschillen, dus het weglaten. Plato wil abstraheren van de uniciteit van de zijnde.
- Wat zeg je als je zegt dat een zijnde uniek is volgens Deleuze?
- Dat er niets ander is dan de zijnde. Het doet geen recht aan uniciteit als het afhangt van het ander.
- Hoe denkt Deleuze over het niet-zijnde van Plato?
- Het is een aporie voor Plato en zijn oplossing is geen oplossing maar een naamgeving aan het probleem.
- Het gaat om het ding zelf en nabootsing dat is het probleem van Deleuze met Plato.
- Hoe heeft Nietzsche het Platonisme op z’n kop gezet?
- Door het zijnde weg te strepen.
- Wat gebeurt er als je het zijnde van het Platonisme wegstreept?
- Dan heb je geen goede en geen slechte imitatie.
- Wat gebeurt er als je goed en kwaad weghaalt?
- Dan komen ze naast elkaar te staan. Er is geen hiërarchie. Ze zijn gelijk, maar er is welk verschil.
- Dus als je het Platonisme wil omdraaien, moet je iets met dat verschil doen.
- Hoort de filosoof volgens Plato bij zijnde of bij schijn?
- Niet bij schijn en niet bij zijn.
- In de symposium is de filosoof degene die gericht is op het zijnde, maar weet dat hij er geen volledige kennis van heeft.
- De filosoof hoort dus in de tussenruimte.
- Waarom is de metafysica van Aristoteles volgens een bekende Aristoteles geleerde geen wetenschap?
- Omdat het geen onderwerp heeft.
- Waar gaat de metafysica van Aristoteles over?
- Boek IV: Metafysica als algemene of universele ontologie.
- Boek VII: Metafysica als theorie van de substantie (ook wel ousiologie genoemd naar ousia = substantie).
- Boek I: Metafysica als theorie van de oorzaken (ook wel etiologie genoemd naar aitia = oorzaak).
- Boek VI & XII: Metafysica als theologie.
- Welk antwoord krijg je als je vraagt wat volgens Aristoteles de belangrijkste betekenis van zijn is?
- Een ambigu antwoord.
- Enerzijds het concrete ding is het belangrijkste zijn, anderzijds is de vraag naar de eerste oorzaak (begrip van God) het belangrijkste begrip van zijn.