laatste wijziging: 07-12-2018

182S F-v-d-G Computer-wetenschap

BRONNEN:

Computer-wetenschap of informatica houdt verband met het automatisch verwerken van informatie, of op zijn minst met fysische systemen of symbolen waaraan informatie wordt toegekend, door middel van bijvoorbeeld computers. Reeds vanaf het begin zijn computerprogrammeurs in staat geweest om programmawp_20_postss te ontwikkelen die computers de mogelijkheid geven om taken uit te voeren waarvoor bij organische wezens een geest nodig is. Een eenvoudig voorbeeld hiervan is het uitvoeren van een som. Het is echter duidelijk dat computers geen nood hebben aan een geest om een som van getallen te berekenen.

Kunnen zij, ooit, zover komen dat ze een geest ontwikkelen? Deze vraag is op de voorgrond gekomen van vele filosofische debatten onder invloed van onderzoek op het domein van de artificiële intelligentie (“AI”).

Binnen het domein van de artificiële intelligentie is het gebruikelijk om een onderscheid te maken tussen een bescheiden onderzoeksprogramma en een meer ambitieus programma:
Dit onderscheid werd voor het eerst gemaakt door John Searle, in de opdeling tussen
sterke AI (strong AI) en
zwakke AI (weak AI).

Het enige doel van “zwakke AI” is volgens Searle de succesvolle nabootsing van mentale toestanden, zonder enige poging om computers tot bewustzijn, gewaarwording, et cetera, te brengen.  Het doel van “sterke AI” daarentegen is de ontwikkeling van een computer met een bewustzijn dat gelijkt op dat van menselijke wezens.

Het programma van sterke AI gaat terug op één van de pioniers van de computerwetenschap, namelijk Alan Turing. Als een antwoord op de vraag “Kunnen computers denken?”, formuleerde hij de bekende Turingtest.

In de Turingtest wordt een computer geplaatst in een afzonderlijke kamer, naast een andere kamer waarin zich een menselijk persoon bevindt. De beide personen worden afgezonderd van een derde persoon die aan beide – de persoon alsook de computer – de beide vragen stelt.

Wanneer voor de derde persoon de antwoorden van de computer niet te onderscheiden zijn van de antwoorden van de menselijke persoon, dan wijst dit er volgens Turing op dat de computer kan denken.

De Turing-test heeft evenwel veel kritieken gekregen, waarvan het bekende Chinese kamer gedachte-experiment, geformuleerd door John Searle, de bekendste is.

De vraag naar de mogelijke sensitiviteit (qualia) van computers en robots blijft nog steeds open. Op dit moment echter, zijn de meeste computerwetenschappers niet erg optimistisch. Sommige wetenschappers geloven evenwel dat de ontwikkeling en specialisering van kunstmatige intelligentie nog nieuwe bijdragen kan leveren voor een oplossing van het lichaam – geest probleem. Zij stellen dat, op basis van wederzijdse invloeden tussen software en hardware die plaatsvinden in alle computers, het mogelijk is dat op een dag theorieën ontdekt kunnen worden die ons kunnen helpen om wederzijdse invloeden tussen de menselijke geest en de hersenen beter te kunnen begrijpen.

De Chinese kamer is een gedachte-experiment dat bedacht werd door John Searle.  Het experiment probeert aan te tonen dat als een computer zich precies zou gedragen als een mens, we nog niet kunnen zeggen dat die computer ook denkt als een mens.

Een proefpersoon die geen woord Chinees kent wordt opgesloten in een kamer. In de kamer is verder alleen een boek, schrijfgerei en vellen papier, sommige leeg en sommige beschreven in Chinees schrift, geordend in stapels. Via een gleuf in de muur worden voedsel, inkt en nieuwe vellen papier aangeleverd. Het boek bevat instructies, in de moedertaal van de proefpersoon, die beschrijven hoe te reageren op een binnenkomend vel, afhankelijk van het symbool dat erop staat: schrijf een teken op een vel en leg dat op de linker stapel, gooi het bovenste vel van de rechter stapel door de gleuf, enz.

Als we de kamer als geheel beschouwen, vervult deze de rol van een gegevensverwerkend systeem, oftewel een computer. De proefpersoon is dan de centrale verwerkingseenheid (processor), het boek een programma en de stapels papier vormen het geheugen.

Stel nu dat dit systeem slaagt voor de Turing-test: dat mensen die ermee converseren (door vellen papier toe te sturen en terug te lezen) geen enkele reden kunnen vinden om aan te nemen dat ze niet met een intelligent, Chinees sprekende persoon aan het converseren zijn. Searle vraagt: zou het terecht zijn om dit systeem intelligent te noemen? Kunnen we zeggen dat het Chinees begrijpt?

Hij betoogt dat het antwoord nee is. Want, vraagt hij: in welk deel van het systeem is dit begrip dan aanwezig? De persoon die erin zit volgt slechts de regels; hij heeft geen idee waar de conversatie die hij voert over gaat. Het boek en de vellen papier kunnen evenmin Chinees begrijpen. Kortom: geen enkel deel van het systeem begrijpt Chinees.

Hetzelfde geldt volgens Searle voor computers, die slechts symboolverwerkende machines zijn, zonder enig begrip van hun eigen handelen. Sterke kunstmatige intelligentie is daarmee onmogelijk.

Een antwoord op de problemen die Searle opwerpt komt van KI-onderzoekers John McCarthy en Robert Wilensky, die zeggen dat hoewel geen enkel deel van het systeem Chinees begrijpt, het systeem als geheel wel een vloeiende conversatie kan voeren. Hoewel een processor alléén misschien een bepaalde taak (Chinees begrijpen, vierkantswortels trekken) niet kan uitvoeren, kan een volledige computer met het juiste programma en de juiste invoer dat wel.