2

Sessie 4 – 11 november 2019

Sessie 5 – 25 november 2019


Hoofdstuk 2 De mens een subject

Onderwerpen

  • *** Vensters op de wereld
  • *** invloeden van Descartes
  • 40 Het subject
  • 41 onguur
  • 42 taal
  • 45 Een stuurman op zijn vaartuig
  • *** De wiskunde is de poort naar de werkelijkheid
  • *** De zekerheidseis van Descartes
  • *** De 4 oorzaken van Aristoteles
  • .
  • .
  • .
  • .
  • .
  • .
  • .
  • .
  • .

 

42 subject
  • Eén van de meest veelzeggende uitdrukkingen van de zich aankondigende nieuwe architectuur van het denken is de betekenis van “subject”.
  • <TO DO>  Het subject-predicaat schema
  • In het Engels vinden we nog een restant van de oude betekenis: “subject” is daar het onderwerp.
  • Subject betekent oorspronkelijk het “onderliggende”: dat waar eigenschappen op van toepassing zijn (hypokeimenon).
  • In de filosofie wordt het onderliggende vanaf Descartes “substantie” genoemd.
  • In de filosofie en later het dagelijks leven wordt subject steeds meer de persoon. En deze wordt steeds minder onderliggend. In het begin nog wel: subject als burger, rechts-subject onderworpen aan wet en gezag. Maar het wordt steeds meer een actief beginsel en bron van waarde en betekenis. Het wordt meer “rechthebbend” in plaats van “verplicht zijn tot”.
*** Vensters op de wereld: over de waarde van Descartes (uitweiding)

Bij Anselmus is denken en waarheid onderdeel van een vooraf gegeven gebouw van woorden en betekenissen. Denk aan het oude schema: piramide, oorzaak en gevolg en micro-macro. We leven allemaal in vooraf gegeven zekerheden waar we ons vaak niet bewust van zijn. We hebben een uitgangspunt nodig, een “venster”, om iets te kunnen zien. We zien alles altijd onder een bepaalde optiek. Dit kan een individueel perspectief zijn of een cultureel geheel van waarden en normen.

Wat is nu de grote revolutie van Descartes?

  1. Dit was zijn bijdrage aan de “mathematisering” van het wereldbeeld, zodat de wetenschappen zich konden ontwikkelen.
  2. Daarnaast maakt hij de waarheid afhankelijk van individuele reflectie. God is daarin een onderdeel. Pas omdat hij in deze reflectie nog een onmacht tegenkomt, hij kan puur op reflectie gebaseerd geen criterium vinden voor of wat hij hier vindt ook overeen komt met een wereld buiten het denken, moet hij een begrip vinden in het denken wat hem vertrouwen geeft om te zijn gedachten te verbinden met de wereld.
  3. Maar filosofisch gezien is er nog een element aan zijn denken die nog steeds door sommige hedendaagse denkers hoog wordt geacht (waaronder René Gudde). Descartes stelt namelijk het hebben van deze “denkramen” op de agenda en maakt deze zelf tot object van denken. Dit mag dan onderdeel zijn van een onderliggend programma om natuurwetenschap te rechtvaardigen ten opzichte van met name theologie, maar het zorgt er wel voor dat de structuur van denken en waarnemen zelf voortaan een belangrijk thema wordt. Het effect van dit motief is in eerste instantie vooral twijfel.
*** 4 invloeden van Descartes

Er zijn daarmee 4 invloeden van Descartes op de “wording van het moderne subject” en daarmee de architectuur van het denken:

  1. Het “ik denk” wordt het absolute uitgangspunt in plaats van God. Alleen het individuele denken is waar we vanuit mogen gaan. Het is de enige bron van waarheid en waarde.
  2. Het meest zuivere, de “essentie”,  van het ik en zijn denken zijn de heldere en duidelijke ideeën, dit is met name in de wiskunde te vinden.
  3. De werkelijkheid is gelukkig in “essentie” ook wiskundig van aard. Daarmee is kennis mogelijk (Descartes “bewijst” dit door zijn vertrouwen in een goede God).
  4. Het mentale venster en proces van waar vanuit we denken en waarnemen wordt onderwerp van onderzoek. Dit is niet een vaststaand “ik” maar het proces en de eigen wereld van de geest die er voor zorgt dat we iets op een bepaalde manier zien. Dit wordt het transcendentale motief in de filosofie genoemd. Dit wordt later verder ontwikkeld door met name Immanuel Kant in de 19e , de fenomenologie (Husserl, Heidegger), structuralisme en de analytische filosofie (o.a. Wittgenstein) in de 20e eeuw (waarover later meer).

Noot: vaak wordt hier het “dualisme” nog genoemd. Ik weeg dit zelf niet zo zwaar. Dualisme is in mijn optiek niet een “probleem” dat overwonnen moet worden. Ik ben bang dat dualisme een feit is. Waarom moet alles één (1) zijn? Dit is m.i. een overblijfsel van de oude architectuur (zoals in monotheïsme tot uitdrukking komt).

40 Het subject

Eén van de meest veelzeggende uitdrukkingen van de zich aankondigende nieuwe architectuur van het denken is de betekenis van “subject”. In het Engels vinden we nog een restant van de oude betekenis: “subject” is daar het onderwerp. Subject betekent oorspronkelijk het “onderliggende”: dat waar eigenschappen op van toepassing zijn (hypokeimenon). In de filosofie wordt het onderliggende vanaf Descartes “substantie” genoemd. In de filosofie en later het dagelijks leven wordt subject steeds meer de persoon. En deze wordt steeds minder onderliggend. In het begin nog wel: subject als burger, rechtssubject onderworpen aan wet en gezag. Maar het wordt steeds meer een actief beginsel en bron van waarde en betekenis. Het wordt meer “rechthebbend” in plaats van “verplicht zijn tot”.

41 Onguur

Over mensen, dieren, taal, denken en automaten

  1. Onderscheid mens en dier: taal. Vermogen zinnen uit woorden samen te stellen om gedachten te delen. Dit idee was nog gemeengoed en stamt van Aristoteles. Bij Aristoteles betekent “animal rationale” (zoön logon echon) taal om mee te delen (dit betekent logos nl. in het Grieks ook).
  2. Dit wordt bij Descartes in 2e instantie dat de mens een denkend wezen is. Sterker nog: wij zijn een denkende substantie. Denken is dan niet meer het samenstellen van zinnen om gedachten mee te delen, maar denken wordt als individu denken van de werkelijkheid. De mededeelbaarheid of de mededeling is nu blijkbaar logisch en zeker, als de basisinzichten maar helder en duidelijk zijn. Deze zijn immers aangeboren dus de ander heeft ze ook: je hoeft de ander dan niet op te wekken tot een gedachte maar de gedachte alleen maar wakker te maken.
  3. Dieren zijn als automaten
  4. De automaat komt in de 16e eeuw in de mode: het wordt de metafoor voor wat een levend lichaam is. Pneumatiek en oorzakelijke tandwielige overdracht van beweging.
    1. Het dier, en slechts voor een gedeelte de mens, is een automaat
    2. De automaat laat menselijk vernuft zien. “Ontdekking en uitvinding vloeien samen”.
      1. Inzicht in oorzakelijkheid
      2. Ontwerp van nieuwe oorzakelijkheid, beheersen en creëren
    3. Technische innovaties werken als metafoor om levende wezens mee te begrijpen. Zie het effect van de stoommachine, de telefooncentrale en de computer op het zelfbegrip. Wat zal het effect van Kunstmatige Intelligente zijn? Ik raad de fil “Ex machina” (trailer: https://www.youtube.com/watch?v=EoQuVnKhxaM). In deze film moet iemand een robot aan de Turing test onderwerpen maar gaat hij uiteindelijk over zijn eigen menselijkheid twijfelen (omdat de robot hem overtreft).
42 Taal als mededeling versus denken van heldere en duidelijke ideeën

De mens krijgt een nieuwe verhouding tot de werkelijkheid middels mechanisering. Dit gaat samen met de op handen zijnde dood van God en de verheffing van de mens. Waar God de schepper minder vanzelfsprekend is, lijkt de mens deels zijn rol als schepper te kunnen invullen.

De prijs hiervoor is een verschraling van het mensbegrip. Ger Groot gaat hier niet echt op in maar ik vind het juist interessant om te weten hoe Descartes eerst nog het “oude” zoön logon begrip gebruikt om eerst het onderscheid tussen mens en dier vast te stellen (taal als vermogen middels woorden gedachten mee te delen) om daarna uit te komen op nieuw mensbegrip: een abstracte, lege denkende substantie met zijn pure, abstracte maar heldere en duidelijke gedachten die vooral geometrische vormen en verbanden zijn.

In het oude begrip staat het belang van dialoog, wisselwerking en de gemeenschap nog voorop, bij Descartes wordt dit het vermogen van een individu om de gehele werkelijkheid zeker te vatten.

45 Een stuurman op zijn vaartuig

Over het dualisme van Descartes

Voor Descartes en zijn tijdgenoten was de ontluikende mechanica en daarmee de schier universele toepassing van wiskunde een “nieuwe waarheid”: je moest hier rekenschap van geven als denker. Hier diende zich een nieuwe grootmacht aan die tot om lengte van dagen zou gelden. Dit betekende dat het systematisch wiskundig ontleden van de werkelijkheid de waarheid van die werkelijkheid openbaarde. De materiële werkelijkheid bleek te worden bepaald door universele en logische regels.

Dit werd dus een nieuw uitgangspunt. Maar een ander oud uitgangspunt kon men nog niet laten gaan. Dat was het denken, het bewustzijn, de geest. Deze kon men (nog) niet denken als ook door dezelfde wetmatigheden geregeerd. Inmiddels zijn hier natuurlijk al goede pogingen toe gedaan (denk aan biologie, gedragswetenschap, computerwetenschap, taalwetenschap).

Voor Descartes was dit nog niet beschikbaar en voor hem was dus de geest nog een eigen domein, met een eigen dynamiek. Zie hier de motivatie voor het beruchte dualisme. Als beide bereiken niet tot elk verenigbaar zijn, dan zijn het dus ook aparte bereiken die niet tot elkaar te reduceren zijn.

Wat is hiervan het probleem? Er zijn enkele mogelijkheden:

  1. Als je per se wilt dat er maar één waarheid is (erfenis van de oude denkarchitectuur?) waar vanuit alles af te leiden is. In dat geval moet je een gemeenschappelijke grond voor beide vinden (dit deed Spinoza) of je moet de één tot de ander herleiden. Materialisten leiden alles af uit de materie (b.v. Marx), idealisten uit de geest (b.v. Hegel)
  2. Als uit de ervaring blijkt dat de autonome geest toch wordt beïnvloed door de materie. Dit argument wordt door Descartes beantwoord. Hij suggereert dat er in de hersenen een plek is waar deze wisselwerking plaats vindt (de pijnappelklier). Hiermee kan hij ook verantwoorden dat zonder deze plek, de geest autonoom is. De geest kan trouwens autonoom zijn, door te reflecteren en alleen bij de heldere en duidelijke ideeën te verwijlen.

Het blijkt in de loop der eeuwen steeds lastig de wisselwerking tussen geest en materie te verklaren. De meeste pogingen de geest te verklaren vanuit materiële processen dringen de geest alleen maar terug, waarbij altijd ergens in de hersenen een plek blijft voor een geestelijk proces (“the minds I”, de blik op de wereld, het begrip, de wil, het zelf) die zelf niet materieel van aard is. Ergens in de machine van de geest zit dan toch nog een mensje (homunculus).

De geest komt historisch gezien uiteindelijk wel voort uit materiële processen maar blijkt er niet volledig toe te reduceren. De wereld van de geest is nl. dialectisch van aard (zie De dialectiek van de vraag naar de mens op pagina 4). Zo wordt gedrag niet alleen bepaald door natuurwetten maar ook door motivaties, denkbeelden, opvattingen. Denkbeelden en theorieën over gedrag hebben ook weer invloed op gedrag.


Sessie 6 –  Maandag 9 december 2019

 

Op deze avond zijn de volgende kernbegrippen aan de orde geweest:

  • wiskunde
  • de zekerheidseis van Descartes
  • 4 oorzaken (Aristoteles)
  • De eeuw van de ontmaskering
  • Lamettrie : de geest wordt een onderdeel van . . . 

*** De wiskunde is de poort naar de werkelijkheid

De filosofie na Descartes tot en met de 17e eeuw kan gekenschetst worden als een “metafysica van de fysica (citaat Gerard Numan).

  • Metafysica gaat over de grond van de werkelijkheid zelf, de samenhang van de werkelijkheid.
  • In deze periode (1600 – 1700) betekende dit voornamelijk het geven van een rechtvaardiging voor de natuurkunde en bestond filosofie uit het ontwerpen van een samenhang van mens, geheel der werkelijkheid en wiskunde.
  • Filosofie was kentheorie geworden, waarbij bij voorbaat vast stond wat kennis was: het systematisch exploreren van de natuurlijke, objectieve wereld.
  • Dit was de waarheid waarin denkers stonden. En hier waren maar weinig uitzonderingen op (bijvoorbeeld Montaigne).
  • Zo was volgens John Locke kennis eerst en vooraleer kennis van de primaire kwaliteiten van een ding (zijn ruimtelijke eigenschappen) en pas in latere instantie van secundaire kwaliteiten (klank, geur, smaak).
  • Hier is duidelijk de metafysica van deze tijd aan het werk: het zijn van een ding is wat het als object in tijd en ruimte is. De rest van wat je van het ding kunt zeggen zijn affecten van onze zintuigen die niets wezenlijks over het ding zeggen.
  • De grond der dingen (metafysica) is de geometrie van de wereld (zoals de natuurkunde die beschrijft).

*** de zekerheidseis van Descartes

  • Het ontstaan van het subject.
  • Zo is er een filosofisch spoor waarin het individuele subject nodig blijkt om objectieve kennis na te streven: alleen op de bodem van dit subject vinden we de criteria voor kennis van de buiten wereld.
  • Dit subject wordt dan zelf een object van kennis: hoe werk de geest zodat kennis nodig is en wat zijn de mechanieken van onze geest.
  • 54 Parallel hierin verandert het subject in het maatschappelijk verkeer. Zo treffen we in de 18de eeuw “intellectuelen” aan: onverschrokken vrijgeesten die alles kritisch beschouwen en vaak op “debunking”, “deconstructie” of “ontmaskering” uit zijn.

*** de 4 oorzaken van Aristoteles

  • Met oorzaak wordt “oer-zaak” bedoeld. Dat wat voorafgaat aan iets. Waar iets uit voort komt, wat er voor heeft gezorgd dat iets bestaat of is zoals het is.
  • In de media wordt vaak de vraag gesteld ‘wat is dé oorzaak?’, bijvoorbeeld bij een crisis of ramp. Dit is meestal een verkeerde vraag. Men suggereert dan bij voorbaat dat er maar één zaak is die relevant is. Dit heeft natuurlijk te maken met de gevoelde noodzaak een zaak beheersbaar te houden: er is iets ergs gebeurt: we willen dan meteen weten hoe we het moeten duiden, wie er schuldig is en wat we moeten doen.
  • Meestal zijn er vele zaken die voorafgaan en nodig zijn om iets te bewerkstelligen.
  • Er zijn verschillende typen oorzaken. Aristoteles onderscheidde er vier:
    • Als voorbeeld gebruikte hij een standbeeld:
      • de steen (de materiële oorzaak),
      • de beeldhouwer (de bewerkende oorzaak),
      • het ontwerp van het standbeeld (de formele oorzaak)
      • en het doel, bijvoorbeeld dat het een god moest voorstellen voor het pantheon (dit is dan de doeloorzaak).

 

doel oorzaak bewerkende oorzaak formele oorzaak materiële oorzaak
  • Er is een beeld nodig wat een God moet voorstellen
  • er is een doel
  • de bouwer
  • de stichter van
  • het ontwerp
  • de analyse
  • software
  • hardware

  • Aristoteles dacht hierbij vooral aan dingen in een menselijke context: deze bestaan ergens uit en zijn gevormd door iets met oogmerken en beperkingen. Zijn begrip van dingen vooronderstelt een bezielde wereld.
  • Met de Verlichting wordt een sterk onderscheid gemaakt tussen
    • de wereld van dingen (de res extensa) en
    • de wereld van de geest (de res cogitans).
  • In de res extensa heerst alleen nog maar een koude, mechanische bewegingsoorzaak. In het mechaniek kun je nog een doel zien (res cogitans), maar doelen kunnen alleen worden bereikt als je ernstig rekening houdt met de blinde bewegingswetten van op zich doelloze bestanddelen. In de bewegingsoorzaak wordt het effect alleen maar veroorzaakt door deze bestanddelen.
  • Spinoza stelde dat het meeste menselijke dwalen, vooral op moreel terrein, voortkomt uit het verwarren van doeloorzaken met bewegingsoorzaken.
  • En toch is de doeloorzaak in de late 20ste eeuw bezig aan een renaissance: in de evolutietheorie en externalisme gaan stemmen op om complexe effecten zoals aanpassingen aan omgevingen en bewustzijn vanuit doel-oorzakelijkheid te begrijpen.
  • Tenslotte moet hier nog het onderscheid tussen voldoende en noodzakelijke voorwaarden worden vermeld. Leibniz benoemde dit onderscheid als eerste.
    • Een voldoende voorwaarde is een oorzakelijk verband die op zich genoeg is om iets te bewerkstelligen. God is een voldoende voorwaarde voor de schepping.
    • Een noodzakelijke voorwaarde is zelf niet voldoende maar wel nodig: zonder deze voorwaarde doet zich het effect niet voor. Een verbrandingsmotor werkt niet zonder brandstof, maar ook koelvloeistof, smeermiddelen en elektriciteit zijn noodzakelijk voor het laten draaien van de motor.
  • Oorzakelijkheid drukt de wording en werking van een fenomeen uit en is vaak complexer dan gedacht. De voldoende voorwaarde van Leibniz komt dicht in de buurt van de bewerkende oorzaak van Aristoteles. Maar de metafoor van het standbeeld laat al zien dat de bewerkingsoorzaak (de beeldhouwer) zelf niet genoeg is. Uit een beeldhouwer alleen komt niet een standbeeld voor: daar zijn nog een beeldhouwopdracht, een ontwerp en materiaal voor nodig.
  • De wording en werking van iets heeft nogal wat variabelen: factoren die steeds anders kunnen zijn maar wel van belang zijn voor het eindproduct. De samenhang van deze variabelen is van groot belang. Er worden nog wel eens fouten gemaakt in het analyseren van variabelen en hun onderling causale samenhang. Een mooi voorbeeld hiervan is dat men lange tijd heeft gedacht dat rode wijn een trigger (een bewegingsoorzaak) voor migraine is. Dit dacht men omdat migraineaanvallen vaak vooraf werden gegaan door het drinken van rode wijn. Rode wijn leek een oer-zaak en daarmee een belangrijke bewegingsoorzaak. Kortgeleden ontdekte men dat een migraine aanval wordt vooraf gegaan door dieper gelegen neurologische toestanden die door de patiënt dan nog niet worden opgemerkt. Een effect is een veranderend smaakbeleving. Patiënten kunnen in deze aanloop periode bijvoorbeeld plots een sterke trek krijgen in chocolade en rode wijn. Rode wijn drinken bleek daarmee een effect te zijn van migraine en niet een (bewegings-)oorzaak!

 

  • Tenslotte nog iets over tijd. Tegenwoordig ervaren wij de oorzakelijke/ tijdsrelaties als lineair: verlopend van begin naar eind. De oorzaken van Aristoteles, en dan met name de doeloorzaak, gaan er van uit dat er ook tegengestelde relaties zijn: van doel of gevolg naar het begin toe.
  • In de ideeën geschiedenis wordt vaak gewezen op het verschil tussen een mythisch, cyclisch tijdsbesef en een lineair tijdsbesef. De overgang zou samenhangen met de overgang van “mythos” naar “logos”. In een mythisch besef wordt de werkelijkheid beleefd en geordend vanuit de belangrijkste betekenissen.