16

Sessie 16 - Maandag 16 november 2020

  Vrijheid

  detail

  • .

    H16 Vrijheid

  • In Frankrijk krijgt het heldere, rationalistische Verlichtingsdenken concurrentie van een school die vraagtekens zet bij de helderheid van het bewustzijn en objectivering van de werkelijkheid.
  • Begin 20e eeuw ziet Bergson een spanning tussen kloktijd en duur. De beleefde tijd uit de leefwereld (duur) wordt weggedrukt door een op zich heldere rationaliteit die het brongegeven (duur) onmogelijk maakt door het op te delen in gelijke, meetbare delen (kloktijd). De oorspronkelijk tijd van leven is niet objectief, het bestaat niet uit objecten zoals de kloktijd dat wel lijkt te zijn. Duur is afhankelijk van betekenis, aandacht en handeling. Het wachten op iets spannends lijkt eeuwen te duren, een spel van uren een moment. Duur is afhankelijk van het concrete leven, kloktijd is een abstractie. Meten is in dit geval niet weten maar vergeten.
  • De kloktijd is afgeleid van de duur en is voor het leven van mensen van groter belang. In de duur staan de gebeurtenissen, dingen en mensen centraal en zijn ze onvoorwaardelijk. Ze staan niet in een keten met andere gebeurtenissen en vooral het tijdschema, waarin ze voorwaardelijk worden gemaakt. Toch heeft de kloktijd een grote invloed gekregen op het leven. Het reguleert en maakt efficiënt: een industrieel productieproces is niet voor te stellen zonder gelijke, op elkaar afgestemde tijd-duren van alle deelnemers. Maar waar de kloktijd verschijnt en groeit, wordt de duur naar de achtergrond gedrukt: het lijkt of ze niet meer mag bestaan. Denk aan de afspraak in de zalige tijd van zee die een lange vakantie heet: hierdoor wordt het je kunnen overgeven aan het ritme van de dag onderbroken: steeds aanwezig is de grens aan de tijd, gesteld door de afspraak, en onderbreekt zo het ‘dulce fare niente’, het zalige nietsdoen waar de tijd in verdwijnt.

  • .

    Fenomenologie

  • Vanuit de Verlichting was een filosofie ontstaan die wetenschappelijke blik op de werkelijkheid centraal stelde. Hierin werd de werkelijkheid gelijk gesteld aan wat systematisch empirisch is te onderzoeken.
    • “Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen”, zo luidt de slotzin uit de Tractatus van Wittgenstein.
    • Hij bedoelde daarmee dat er alleen gesproken kon worden over empirisch waarneembare zaken.
    • Andere zaken bestonden misschien wel, maar het was niet zinnig om daar wetenschappelijke analyses op uit te voeren.
    • Filosofie moest opgaan in natuurwetenschap.
  • In de filosofie is altijd wel oog geweest voor deze andere zaken: Kant noemt dit de redelijke ideeën, die zaken uitdrukken die zelf niet waargenomen kunnen worden maar wel van vitaal belang zijn voor het sociale en morele leven van mensen (zoals de ziel, vrijheid en God). Hegel probeert ook wetenschap onder te brengen in de historische ontwikkeling van de geest en Schopenhauer en Nietzsche wijzen op de drijfveren van de mens als een geheel ander bereik van werkelijkheid, naast die van de neutrale causaliteit van de waarneembare dingen. Freud probeert het psychische leven wetenschappelijk te ontsluiten.
  • Maar aan het begin van de 20e eeuw komt een school op die er van uit gaat dat deze pogingen, en zeker de objectivistische natuurwetenschappelijke blik, niet in staat waren recht te doen aan de eigen werkelijkheid van de geest omdat ze de geest ook nog steeds tegenover of in termen van een objectivistisch-positivistische schema begrepen.
  • De redelijke begrippen van Kant begrijpen de mens vanuit logische, verstandelijke begrippen, Hegel begrijpt de geest vanuit grote historische beelden, Nietzsche en Schopenhauer gebruiken een te groot concept (de Wil) om  de concrete beleving recht te doen. Uiteindelijk zijn dit allemaal verklaringsschema’s. Heidegger zal later zeggen: dit zijn allemaal nog steeds metafysica ’s: begripsschema’s die beginnen met een begrip van hoe de werkelijkheid als geheel zou zijn.
  • De fenomenologie stelt zich tot doel om de geest te beschrijven vanuit hoe de werkelijkheid en zij zelf voor zichzelf verschijnt. “Fenomeen” betekent: hoe iets als zichzelf verschijnt.
  • Bij Kant was hoe de werkelijkheid verschijnt afhankelijk van de structuur van het denken (Kant noemt dit verstand). Zintuigelijke indrukken worden verwerkt tot dingen in tijd en ruimte: waarnemingen. Waarnemingen zijn producten van het verstand. Dus wij hebben nooit direct inzicht in hoe de dingen die wij waarnemen zelf zijn. De structuur van het denken is volgens Kant logisch: het bestaat uit tijd en ruimte en wat hij “categorieën” noemt, zoals oorzaak, veelheid. Dit verstand is er dus op gericht om zintuiglijke indrukken om te vormen tot waargenomen dingen in de wereld. Hierop is vervolgens de rede geënt die ideeën en principes toepast op de wereld.
  • Centraal bij Kant staan dus waargenomen dingen. “Voorhanden” noemt fenomenoloog Heidegger die. Volgens fenomenologen is het voorhandene echter niet primair en de basis van de geest, zoals Kant dacht. Het is namelijk slechts een specifieke wijze van kijken. Vooraf aan het voorhandene gaat volgens Heidegger het “ter handene”: het omgaan met dingen vanuit concreet leven, zoals handelingen en relaties. Doordat het specifieke tot iets voorhanden maken van waarnemingen tot wetenschappelijke en economisch succes heeft geleid is dit voorgesteld als het enig juiste en zelfs dat waar de geest in essentie op gericht is.
  • De fenomenologie begint met reflexieve analyse van wat zich in het bewustzijn afspeelt. Het bewustzijn is niet waarneembaar zoals dingen in de wereld, maar dit is de wijze waarop dingen en gedachten zich aan de fenomenoloog als individu voordoen. Dit is subjectief maar de enige weg om te bepalen hoe en gebaseerd waarop een beeld van de werkelijkheid ontstaat. Daarom noemt Husserl fenomenologie “strenge wetenschap”. Fenomenologie is dan de poort naar het ontsluiten van de wereld en is daarmee de basis van kentheorie. Daarnaast is fenomenologie de poort naar het ontsluiten naar de subjectieve wereld van het bewustzijn.
  • Belangrijke begrippen in de fenomenologie zijn:
    • Intentionaliteit: bewustzijn is geen vast gegeven maar een proces die altijd gericht is op iets buiten zichzelf en bezig is om een coherent beeld te maken
    • Denkhouding: de intentionaliteit gebeurt altijd vanuit een instelling die kan verschillen door interne driften of situaties. Hiermee kan de verschenen werkelijkheid anders zijn, afhankelijk van de betreffende denkhouding. Als ik voetbal speel draait mijn wereld om de bal en de medespelers. Ben ik daarin scheidsrechter dan is dat weer anders dan wanneer ik de coach ben van het team dat en penalty tegen kreeg. “Feiten” kunnen voor elk van deze denkhoudingen anders zijn.


  • .

    Een mondain bewustzijn

  • Fenomenologie als poort naar de subjectieve wereld trok Sartre aan. Hiermee leek de existentie, het concrete, eindige menselijke bestaan met zijn menselijke betekenis zinnig en gestructureerd bestudeerbaar.
  • In Sartres fenomenologie staat het “ik” centraal: het subjectieve denken dat zichzelf bewust is en zichzelf als iets definieert. Dit ik is geen ding, met vaststaande eigenschappen, een essentie, maar is “existentie”: het is een mentaal, intentioneel, proces dat altijd op de werkelijkheid buiten zichzelf gericht is. Daarin zit speelruimte: het is, zoals boven gesteld, niet een vast gegeven dat de werkelijkheid zich altijd op dezelfde manier voordoet, de getoonde werkelijkheid is afhankelijk van de “denkhouding” van het bewustzijn. Het ik en de wereld zijn “voor-zich”: afhankelijk van de activiteit van te ik. Dingen zelf zijn “op-zich” en zijn wat ze zijn, hoewel ze niet definitief als wat ze zijn vast inzichtelijk zijn voor het bewustzijn. We denken dit vaak wel, zeker vanuit een wetenschappelijke denkhouding.
  • De wereld van het ik kan verstarren als het zich laat vastpinnen op één specifieke denkhouding, zoals de wetenschappelijk objectiverende.
  • Het ik bestaat wel in vaststaande verhoudingen, zoals een persoonlijke geschiedenis of specifieke vaardigheden. Maar deze bepalingen zijn geen noodlot en allesbepalend. Het ik heeft altijd een vrijheid, een speelruimte. Dit wordt duidelijk in het “niet”: het ik kan altijd nee zeggen, in het uiterste geval bijvoorbeeld besluiten tot zelfmoord.


  • .

    Hufters

  • Na WOII wordt Sartre filosoof-God. Zijn boodschap van onvervreemdbare en onvernietigbare keuzevrijheid was “een antwoord op het morele vacuüm dat na de oorlog was ontstaan”.
  • Sartre beloofde dat het mogelijk was op basis van een ethiek van de vrijheid een nieuwe maatschappij te bouwen op de ruïnes van de oude. Vrijheid wordt een gebod, zoals het gebruik maken van het eigen oordeelsvermogen dat was voor Kant. Vrijheid moet omdat daarom het ik bij zichzelf blijft en geen ding wordt. Conformisme, gedachteloos gedrag, normen en waarden overnemen van anderen, instituten of de tradities is dan een doodzonde, verraad aan het ik.
  • De vijand werd het klootjesvolk, de bourgeoisie, de hufters, les salauds.


  • .

    Veroordeeld

  • tot vrijheid, keuzes, verantwoordelijkheid voor mezelf en de wereld, authenticiteit
  • Als we ons totaal afhankelijk maken van iets anders, verloochenen we ons zelf (de mogelijkheid nee te zeggen, vrij te zijn) en maken we onszelf tot ding. Kant zou zeggen: we gaan op in de causaliteit van de wereld.
  • Zelfs als we fysiek worden gedwongen hebben we nog de vrijheid een andere betekenis te geven aan hetgeen ons overkomt. Als we worden opgesloten of met geweld gedwongen tot een bekentenis of verraad, kunnen we altijd nog kiezen hoe we ons verraad zien: of het onvermijdelijk was of dat we het vergoelijken.
  • Elke identiteit, ook de ogenschijnlijk natuurlijke zoals sexe, is afhankelijk van de keuzevrijheid. Je wordt geboren als man of vrouw, maar kiest voor de invulling er van.
    • [Noot: In de huidige gender- en identiteitspolitiek is dit nog een stuk verder gevoerd en wil men anderen dwingen om de keuze voor een gender door anderen te laten accepteren.
  • Betekent keuzevrijheid dan ook niet dat een ander de keuze heeft om jouw (keuze voor een) gender te erkennen? Moet de ander jouw keuze altijd respecteren? Hoe zit het dan met het nee kunnen zeggen van die ander? Hier openbaart zich het individualistische uitgangspunt van Sarte’s filosofie, zeker in deze fase van zijn carrière. Keuzevrijheid betreft de keuze van een subject voor de betekenissen in zijn/ haar wereld. Wat als dit de keuzevrijheid van anderen beperkt?]
  • Keuzes zijn nooit volledig te beargumenteren, we zijn eindige, beperkte wezens, maar we zijn wel verantwoordelijk voor onze keuzes. De mogelijkheid en de plicht te kiezen maakt me uiteindelijk ook verantwoordelijk voor de wereld en de keuzes van anderen, zoals de politiek. Ik had namelijk invloed kunnen uitoefenen. We zijn dus schuldig.
  • De mens zweeft boven een diepe grondeloosheid: we tasten grotendeels in het duister, hebben alleen onze keuzevrijheid waarmee we ons ik kunnen grondvesten en zijn ook nog eens verantwoordelijk voor alles.
  • Dit maakt authenticiteit zo belangrijk: het niet door anderen ingefluisterd en beïnvloed zijn. Op basis van niets dan eigen vrijheid en verantwoordelijkheid leven. Op het spel staat de vrijheid, de essentie van het ik.