18

Sessie 30 november 2020

Toegang tot het zijn


  • 259 Na de Tweede Wereldoorlog moest het “zelfbewuste “humanisme terrein prijsgeven.
    • Het probleem waarmee het geconfronteerd werd (het wegvallen van god) bleek niet op te lossen door de mens op zijn plaats te zetten.
    • De mens is nu eenmaal geen god en wanneer hij dat toch probeert te zijn, liggen mislukking en soms regelrechte catastrofes in het verschiet.
    • We moeten de mens dus een andere plaats geven, op een andere manier over hem gaan denken dan de moderniteit gaandeweg is gaan doen.
    • De mens is een wezen dat niet zijn eigen fundament kan zijn.
    • In een poging zijn bestaan ze angsten bezweren, zal hij op zoek moeten gaan naar andere oplossingen
  • 260 Heidegger probeert onder woorden te brengen wat het betekent in de wereld te bestaan:
        • wat “wereld” is,
        • wat “bestaan is,
        • wat “zijn “is
  • 261 Trump’s  handtekening
  • 261 Er-zijn zie :
  • 261 De mens bewoond de wereld waartoe hij behoort
261 Ter hand
  • 261 Voorwerpen zijn mij ter hand    bladzijde 99  zijn en tijd
  •  261 De hamer is te zwaar   bladzijde 450  zijn en tijd
  • 262 Bij de terhandenheid blijft het bestaan niet staan.
    • Het vormt zich op een reflexief vlak een voorstelling van de dingen  én van hun zinssamenhang.
    • Dan liggen de dingen niet meer “automatisch “in de hand (“terhanden”) maar zijn ze “voorhanden”
    • Het Dasein van de dingen letterlijk als een voorstelling op: als een toneel waarna het bewustzijn kijkt, zoals een toeschouwer dat doet in een theater
  • 262 Het toekijkende subject is geen medespeler meer op het toneel van de wereld, maar is regisseur-schrijver en producent tegelijk geworden
  • 262 De wereld is vanaf dat moment nog slechts de waarde-loze en neutrale grondstof van het denken
264 Vastbesloten
  • 264 De mens moet zich steeds realiseren dat hij ingebed is in een betekenisvolle wereld die hij niet zelf heeft gemaakt.
  • 264 Het primaat ligt niet bij hem, maar bij het zijn, en daardoor kan hij pas bestaan
  • @

Inhoud

Burn-out van het humanisme

Heidegger ‘s denkgang

Bezorgdheid om zijn: ontologie

Ter-hand

Voor-handen: van medespeler naar regisseur

Metafysica en zijnsvergetenheid

Vastbesloten

Vrijheid versus eindigheid

Ontwerpen in afhankelijkheid en zorg

De ommekeer

Hybris versus eindigheid

Weerbarstigheid van het bestel

Gelatenheid


.

Burn-out van het humanisme

Het “eigenmachtig humanisme” wordt door Sartre nog gepropageerd, door Heidegger wordt het aangevallen.

Het wegvallen van God blijkt niet op te lossen door de mens in Zijn plaats te zetten.

Redenen hiervoor:

  • Zo goddelijk blijkt de mens niet te zijn: hij is sterfelijk, afhankelijk, eindig. Ook het fenomenologisch herontdekte bewustzijn is een altijd beperkte kleine blik op de werkelijkheid, bepaald door voor hemzelf in beginsel onduidelijke drijfveren.
  • Waar de mens reikt boven een eindig bestaan en wil heersen en scheppen mondt dit dikwijls uit in rampspoed en kwaadaardigheid.
  • De goddelijke aspiraties van de mens komen juist voort uit bestaansangst en de wil deze te overschreeuwen.

 

 


Heidegger ‘s denkgang

Husserl begon de fenomenologie door het bewustzijn als uitgangspunt te nemen: hoe verschijnt de werkelijkheid in het bewustzijn en waarvan is dit afhankelijk? Hoe de werkelijkheid verschijnt bleek grotendeels afhankelijk te zijn van het bewustzijn zelf: bewustzijn is een activiteit die van zintuiglijke input een coherent, betekenisvol geheel maakt. De intentionaliteit bleek daarbij zelf weer afhankelijk van context, motieven, herinneringen, denkhoudingen.

Voor Heidegger was vooral het feit dat het bewustzijn altijd in een wereld zit dat het product is van een denkhouding interessant. Het primaire fenomeen is volgens hem niet een individuele bewustzijnsinhoud of het bewustzijn zelf maar de wereld als wereld waarin het bewustzijn is betrokken: het “in-de-wereld-zijn”. Een individuele bewustzijnsinhoud (voor Husserl het fenomeen) is namelijk al een abstractie: we hebben het voordat we het beschouwen al geïsoleerd van andere inhouden en wat we als eerste ervaren: de wereld voor het bewustzijn.

Heidegger ’s filosofie begint met een analyse van dit “in-de-wereld-zijn”. De dingen in de wereld kunnen niet los gezien worden van het ding wat deze dingen waarneemt en die met de dingen om gaat. Het is maar de vraag of het in eerste instantie (en latere instanties) om de dingen in de wereld gaat, zoals dat voor natuurwetenschappen wel zo is.

Het primaire fenomeen van het “in-de-wereld-zijn” stuit daarmee meteen op het onderscheid tussen het concrete bestaan van het ding dat wij zelf zijn en de andere dingen. De vraag dringt zich dan op: hoe is het mogelijk dat een ding in de wereld (wij zelf) in staat is tot het zich bekommeren om andere dingen in de wereld? “Bewustzijn” levert geen antwoord: dit is het resultaat van het in-de-wereld-zijn en daarmee kun je analyseren hoe een specifiek ding er uit ziet en wat diens betekenis is. Het bewustzijn zelf wordt vooraf gegaan door het in de wereld zijn.

Heidegger gebruikt daarom het woord “bewustzijn” of “mens” niet in zijn eerste analyses. Het gaat om primaire verhoudingen tussen dingen in de wereld. Het ding wat wij zijn noemt hij “Dasein” (er zijn) om uit te drukken dat het iets is dat ook een ding in de wereld is, maar die wordt bepaald door het feit dat het “Da” is: altijd specifiek op een bepaalde plek en tijd en van daaruit zich verhoudend tot en met de wereld. Andere dingen zijn “Seienden”: dingen die alleen maar zijn wat ze zijn. Dit zijn de dingen van Sartre die op zich zijn. Maar het Dasein leeft in “vertrouwdheid” met de dingen en staat niet zoals bij Sartre tegenover de dingen en andere mensen.

 

Bezorgdheid om zijn: ontologie

Dit komt doordat het “het Dasein in zijn zijn om het zijn gaat”. Dit is niet alleen zijn eigen zijn maar ook het zijn van andere zijnden, met name andere Dasein-en. Om deze primaire verhoudingen weer te geven gebruikt Heidegger termen uit de “ontologie”. Wat het Dasein kenmerkt is dat het “bezorgd” is: het beseft dat er andere zijnden buiten hemzelf zijn en naast dit besef heeft het de vertrouwde, zelfs bezorgde houding ten opzichte van andere dingen: niet alleen kent en begrijpt hij andere zijnden, hun bestaan (zijn) is van belang voor hem. Dit is het best te begrijpen als ontologie: als zijnsverhoudingen. Heidegger noemt dit ontologische differentie: Zijn – Dasein – Zijnden.

Het zijn is daarmee het bestaan van zijnden en is daarmee iets anders dan het zijnde. Het Dasein gaat het om dit zijn van zichzelf en de andere zijnden. Dit zijn moet niet worden gezien wat je in de zijnden kunt aantreffen. Het zijn openbaart zich in het Dasein: daar komt het bestaan van de zijnden pas ter sprake. Het zijn is “de transcendentie”: het feit dat wij (het Dasein) van andere zijnden kunnen ervaren als iets dat buiten ons bestaat (de transcendentie van iets anders) is het zijn. Het Dasein is de “Lichtung” (open plek in het bos) waarin het Zijn van de zijnden wordt geopenbaard.

 

Ter-hand

De vertrouwdheid van het Dasein met andere zinden blijkt in de “terhandenheid”: dit is de alledaagse en praktische omgang met dingen. In deze vertrouwdheid kijken we niet naar de dingen maar zijn ze een integraal onderdeel van ons lijf en de omgang met de wereld. Als ik een iets vastmaak ben ik bezig met iets vast te maken en gaan de hamer en spijker op in de handeling: ik kijk niet expliciet naar ze en vraag me af wat ze zijn en waar ze uit bestaan. Ze zijn een verlengde van  mezelf.

Expliciet kijken gebeurt als een handeling wordt verstoord of we helemaal niet handelen maar een theoretische denkhouding innemen.

 

Voor-handen: van medespeler naar regisseur

We bevinden ons dan niet in de “terhandenheid” maar in de “voorhandenheid”: dingen zijn dan voor ons en we kijken met volle aandacht naar het ding zelf. Het ding is losgekoppeld van onze betrokkenheid en is al helemaal niet meer een verlengde van ons lijf. Voorhandenheid is een theater, waarin het subject toeschouwer en het ding object wordt.

Voorhandenheid is een specifieke manier van kijken, een theoretische denkhouding zou Husserl zeggen, waarin sprake is van een andere wereld en een ander in-de-wereld-zijn: de dingen zijn nu op een afstand aanwezig en geen onderdeel meer van mijn omgang met de wereld. In deze wereld sta ik tegenover de dingen en zijn ze voor mij anders beschikbaar: niet meer zoals ze vanuit zichzelf zijn, maar in mogelijke andere, causale, functionele, verbanden.

“Het toekijkende subject is geen medespeler meer op het toneel van de wereld, maar is regisseur-schrijver en producent tegelijk geworden: hij staat buiten en boven de wereld en de dingen en kan daarmee doen wat hij wil.”

Het ding gaat nu op in een wereld die als geheel buiten mij staat: een “horizontale” wereld van directe eenduidige betrekkingen zonder zorg. Dingen worden hierin ge-re-presenteerd als een waarde-loze grondstof voor het denken.

 

Metafysica en zijnsvergetenheid

Metafysica, de leer van het geheel der dingen, is voor Heidegger de kern van de Westerse filosofie: waarin uiteindelijk alles in een neutraal waarde-loos wereld-beeld wordt geplaatst.

 

Dit begon met Plato, die de voorstelling van het zijnde (idea) centraal stelde. Hiermee werd het zijn van de zijnden “vergeten” als onderdeel van de verhouding met het Dasein. Dat het zijn van de zijnden afhankelijk is van het Dasein, waarin het ter sprake komt, zichtbaar wordt en er zorg om is, is vergeten: alles moet zich richten op het zijnde zoals het “is”, dat wil zeggen: zoals het in alle neutraliteit, los van het Dasein, verschijnt.

De wereld wordt het geheel van de zijnden en staat nu los van het Dasein. Deze kan er nu vrij over beschikken, voor zijn eigen projecten. De metafysica wordt door Heidegger als “techniek” getypeerd: de wereld en alle dingen er in worden als een anonieme machine gezien waarin ingegrepen kan worden. Het wordt een schema van functionaliteit, het “bestel”.

Het Dasein staat hier los van, wordt een absolute waarde en mag vrijelijk beschikken over de wereld. De wereld en de mens worden niet meer als van elkaar afhankelijk gezien.

Het Zijn wordt dan niet meer als de transcendentie van de dingen, de oplichting in het Dasein, maar als het geheel van zijnden gezien.

In dit geheel circuleert alles, kan en moet alles in beweging en bruikbaar gemaakt worden: “alles wird Kinetik” (bewegingsleer) zegt Heidegger in het laatste interview dat hij aan die Zeit geeft.

Dat het Dasein de enige absolute waarde wordt in de metafysica drukt zich uit in het humanisme. Humanisme is in deze vorm daarom niets meer dan een uithangbord van de metafysica.

 

Vastbesloten

Vrijheid versus eindigheid

Voor Sartre was autonomie een morele waarde die misschien niet in de menselijke basis realiteit is (omdat we door van alles worden beperkt en bepaald) maar wat wel realiteit kan en moet worden.

Heidegger ziet vooral een niet te overkomen eindigheid die het menselijke wezen bepaalt. De zin van het bestaan ligt in de wereld waar we aan zijn gekluisterd. Dit is niet per se slecht. Wat we nodig is vooral een juiste houding waarin aandacht en respect hebben voor de wereld, de relaties die ons bepalen en dan met name het Zijn die in ons oplicht waardoor we Da-sein worden. Hoewel Heidegger geen gelovig of theologisch denker is te noemen pleit hij wel voor een quasireligieuze houding als het gaat om onze verhouding met het Zijn en de wereld. Hij gebruikt daarvoor woorden als: “verstaan”, “horigheid”, “gelatenheid”, “geworpenheid”, waarin deemoedigheid in plaats van verzet of vrijheidsdrang doorklinkt.

 

Ontwerpen in afhankelijkheid en zorg

In Zijn en Tijd overheerst nog een analytische, onderzoekende geest. Heidegger laat de wereld van het subject vanuit zijn nieuwe inzichten zien. Een groot deel van het boek is een systematische exploratie van de wijze waarop het Dasein “existeert”, in de wereld is. De fenomenologie van Husserl klinkt nog sterk door in het begrip “ontwerp”: hier werkt Heidegger de intentionaliteit uit in termen van zijn eigen ontologische differentie in combinatie met tijdelijkheid. Het Dasein is gericht op de wereld en leeft vanuit de relaties waarin hij bestaat naar de toekomst toe. Mogelijkheden worden geprojecteerd vanuit het heden over het heden naar de toekomst toe.

Er zijn niet alleen maar krachten en machten waarin het Dasein, eindig en geworpen als het is, maar in mee waait, het Dasein heeft betrekkingen die iets van hem vragen: een gerichte houding, keuzes en een visie waar de zorg voor het eigen en ander zijn om vraagt.

Voor deze gerichte houding gebruikt Heidegger de term “Entschlossenheit” (vastbeslotenheid).

[Noot: Ger Groot ziet een tegenspraak tussen de zorg voor het zijn en de vastbeslotenheid, maar ik denk dat dit niet zo is. Zorg vraagt om vastbeslotenheid en is niet alleen maar zorgelijkheid maar handelen omwille van het zijn. Zo noopt oprechte empathie met een vriend die een probleem heeft niet alleen maar tot meehuilen maar vooral tot helpen.]

 

De ommekeer

Het doel van Heidegger ‘s filosofie is om de Westerse filosofie op een nieuwe grondslag te vestigen. Dit zou ook een oude grondslag kunnen zijn omdat Heidegger zijn waardering laat blijken voor pre-socratische denkers zoals Anaximander, Herakleitos en Parmenides.

In ieder geval staat het Westerse denken volgens Heidegger in het teken van het “bestel”: het plaatsen van de werkelijkheid in een schema van functionele, causale verbanden: een platgeslagen wereldbeeld. Hier hangt een verabsolutering van het subject mee samen, die als in wezen onafhankelijk van zijn eigen bestaan in de werkelijkheid wordt gedacht. Sartre ’s ethiek van vrijheid was hier ook nog een uitdrukking van.

 

“Vastbeslotenheid” is in eerste instantie de houding waarmee het Dasein zich moet ophouden te midden van zijn eigen afhankelijkheid en de zorg voor het Zijn. Vastbeslotenheid is dan ook nog de houding om de Westerse filosofie mee aan te pakken: het aangaan van de dialoog met wetenschappen, politiek, kunst en literatuur. Hier zit dan nog de hoop in om te overtuigen en uitgangspunten te vervangen, mensen  de waarheid van het Zijn te openbaren.

 

Hybris versus eindigheid

Na de 2e wereldoorlog introduceert Heidegger het begrip “gelatenheid” als het gaat om wat de houding moet zijn om het doel van zijn filosofie, het Westerse denken op een nieuwe grondslag te vestigen. Zijn ervaringen in de oorlog hebben er wellicht toe bijgedragen, ik denk dat hoe dan ook hij tot een dergelijk standpunt was gekomen en dat deze al uit zijn eerdere denken af te leiden was. Vanaf het begin stond de “eindigheid” en onmachtigheid van het menselijk subject centraal. Eén van de contradicties hier vanuit met het Verlichtingsproject is dat de laatste “activisme” en “hybris” in het vaandel heeft staan: “sapere aude” (durf te denken of durf te weten)!

Daarnaast is een kroonjuweel van de Verlichting de wetenschappelijke methode die mathematisering van waarneming, onderzoek en wereldbeeld impliceert.

Ger Groot zegt hierover: “De mens moet iets zijn waarvoor hij zelf ontologisch niet kan instaan.” De mens wil het criterium en God-schepper zijn, maar is zelf te zeer onderhavig aan invloeden en zelf schepsel om dit te kunnen waarmaken zonder rampen te veroorzaken.

 

Weerbarstigheid van het bestel

Hoe dan ook: gaandeweg loopt Heidegger steeds meer tegen de weerbarstigheid van het “bestel” aan. Deze zit niet alleen in de hoofden van filosofen, maar ook in die van wetenschappers, politici, ondernemers, media, vakbonden en burgers en buitenlui. Het is zelfs realiteit geworden door de omwalsing van natuur en kosmos door middel van technische innovaties en het doordringen van deze in elk aspect van het bestaan.

Hij ziet het bestel zelfs als iets dat vanuit het Zijn zelf komt, of liever: vanuit het terugtrekken van het Zijn mogelijk wordt.

 

Gelatenheid

Heidegger verandert zijn houding en noemt die “gelatenheid”. Dit betekent niet meer de strijd aangaan met het “bestel” maar deze “uitzitten” en geduldig wachten op het uitgeraasd zijn van de interne drijfveren van het bestel die alleen maar meer groei, ontwikkeling en globalisering nodig heeft als zelfrechtvaardiging. De grenzen hiervan dienen zich vanzelf aan.

Het is aan de denker om dan klaar te staan om paden voor andere zingeving aan te kunnen geven. Om de open plek die het Dasein is, open te houden zodat het Zijn weer ter sprake komt.

 

In het debat dat Heidegger voerde met het humanisme in zijn artikel “Brief over het humanisme” komt dit tot uitdrukking.