laatste wijziging: 10-05-2019

010-A Analytisch

BRONNEN: 

Een analytisch oordeel is een oordeel over een subject waarbij dat wat over het subject wordt gezegd (het predicaat) altijd al vervat ligt in het begrip van het subject: “goud is een metaal” en “de hond is een zoogdier” zijn voorbeelden van dergelijke analytische oordelen. Typisch aan een analytisch oordeel is dat het een a prioribewering is, en dus niet ontleend is aan de ervaring. Alle wiskundige stellingen zijn bijvoorbeeld analytisch.

Bij een synthetisch oordeel wordt aan het subject een predicaat toegevoegd zonder dat dit meteen vervat is in dat subject. Voorbeeld: “deze kat is zwart”. Dit oordeel komt via waarneming tot stand terwijl bij een analytisch oordeel het analyseren van het begrip van het subject de hoofdrol vervult. Analytische oordelen worden ‘noodzakelijk’ genoemd terwijl synthetische oordelen contingent zijn – ze kunnen waar of niet waar zijn. Een voorbeeld van contingentie in een synthetisch oordeel is “Alle T-Fords zijn zwart”. Dit is uiteraard niet altijd het geval, het is afhankelijk van het geval en het toeval en kan dus betwist worden.

Een analytisch oordeel is onmiddellijk inzichtelijk. Een synthetisch oordeel behoeft argumentatie: het is mogelijk de geldigheid van een synthetische uitspraak te betwisten. Tot vóór Immanuel Kant meenden filosofen dat synthetische oordelen a priori niet mogelijk waren, en dat ze dus steeds voortkwamen uit de ervaring (zie verder).

Meer voorbeelden[bewerken]

Analytisch

(Predicaat begrip ligt besloten in het subject begrip.)

Synthetisch

(Predicaat begrip zit niet besloten in het subject begrip.)

Oorsprong[bewerken]

Kant[bewerken]

Het onderscheid tussen analytische en synthetische oordelen werd voor het eerst gemaakt door Immanuel Kant, die probeerde het Engelse empirisme van onder anderen Locke en Hume te verenigen met het Duitse rationalisme waarin hij was onderwezen. Het empirisme vooronderstelt dat de zintuiglijke ervaring de ultieme bron van alle kennis is (en alle kennis dus contingent is), terwijl het rationalisme vooronderstelt dat de ratio de bron van kennis is (en alle kennis dus noodzakelijk is).

Om deze kentheoretische kloof te overbruggen, werkte Kant in zijn Kritik der reinen Vernunft het onderscheid uit tussen a priori (of: rationeel) en a posteriori (of: empirisch) en tussen analytisch en synthetisch. De hoofdvraag van zijn werk is: “(Hoe) zijn synthetische oordelen a priori mogelijk?”. Immers, de mogelijkheid van a posteriori synthetische oordelen is evident (het constateren van een stand van zaken in de waarneembare werkelijkheid voegt altijd kennis toe) evenals de mogelijkheid van a priori analytische oordelen (het rationeel afleiden van een predicaat van een subject dat al in de geest van het denkende individu aanwezig is). De mogelijkheid van a priori synthetische oordelen bewijst Kant echter ook: de logische tafels en ruimte en tijd zijn zogenaamde transcendentalia, ofwel mogelijkheidsvoorwaarden voor de ervaring. Met deze vaststelling ontstaat de beroemde “Copernicaanse wending” van Kant, ofwel het besef dat niet de ervaring alle kennis constitueert of een metafysische ideeënwereld, maar dat de menselijke geest de totaliteit van de ervaring structureert; het ding an sich is daarom onkenbaar.

Frege[bewerken]

De filosoof Gottlob Frege stelde dat alle analytische oordelen uiteindelijk zijn te herleiden tot logische waarheden. Deze stelling wordt ook verdedigd (en uitgebreid tot wiskundige oordelen) in het logicistische programma van onder meer Bertrand Russell.