5

Sessie 8 : maandag 3 februari 2020

  1. miniaturen
  2. Hoe ik wil wat ik wil
  3. De gulden regel

Hoofdstuk 5 : miniaturen en de gulden regel

    Detail      Detail 

79 Miniaturen / perspectief
  • 79 Kant zet als filosoof de eerste stap in de richting van het denken waarin de werkelijkheid wordt teruggebracht naar datgene wat verschijnt.  Zo’n 100 jaar later zal de fenomenologie hierop voortborduren
  • 79 Nietzsche stelt zelfs dat waarheid niets anders is dan een vorm van perspectivisme
  • 79 Het verdwijnpunt in de schilderkunst is niets anders dan de erkenning van de kijkende blik van de schilder als het principe dat het hele tafereel beheerst: het perspectief 
    •  81 Door de invoering van het perspectief wordt de afbeelding getoond zoals mensen ze zien, en niet zoals god
    • 82 Het besef van een goddelijke rangorde zal in de westerse moderne tijd gaandeweg afsterven en plaatsmaken voor een verheerlijking van het individu is losgemaakt van ieder voor gegeven hiërarchie
    • David Hockney – pearblossom
  • 82 Er wordt nu een democratisch beginsel zichtbaar

.

84 Hoe ik wil wat ik wil
  • 84 Datgene wat niet tot het zintuiglijk- waarneembare behoort, kan geen voorwerp van kennis zijn: althans niet van hetzelfde soort kennis als die welke de empirie aandraagt
  • 85 Aan het einde van het proces van structurering denken we de wereld alsof ze een samenhangend geheel is, zoals we ook onszelf denken alsof we een eenheid zijn. Het “ik” volgens Kant is de totaliteit die al mijn indrukken, denkbeelden en zelfs mijn gevoelens omsluit en bij een oud: het “ik denk “dat al mijn gedachten begeleiden moet
  • 85 Het ik is zeker geen ding, zoals ook de wereld (de vorm van de totaliteit van alles wat is) geen ding is
  • 86 de traditionele metafysica heeft verschillende uitspraken gedaan die als antinomieën kunnen worden behandeld, zoals De kosmos is eindig   Zie ook Antithetica ( THESE en ANTITHESE )
  • 86 Volgens Kant is het idee van de kosmos als overkoepeling niet een idee van empirische meetbaarheid, maar heeft betrekking op de wijze waarop hij de wereld als een samenhang denken
  • 86 Kant: “Haar voornaamste taak bewijst de rede in het van elkaar onderscheiden van de zintuiglijke wereld en de verstandelijke wereld en daardoor voor het verstand zelf in het afbakenen van diens grenzen “
  • 87 De ziel, of het ik, is niet iets in de werkelijkheid, maar een perspectief waaronder ik mijzelf beleef
    • Ik heb in mijn zelfbesef weet van mijn ik, maar dat kan ik niet in de werkelijkheid aanwijzen
  • 87 Ik heb een lichaam dat functioneert als een machine, maar tegelijkertijd ervaar ik dat er aan het handelen van deze machine iets voorafgaat: de wilsbeschikking die deze hele machinerie in werking zet (de vrije wil)
  • 87 De wereld is dus wat ons verstand (in de betekenis van Kant) daarvan maakt

.

84 De gulden regel
  • 87 “Metafysica van de zeden“, zoals de raadselachtige titel van een van Kants boeken luidt, betekent niets anders dan dat de voorwaarden van het morele leven gevonden moeten worden in de menselijke constitutie
  • 88 Er is bij Kant (in tegenstelling tot Descartes) maar één werkelijkheid en één materie, maar daar verschijnt het redelijk wezen dat de mens is, zoals hij letterlijk zegt, onder twee gezichtspunten “vanwaaruit het zichzelf beschouwen kan en wetten voor het gebruik van zijn krachten, bijgevolg al zijn handelingen kennen kan “
  • 88 Kant: In onze waarneming zien we onszelf als materiële lichamen:
    1. 88 We staan ( voor zover het tot de zintuiglijke wereld behoort) onder natuurwetten
    2. 88 We staan, als behorend tot de intelligibele wereld (van het denken) onder wetten die, onafhankelijk van de natuur, niet empirisch maar louter op de rede gebaseerd zijn
  • 88 Kant: als ik mij in mijn vrijheid zou laten leiden door wat mijn luimen we in de geven, waar ik me eigenlijk leiden door mijn natuurlijke neiging
  • 88 De specifieke wetten van de vrijheid zijn uiteraard van een geheel andere aard dan die van de natuur.
    • Het zijn morele wetten
    • Er is dus een paradoxale situatie:
      • Vrijheid is er alleen maar wanneer mensen beantwoorden aan morele wetten en plichten
  • 88 In de “Kritiek van de praktische rede” werkt Kant deze moraal verder uit: bij zijn wezens die specifiek de vrijheid hebben. In die algemeenheid moet ik ook de vrijheid en de redelijkheid van de ander erkennen
  • 88 Met de Franse revolutie werd dit principe politieke realiteit
  • 89 De “verklaring van de rechten van de mens en de burger” uit 1789 leidde logisch tot het afschaffen van de slavernij
  • 89 Dat het zo lang duurde voordat alle consequenties getrokken werden uit het principe dat
    • alle mensen principieel gelijk zijn voor de wet,
    • laat zien hoe revolutionair die gedachte wel niet was
  • 89 Op die gedachte stoelt ook artikel 1 van de Nederlandse grondwet:
    • “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld”
  • 90 Het is de vraag of ook de morele regels tussen de burgers getoetst moeten worden aan een dergelijk principe van abstracte algemeenheid dat in de eerste plaats voor de staat geldt
  • 91 Kant:
  • 91 Zouden mensen alleen maar een materiële bestaan hebben, dan zou hij geen regel hebben, stelt Kant vast. En zou de mens alleen maar rede zijn, dan zou hij die regel vanzelf volgen  – en is er dus ook geen regel of voorschrift nodig. Want de redelijke mens die de onontkoombaarheid van deze regel onvermijdelijk in, zelfs wanneer hij in een kwade wil deze afwijst. Zelfs de booswicht weet volgens Kant heel goed dat hij het kwade doet, ook al besluit hij vervolgens om het toch te doen. De rede kent echter het goede en is als het ware wezens verwant daarmee. Het kwaad is een merkwaardige verstoring van het goede, waarvan ieder mens die eenvoudigweg zijn redelijke menselijkheid volgt zich vanzelf afzijdig houdt
  • 91 Filosofie staat god bij kan allang niet meer centraal.
    • god heeft zijn plaats in de kerk.
    • Maar in de filosofie zijn een soort randfenomeen geworden, een rede-idee  of transcendentale illusie: meer niet