17

Sessie 30 november 2020

De hinderlijke ander – Sartre

Hoe het ik zijn vrijheid bewaart en de strijd aan gaat met de wereld


details details

  • ik
  • de ander

 


Inhoud

Dialectiek van het ik

Dialectiek van de ander en het ik

De hel

One night stand

Ik in en versus wereld

Noot: Hoe erg is dualisme?

Existentiële psychoanalyse

De wereld in handen van het subject?


Dialectiek van het ik

  • 247 Het “ik” is niet wat het is. Het staat altijd op afstand van zichzelf en op afstand van de wereld waarin het zich bevindt. Op die vaststelling gegrondvest Sartre de menselijke vrijheid. Die is absoluut, niet omdat een mens bij machte zou zijn een wereld te scheppen naar zijn eigen wil. Maar wel omdat hij soevereine zeggingskracht heeft over de betekenis die de wereld waarin hij zich aantreft, voor hem heeft
  • 247 Ik ben man, vrouw, dom, intelligent, Nederlander of Japanner:
    • maar hoe ik met deze kenmerken omgaat en hoe ik ze opneem in het levensproject dat ik voor mijzelf ontwerp, dat is helemaal mijn zaak
  • 247 Ik schep de wereld niet, maar herschept haar wel door haar een bepaalde zin te geven conform mijn bestaanskeuze
  • 247 wanneer twee personen tegenover elkaar staan, zien ze elkaar om te beginnen als object, aldus Sartre
  • 247 In de gang van een hotel lichte man op zijn knieën door een sleutelgat te turen
    • Het licht in de gang gaat aan
    • Wat doet u hier?
      • Op dat ogenblik ontstaat een machtsstrijd, die eindigt met de overgave van wie het eerst de  ogen neerslaat en zich aan de objectiverende blik van de ander onderwerpt.
      • Deze machtsstrijd is kenmerkend voor elke verhouding tussen mensen volgens Sartre

Het ik is niet wat het is: het is de eenheid achter het perspectief op de wereld en op zichzelf. Maar dit perspectief verandert met elke ervaring en daarmee verandert ook de eenheid. Deze onvoorspelbaarheid is het scheurtje in de wereld van de causaliteit waar de menselijke vrijheid op is gebaseerd. Omdat ik niet volledig samenval met mezelf, mijn eigen driften, heb ik ook daar een afstand toe en heb altijd een mogelijkheid om niet te handelen, niet te volgen, niet op te gaan in driften, omstandigheden of druk van buiten.

De speelruimte van de menselijke vrijheid betreft de betekenis die de mens geeft aan dingen: niet hoe dingen zijn, maar wat ze hem zeggen: hoe ze voor hem/haar zijn, niet wat ze op zich zijn.

“De mens is een absolutum”, iets dat absoluut is, niet relatief, staat helemaal op zichzelf en wordt niets dan zichzelf bepaalt. De mens is als God.


.

Dialectiek van de ander en het ik

Een ander ik heeft een andere uitwerking voor het ik dan de wereld of het ik zelf. De ander is een object en tegelijk een ik zoals ik. Én een ander ziet mij als een object en als een ik.

Ik word door een ander betrapt in mijn eigen “ik-heid” maar een ander kan mij ook declassificeren. Ik ben transparant en kwetsbaar voor en door een ander, en de ander en zijn oordeel en blik onttrekken zich aan mijn eigen macht. Ik kan zingeven wat ik wil maar ik kan de blik van de ander niet geheel naar mijn wil zetten. In het ergste geval maakt de ander mij tot een ding en beklemt mijn vrijheid, waardoor dit in zekere zin nog waar wordt ook.

Dit gebeurt bijvoorbeeld door “framing” of “labelling” waarbij ik als iets, in een bepaalde identiteit, wordt geplaatst en als niets anders wordt gezien.

Doordat wij sociale wezens zijn, zoals sommige dieren, maar ook omdat het ik en de vrijheid zo nauw met elkaar samenhangen en zo kwetsbaar zijn, zijn we afhankelijk en beïnvloedbaar. De blik van de ander en het oordeel van de ander doen er altijd toe.

 

Schaamte en verlegenheid zijn uitdrukkingen van gevangenschap in de blik en het oordeel van de ander. Sartre geeft als ontsnappingsmogelijkheid het overtreffen van die blik. Laten zien dat je de blik van die ander ziet, wat het met je doet en dat jij ook een zelfde manier die blik zier zoals die jou ziet. Daarmee geef je er een andere duiding aan: je bent niet meer het object zoal de ander dat ziet maar wordt een ik dat dit spel doorziet en meer is dan wat die blik eerst meende te zien.

Sartre ziet dit als een machtsstrijd, die kenmerkend is voor elke verhouding tussen mensen.

God is ook zo’n blik waarmee we in een machtsstrijd staan. God is namelijk een ander die ons altijd ziet en die zelf niet in de machtsstrijd is te betrekken en waar niet van valt te winnen. Daarom moeten we atheïst zijn om vrij te kunnen zijn. Vrijheid is een tegenspraak met het bestaan van God.

 

[Noot GNU: klopt dit wel? Waarom zou het dan niet kloppen? Wat zou een gelovige van dit argument vinden? Wat is atheïsme en sluit dat godsdienst uit? Gaat het om God of om de horigheid aan een religieuze traditie? Dit zijn verschillende zaken: je kunt denken dat er een God is maar niet religieus zijn en andersom.

Mijns inziens gaat het bij Sartre om wat Freud min of meer bedoelde met het Über-Ich: de normen die van buiten af op het ik gelegd worden en waar hij niet aan kan ontkomen. De autoriteit, de blik die hier van uit gaat en die zelf onzichtbaar en onaantastbaar is, werkt als een “onzichtbare keten, die sterker is dan welke andere keten”(Nietzsche). Niet voor niets zag Freud in het Über-Ich, de introductie er van door de vader bij het kind en het schuldgevoel dat het kind daar uiteindelijk aan over houdt, de oorsprong van godsdienst.]


.

De hel


Sartre’s individualisme blijkt uit dat hij in dit spel, deze dialectiek, alleen maar strijd ziet en geen gezamenlijke, positieve basis. Er is geen “wij”: het wij is alleen een collectieve blik, een Über-Ich vanuit de groep. Dit heeft dezelfde status als een God die zelf niet in een strijd op zijn plek is te zetten en waarbij de individuele blik zichzelf kan herpakken.

De hel, dat zijn de anderen”: alleen vanuit een wij kunnen wij elkaar zo veroordelen dat we niets anders dan onze misdaden zijn. Het wij waaruit een oordeel komt is veel massiever en onaantastbaarder dan het oordeel van één ander. Vrijheid is dan voorgoed beknot.

[Noot GNU: dit zien we heden ten dage nog meer in het wij van de sociale media! Het oordeel van dit wij heeft de uitwerking van een virtuele sociale moord.]

  • 251 In de filosofie van Sartre blijft de anderen mijn authenticiteit bedrijven, zolang ik hem niet op mijn beurt “ver-niet”

Dit gaat ook over de gelukzalige vereniging van twee ikken in de liefde. Ook daar verstoort een derde, uitwendige blik, de eenheid en de vrijheid, en worden de geliefden hun liefdesdaad en een perversie.

In het directe contact met anderen is de vrijheid dus steeds bedreigd. Het ik moet constant op zijn hoede zijn om de objectivering door de ander teniet te doen. Hij moet zich steeds bewust zijn van het spel van de blikken en daarin in control blijven.

De existentiële tragedie moet wijken voor de politiek-morele keuze

De Tweede Wereldoorlog biedt voor Sartre, en ook anderen, een geheel nieuwe ervaring. De grote boze buitenwereld, de wereld van politiek, maatschappelijke structuren en ontwikkelingen creëert een mega-Über-Ich maar ook een objectieve vijand en een objectieve solidariteit. Het verzet, de strijd met zijn absolute dreiging van leven en dood. Het partij kiezen en het aanvaarden en dragen van de consequenties: het offeren van het eigen leven, dat  van anderen, het staan in een “zijn tot de dood” (Heidegger) laat de relatieve kleinheid van de dialectiek van de ander achter zich.

In het verzet ontstaat een losgelsagen zijn van traditie en geschiedenis. Een tijd buiten  de historische tijd die de historie zelf weer kan beïnvloeden.

Dit bevrijdt het ik uit zijn individualisme. De authenticiteit die hierin wordt ervaren roept de maatschappelijke strijd op als een manier van leven die de authenticiteit en de vrijheid lijkt te kunnen bewaren. “De existentiële tragedie moet wijken voor de politiek-morele keuze.”

De dialectiek van het ik en de ander wordt opgeheven, overtroffen, en mondt uit in de dialectiek van de geschiedenis en de maatschappij. Vrijheid kan alleen als individuen zich verenigen in een collectieve strijd voor iedereen en ieders individuele vrijheid. “Geen volk is vrij dat een ander volk onderdrukt” zei Marx ooit. Sartre zou gezegd kunnen hebben: “Geen individu is vrij als er nog andere individuen niet vrij zijn”.

Dit betekent utopisme: de morele plicht, vanuit een individueel streven naar vrijheid en het besef van waar het van afhankelijk is, om een ideale wereld na te streven waarin iedereen vrij is van de beperking van zijn vrijheid.

[Noot GNU: Sartre associeert zich daartoe met ideologieën die in hun grote maatschappelijke goede bedoelingen juist de hel hebben bewerkstelligt.]

Dit hele project blijft volgens Ger Groot “een wereld die ik met mijn keuze geschapen heb”. De vrijheidsdrang begeeft zich op het smalle pad van de maatschappelijke strijd waarin de vrijheid ook weer wordt bedreigd, vaak juist op een schaal zoals dat niet eerder is vertoond.

Vrijheidsdrang wordt een idee van vrijheid en vervolgens een idee van hoe de maatschappij er uit moet zien en deze mag en moet zelfs eventueel met geweld worden afgedwongen.

 

.

254 One night stand

  • 255 “One night stand” slaat op de man die zijn geliefde door het sleutelgat bespiedt
  • 255 Het universum is van de mens. Dat is wat Sartre bedoeld met het woord “humanisme “: de mens staat absoluut Centraal
  • 255 De mens is het criterium en zelfs de bestaande voorwaarden van de hele wereld geworden
  • 255 Het bewustzijn is bij Sartre in laatste instantie net zo zelfbewust als het bij Descartes is
  • 256 Voor Sartre is de wereld (en allen die haar bewonen) in laatste instantie geen “situatie “maar een instrument. De mens houdt de wereld in zijn hand om met haar te doen wat hij wil, viel de betekenis die hij haar toekent
  • 257 De filosofie ziet zich eindelijk gesteld voor de moeilijkste uitdaging: de dood van god accepteren en tegelijk dienst te leggen van plaats bewust leeg laten

Eindigheid en oneindigheid in de fenomenologie

Volgens Ger Groot bevindt het probleem van Sartres denken zich in de dichotomie tussen “eindigheid” en “oneindigheid”. Deze wordt uiteindelijk niet overwonnen.

Aan de ene kant begint de fenomenologie met het denken vanuit de eindigheid: het concrete bewustzijn vanuit de bewustzijnsinhoud en wat daarvanuit te zeggen is over het bewustzijnsproces: bewustzijn is altijd bewustzijn van iets, en is daarmee gericht en open voor zijn omgeving en dit valt als proces, activiteit, te beschrijven als intentionaliteit.

De inhoud van het bewustzijn, wat het bewustzijn denkt, wat het maakt van de indrukken die het krijgt, zijn deels pure bewustzijnsvormen, ideale objecten. En daarmee denkt het bewustzijn meer dan wat alleen maar concreet is. Wiskundige vormen, rekenkundige principes zijn ook oneindig maar komen voort uit een eindig levend wezen. Dat is al wonderbaarlijk genoeg.

Intentionaliteit betekent gerichtheid op de wereld om er steeds een coherent begrijpelijk geheel van te maken. Gerichtheid is ook een energie, gedrevenheid en komt voort uit iets wat daar aan vooraf gaat: bewustzijn is “gemotiveerd” zoals Husserl dat noemde. Hierin zitten o.a. de driften van de psychoanalyse, de wil van Schopenhauer en Nietzsche maar ook de verwevenheid van het subject met zijn lijf, zintuigen, wereld en betekenissen en relaties die er al voor hem zijn.


.

Ik in en versus wereld

In de intentionele activiteit ontstaat een eenheid, het ik, waarin het zelfbewustzijn zich uitdrukt. Het levende wezen denkt over zichzelf na, maakt zichzelf tot intentioneel object en deze gedachte wordt een nieuw uitgangspunt, een identiteit die van belang wordt voor het concrete leven. Het ik is het grote thema voor Sartre. Op basis van intentionaliteit heeft het ik zelf invloed op het bewustzijn: het stelt zichzelf als norm en doel en daarom is vrijheid belangrijk: hiermee wordt het ik in stand gehouden in krachten, van binnen en van buiten, die hem willen determineren.

Doordat het ik in Sartres systeem zelf zo’n grote motivatie wordt in het bewustzijn, ontglipt Sartre nu juist de eindigheid, het concrete en de verworteling van het subject in de wereld. Het ik wordt een beoogd almachtig Subject dat zijn eigen wereld schept, zoals God dat als Subject voor de gehele wereld deed. We staan weer als leeg subject tegenover een wereld. Subject versus object.


.

Noot: Hoe erg is dualisme?

Ger Groot vindt het blijkbaar een manco dat het ik tegenover de wereld staat en er niet volledig een deel van uit maakt. Wat is hier erg aan en: is het te vermijden? Waarom is hij zo bang voor het dualisme tussen subject en object. Ik en wereld, geest en lichaam? Is het niet onvermijdelijk en een feit van het menselijk bestaan? Bovendien: is het dualisme van Sartre een metafysisch dualisme of een moreel dualisme? Is het ik daadwerkelijk iets dat buiten de wereld is, of is het dualisme een uitdrukking van een moreel gebod tot vrijheid waarin het subject zich moet ontwortelen aan de causaliteit der dingen? Ik ben geen Sartre-kenner of adept maar ik neig naar de laatste optie en ben met Kant en Heidegger van mening dat een zeker dualisme onvermijdelijk is. De mens, het bewuste rationele subject, is voor wat betreft motivatie en afhankelijkheid volledig een ding in de wereld zoals andere dingen en levende wezens; het heeft daarentegen ook een verhouding tegenover zichzelf en de wereld die het er nooit geheel mee laten samenvallen.


.

Existentiële psychoanalyse

Met Sartre wordt de mens het absolute criterium van het universum. Hij was dit al als het ging om kennis (Kant), hoewel dat ook betekende dat kennis en waarheid niet meer was dan een constructie die zich alleen voor wat betreft praktische toepasbaarheid meer of minder succesvol toonde. De laatste conclusie werd bij Nietzsche de laatste nagel aan de doodskist van God en de absolute Waarheid. Nietzsche doordacht dit nog verder en voegde daar ook nog een ontmaskering en relativering van de moraal toe.

Sartre probeert dit positief om te draaien door het subject de almacht in zijn eigen wereld te geven. Hiervoor is wel zelfanalyse (existentiële psychoanalyse) en waakzaamheid jegens de ander nodig. De “bestaanskeuze” moet vastbesloten en juist worden gemaakt, zonder je over te geven aan het onbewuste.


.

De wereld in handen van het subject?

Zo pakt de dood van God goed uit, maar zo bedoelde Nietzsche het niet helemaal. De prijs is ankerloosheid, waarbij alles mogelijk is. Een revolutie laat in eerste instantie een vacuüm na, waarin alles, ook het slechtste, mogelijk is. Het slechtste is dan verlies van kwaliteit van leven, verderf van het leven in banaliteit, of overname door vulgaire krachten en ontremming. Sartre zag dit niet en vertrouwde op de rationaliteit van ieder mens. Hij zag niet de blijvende afhankelijkheid van traditie en cultuur, die hoewel geen wetenschappelijke waarheid, wel samenhang en maatschappelijke rust bracht. Hij kon hier niets anders dan het glasheldere en volledige inzicht dat het ik zou hebben tegenover zetten.

De verhouding tussen mensen wordt door Sartre op dezelfde wijze gereduceerd tot transacties tussen subjecten, waarbij het niet meer is dan een arena waarbij ieder op zijn tellen moet passen. Ik geef mijn wereld vorm en een ander is daarin een weerstand, een obstakel of zelfs een stoorzender.

Steeds meer blijkt echter dat de materiële en sociale wereld niet maakbaar zijn en zich verzetten tegen de greep van het subject.

“Het grote misverstand van de moderniteit, waarvan Sartres systeem de apotheose vormt, komt aan het licht in het fiasco waar het op uit loopt. Sartres revolutionaire humanisme is nog lang niet radicaal genoeg, omdat het de dood van God maar ten halve accepteert.”

De plaats van God moet bewust leeg gelaten worden, dat wordt de uitdaging. Het radicale humanisme moet niet stil blijven staan bij het proclameren van de mens als criterium maar de vraag naar de mens rigoureuzer stellen.