laatste wijziging: 21-10-2022
1936 Over de Oorsprong van de Meetkunde
Auteur: Husserl, Edmund
Boek: Over de Oorsprong van de Meetkunde - 1936
Gelezen: april 2021 (bibliotheek boek)
- https://nl.wikipedia.org/wiki/Over_de_oorsprong_van_de_meetkunde
- https://www.goodreads.com/book/show/19547793-over-de-oorsprong-van-de-meetkunde
In dit werk bespreekt de filosoof Husserl hoe een inzicht, in dit geval een meetkundig inzicht ontstaat, nog vóór het verwoord is.
Husserl, bekend als grondlegger van de fenomenologie, was zelf meetkundige van opleiding
Algemene thema van het boek:
Eerst is er het ideële inzicht of de idee , pas naderhand wordt dat inzicht verwoord om communicatie mogelijk te maken.
Het thema van dit boek is de constitutie (het tops-stand-komen) van de objectiviteit van ideële objecten, besproken naar de hand van de meetkunde voor zover deze geheel van ideële objecten vormt en ook zelf een ideëel object is.
13-05-2021 Een idee, bijvoorbeeld een rechthoek, is een idee wat je in je bewustzijn hebt. Wanneer je dan kijkt naar bijvoorbeeld een tafel, dan zie je deze rechthoek verwezenlijkt worden in het blad van deze tafel.
Inleiding bladzijde 7 tot en met 39
- 8 Een ideëel object bestaat alleen in en voor het bewustzijn
- 11 constitutie (verhouding) Het woord “constitutie” duidt een verhouding aan tussen ons bewustzijn en zijn objecten
- 30 literatuur “in de ruimste zin van dit begrip”
- Een boek is een in ruimte en tijd gesitueerd materiële ding van reële objectiviteit
- Maar een bepaald boek (bijvoorbeeld Kants kritiek van de zuivere rede) is een ideëel object
Bladzijde 43 tot en met 127 : de tekst van Husserl
Deel 1 van de tekst betreft de bladzijden 43 tot en met 68
- 55 De stelling van Pythagoras, evenals de gehele meetkunde, bestaat slechts eenmaal, hoe vaak, ja in welke talen ze ook uitgedrukt is
- 55 De meetkunde is hetzelfde in de oorspronkelijke taal van Euclides en in alle “vertalingen”
- 59 noot 18 : Onder een “horizon” van ons bewustzijn verstaat Husserl
- niet op de eerste plaats de omgrenzing waarbinnen zich ons bewustzijn ingesloten vindt, maar juist het open “veld” van werkelijke en mogelijke objecten dat ons binnen deze om begrenzing om zo te zeggen bij voorbaat toegewezen is
- deze horizon is ons bij elk “expliciet “of thematisch bewustzijn van een of andere bijzondere object “impliciet” of om thematisch “medebewust “
- hij is gecentreerd in ons eigen “ik “en vandaaruit gestructureerd in concentrische kringen
- 61 M.b.t. het begrip “horizon“:
- 61En juist tot deze horizon van de mensheid behoort nu de algemene taal
- 61 Taal, van haar kant, is een functie er een uitgeoefend vermogen, koor laat is betrokken op de wereld, op het heelal van objecten waarvan de taal het te zijn en het zo of anders zijn tot uitdrukking kan brengen
29-04-2021 kortom: de mens is een wezen met taal
- Evidentie (of aanwijzingen) is in de wetenschapsfilosofie het materiaal waaraan men een hypothese toetst. Dat wat evident is wordt bij voorbaat als waar aangenomen.
17-05-2021 Maar taal is vervliegend. Maar door het schrift kunnen we datgene wat gesproken wordt vastleggen. Door taal op te schrijven krijgt het gesprokene een blijvend karakter
Deel 2 van de tekst betreft de bladzijden 69 tot en met 87
- 69 Hier ontstaat dus een scheiding tussen enerzijds een passief begrijpen van de uitdrukking en anderzijds een ( activiteit waardoor) de zin wordt gereactiveerd en weer evident gemaakt
17-05-2021 je kunt een zin nog eens nalezen
- 69 noot 36 :
- Zoals herhaaldelijk reeds is aangeduid, gaat het hierbij over een scheiding die analoog is met verschil tussen passieve en actieve herinnering.
- vanaf hier bevindt de bespreking van een nieuw thema
- Husserl behandelt dan
- de mogelijkheid (bladzijde 69 tot en met 73)
- de onvermijdelijkheid ( bladzijden 75 tot en met 87)
- de feitelijkheid ( bladzijden 75 tot en met 87)
- en de begrijpelijkheid ( bladzijden 91 tot en met 93)
- van het afbreken van een oorspronkelijke echte traditie ( bladzijde 91)
- 71 In steeds groeiende mate vervalt het (de taal) door een spreken en lezen dat uitsluitend beheerst wordt door associaties en dan ook in zijn zo verkregen betekenissen dikwijls genoeg door latere ervaring wordt teleurgesteld
- 73 Aan het wezen van de wetenschap beantwoordt
- dus aan de kant van haar beoefenaars
- de voortdurende aanspraak en de persoonlijke zekerheid dat al wat ze voor op wetenschappelijke wijze uitspreken
- “eens en voor altijd gezegd” is, dat het “vaststaat “,
- klaarblijkelijk altijd opnieuw identiek herhaald kan worden gebruikt kan worden
- voor verdere theoretische of praktische doeleinden:
- omdat het zonder enige twijfel in de identiteit van zijn eigenlijke betekenis kan gereactiveerd worden
- voor verdere theoretische of praktische doeleinden:
- klaarblijkelijk altijd opnieuw identiek herhaald kan worden gebruikt kan worden
- “eens en voor altijd gezegd” is, dat het “vaststaat “,
- de voortdurende aanspraak en de persoonlijke zekerheid dat al wat ze voor op wetenschappelijke wijze uitspreken
- dus aan de kant van haar beoefenaars
- 75 Intussen zijn er nog twee dingen belangrijk:
- 75 Ten eerste: we hebben hier nog geen rekening gehouden met het wetenschappelijk denken op grond van de reeds verworven resultaten
- in verband met het aangroeien van een systematische wetenschappelijke die discipline door de eeuwen heen . . . .
- 75 Ten tweede: hoe staat het uiteindelijk met de aanspraak op mogelijke reactivering en het vermogen daartoe,
- wanneer een wetenschap zo geweldig groeit als de meetkunde?
- Dit geldt vooral voor wetenschappen die zoals de meetkunde hun thema in de sfeer van ideële producten hebben, in een sfeer van realiteiten waaruit altijd opnieuw realiteiten van hoger niveau worden voortgebracht
- wanneer een wetenschap zo geweldig groeit als de meetkunde?
- 75 Ten eerste: we hebben hier nog geen rekening gehouden met het wetenschappelijk denken op grond van de reeds verworven resultaten
- 79 noot 50 Bij een “oppervlakkig lezen van kranten”
- nemen we het “nieuws” onmiddellijk als onze mening over zonder ons enige evidentie over de waarheid van het geschreven “nieuws” te verschaffen;
- we lezen dat er een ” ongeval heeft plaatsgevonden te X”; we zeggen tegen een andere: “er heeft een ongeval plaatsgevonden te X”
- bovendien proberen we niet eens de betekenis van het “nieuwsbericht” te verduidelijken en evident te maken, wat er onder andere op neer zou komen na te gaan wat in het “nieuwsbericht” als eenvoudige feiten weergave beschouwd kan worden en wat al een interpretatie van de feiten inhoud, en bijgevolg wat onderzocht moest worden om de waarheid van het bericht te kunnen bevestigen of ontkennen
- nemen we het “nieuws” onmiddellijk als onze mening over zonder ons enige evidentie over de waarheid van het geschreven “nieuws” te verschaffen;
- 83 noot 57 : TO DO
- Zie “De crisis van de Europese wetenschappen” hoofdstuk 9 en hoofdstuk 12
Deel 3 van de tekst betreft de bladzijden 95 tot en met 87
- 93 De wiskunde gaat dus uit van axiomatische stellingen. Dat zouden de geesteswetenschappen ook moeten doen, maar hier is dat veel problematischer
- 95 overal zijn de problemen, de ophelderende onderzoekingen, de principiële inzichten zijn historisch
- 97 Twee tegenwerpingen:
- de eerste tegenwerping ( tot en met bladzijde 127) richt zich tegen Husserls historisering van “kentheoretische” problemen
- de tweede tegenwerping (vanaf bladzijde 109) richt zich op Husserls vooronderstelling van rationele, structurele wetmatigheden in de geschiedenis
- 97 Over Thales is niets bekend:
- TO DO : Thales onderzoeken met betrekking tot de axioma’s van de meetkunde
- Er is volgens Husserl sprake van een dogma:
- De stelling dat “kennis theoretisch” en “historisch “onderzoek” principieel van elkaar te scheiden zijn”
- 103 Geschiedenis is van meet af aan niets anders dan de levende beweging van oorspronkelijke betekenisvorming en van betekenisdimentatie , waarbij het 1e mei de tweede samengaat en het ene in het andere overgaat
-
-
- “Geschiedenis wordt geschreven door de winnaars”
-
-
- 109 noot 93 : Onder “historisme “(of “historicisme”) verstaat men de opvatting dat alle wereldbeschouwingen, wetens vormen, waarden en culturen historisch relatief zijn, en dat ook de zienswijze van geschiedkundige wetenschappen niet aan haar eigen historische relativiteit kan ontsnappen
- 109 noot 94: onder een “noodzakelijke evidentie” verstaat Husserl
- evidentie die verbonden is met de inzichtelijke noodzakelijkheid (het niet-anders-kunnen-zijn) van de een geziene verhouding;
- vergelijk noot 3:
- In de Griekse filosofie was (apodeixis: Grieks : “het aantonen”) eigenlijk het woord voor “bewijs“
- Kant noemde
- “apodictische” onderdelen die wat ze stellen als noodzakelijke voorstellen, ter onderscheiding van
- “problematische” oordelen, die het slechts als mogelijk en van
- “assertorische” oordelen die het gewoon als werkelijk voorstellen
- 110 noot 97 In essentie wil Husserl blijkbaar zeggen:
- Elk historische vraagstelling impliceert onvermijdelijk de vooronderstelling dat
- al het historische principieel toegankelijk is vanuit onze tegenwoordige historische tijd
- (Hoe het ook met de historische “relativiteit “ook van onze tegenwoordige zienswijze mogen staan die toch juist het gevolg van het feit is dat ze een verleden impliceert)
- al het historische principieel toegankelijk is vanuit onze tegenwoordige historische tijd
- Dit in tegenstelling tot het relatieve standpunt dat je maar 1 tijdperk als waarheid kunt “nemen”
- Elk historische vraagstelling impliceert onvermijdelijk de vooronderstelling dat
- 111 We weten altijd reeds iets van onze tegenwoordige wereld,
- en weten dat we er in leven,
- altijd omgeven door een eindeloze open horizon van onbekende werkelijkheden
- Dit weten, als zekerheid betrokken op een horizon, is niets wat we hebben geleerd, het is geen weten dat ooit actueel geweest zou zijn en slechts achteraf op de achtergrond geraakt en afgedaald zou zijn:
- de zekerheid betreffende deze horizon moet al hebben bestaan om thematisch uitgelegd kunnen worden, ze is reeds voorondersteld waar iets willen weten wat we nog niet weten
- elk niet-weten is betrokken op een onbekende wereld die toch bij voorbaat voor onze reeds als wereld bestaat, namelijk als horizon van alle tegenwoordig mogelijke vragen, en meer in het bijzonder ook van alle specifiek historische vragen
- 114 noot 101 Husserl:
- de methode van de “Wesensschau” (aanschouwing van wezenheden, van essenties) Opmerkingen:
- Deze methode is iets anders dan dat er een beroep gedaan wordt op de intuïtie
- De methode bestaat veeleer in een soort “gedachtenexperiment “waarbij in gedachten feitelijke gegevens aan denkbare variaties onderworpen worden om na te gaan welke “eigenschappen” van het gegeven niet opgeheven kunnen worden zonder het gegeven van zijn “wezen” te beroven
- Deze methode is niet specifiek Husserliaans, ze is nauw verwant met wat bijvoorbeeld Plato onder dialectiek of Bacon of John Stuart Mill onder inductie verstonden
- 3: Deze methode mag niet worden van wat het wat Husserl onder de specifiek “fenomenologische reductie” verstond
- 4: Het “wezen “dat Husserl door de bovenbeschreven methode wil achterhalen, is meteen gedefinieerde als “het apodictisch in variabelen “(“het noodzakelijke onveranderlijke”) in een gegeven, dat wil zeggen datgene waaronder dit gegeven niet zou kunnen zijn wat het is, niet als iets waardoor het gegeven is wat het is en volledig verklaard wordt
- Deze methode is iets anders dan dat er een beroep gedaan wordt op de intuïtie
- de methode van de “Wesensschau” (aanschouwing van wezenheden, van essenties) Opmerkingen:
- 117 […] we hebben zekerheid over dat we “dingen” zien […]
- 117 Duidelijk is ook, dat die eenvoudige lichamen ruimtelijk-tijdelijke vormen hadden en daarom betrokken “stoffelijke “kwaliteiten (kleur, warmte, ze water, hardheid enzovoort); daarvan kunnen we ons tenminste met betrekking tot de wezenlijke kern verzekeren door zorgvuldige a-priorische uitlegging
- 121 Het probleem zou het volgende zijn: ons beroepend op de wezenlijke structuren van de geschiedenis (historie) de eerste betekenis op te sporen die noodzakelijk aan de historische oorsprong gelegen moet hebben, om aan de gele wording van de meetkunde een betekenis van blijvende waarheid te geven en te kunnen geven
- noot 16 : het zou dan gaan de oorspronkelijke motivering van de vormen van ideële objecten te achterhalen, de eigen motivering van deze “praktijk van nieuwe aard ” die dan toch alle “gewone” praktijk overschrijdt.
- Een antwoord op deze vraag vindt men verder in teksten uit Husserls “crisis” verhandeling
- noot 16 : het zou dan gaan de oorspronkelijke motivering van de vormen van ideële objecten te achterhalen, de eigen motivering van deze “praktijk van nieuwe aard ” die dan toch alle “gewone” praktijk overschrijdt.
- 123 Men is er algemeen van overtuigd dat
- .. de meetkunde met al haar waarheden
- onvoorwaardelijk algemeen geldig is voor alle mensen (aeterna veritas : Latijn = “eeuwige waarheid”),
- alle tijden, alle volken, niet alleen de historisch feitelijk gegeven maar alle denkbare überhaupt.
- De principiële vooronderstellingen van deze overtuiging heeft men nooit onderzocht,
- .. omdat men er een hoop nooit ernstig aangetast heeft dit probleem opmaak te stellen.
- Het is ons echter ook duidelijk geworden dat elke vaststelling van een historisch feit die aanspraak maakt op onvoorwaardelijke objectiviteit,
- eveneens dit invariabele of absolute a priori vooronderstelt
- .. de meetkunde met al haar waarheden
- 124 noot 109 Naar de diepste dimensie van Husserls filosofie leidt de problematiek
- betreffende de verhouding tussen rationaliteit en objectiviteit
- “animal rationale” (het “met de rede begaafde dier“) is de oudste definitie van de mens in onze westerse beschaving
- betreffende de verhouding tussen rationaliteit en objectiviteit
- 124 noot 110 “Teleologisch” betekent: “gefundeerd in doeleinden”. Husserl gelooft in een teleologische rationaliteit van de geschiedenis van de mensheid in haar geheel, dat wil zeggen dat hij gelooft erin dat elke historisch gebeuren zijn “zin ” heeft in een rationele uitkomst waarop het uiteindelijk doelt.
- ( hij heeft niet betwist dat deze overtuiging een soort theologie impliceert)
- Hij aanvaardt evenmin als Hegel of zelfs Marx dat menselijke doelstellingen van waaruit inderdaad de “zin” van een bepaalde feitelijke geschiedenis begrepen kan worden, niettemin op radicale vergissingen kunnen berusten zodat er geen andere rationele uitkomst voor deze geschiedenis overblijft dan het radicaal afstand doen van deze verkeerde doelstellingen