laatste wijziging: 11-04-2018
015 038 Kant en de grenzen van de rede
015 038 Kant en de grenzen van de rede
1 Het ontstaan van de Kritiek van de zuivere rede
- 16 Voor Newton waren ruimte en tijd objectief gegeven bewaarplaatsen, waarin dingen een plaats hadden en dan wel in processen zich voltrokken, maar die zonder die dingen ook bestonden. Kant, daarentegen, stelde dat ruimte en tijd te vormen zijn van onze zintuiglijke waarneming, waarin we de verschijningen (het waarneembare aspect van de dingen) ordenen. Hij kwam tot conclusie dat de zintuiglijke waarneming van de dingen is gebonden aan subjectieve voorwaarden, aan de zuivere het “aanschouwingsvormen” ruimte en tijd, en dus indirect is. Maar hij beweerde destijds ook, dat we met ons verstand aan de beperkingen van de zintuigen kunnen ontsnappen en de dingen direct kunnen kennen, zoals ze op zichzelf zijn.
//// Hoe verhoudt zich deze visie tot Einstein?
- Het is moeilijk om je voor te stellen in de gedachtegang van Kant, omdat inmiddels na 1900 met betrekking tot de ruimte en tijd Einstein het begrip ruimtetijd heeft ingevoerd.
2 de Copernicaanse wending
- 18 In de brief die hij in februari 1772 aan Herz schreef, had Kant het probleem van de objectieve geldigheid van onze kennis als het kernprobleem van de metafysica geformuleerd. Nu werd het probleem door de recente filosofie in essentie op twee verschillende manieren benaderd. Dat enerzijds de rationalisten, die menen dat we al redenerend, aan de hand van begrippen, objectief geldige kennis over de wereld konden verwerven, en anderzijds de empiristen, die stelde dat we alleen uit de zintuiglijke ervaring konden ploeteren om tot zulke kennis te komen.
- 18 Kant is aanvankelijk dogmatisch rationalist
- 18 De substantie is een blijvende en onveranderlijke, ten opzichten waarvan alle veranderingen zich voltrekken.
- 18 het begrip causaliteit duidt de verbinding aan tussen oorzaak en gevolg.
- 18 Hume: deze zat volgens Kant op het goede spoor, maar trok de verkeerde conclusies.
- 19 Het ligt anders, stelt Kant. ons kenvermogen zelf geeft de natuur zoals die op zichzelf is (het “ding op zichzelf”) vormen, en wel door zijn verbindende (synthetische (werkzaamheid. De natuur richt zich naar ons kenvermogen, in plaats van dat het kenvermogen zich naar de natuur richt.
- 19 Kant noemt dit kritisch onderzoek ook wel transcendentale kritiek, of kritiek van de zuivere rede. In het woord kritiek klinkt het Griekse werkwoord “afzonderen”, “scheiden”, “gerechtelijk onderzoeken”; “transcendentaal” geeft aan dat die kritiek zich niet richt op objecten, maar op de manier waarop we voorafgaand aan de ervaring tot kennis van die objecten kunnen komen.
- 19 Kant vergelijkt deze revolutionaire theorie zelf met de theorie die Copernicus over het zonnestelsel formuleerde. Zoals Copernicus de waargenomen bewegingen niet in de voorwerpen des hemels, maar in hun toeschouwers zocht, zo zoekt Kant de basisvoorwaarden voor het kennen van de natuur niet in de dingen buiten ons, maar in onszelf (//// B XXII)
3 De opbouw van de Kritiek van de zuivere rede
- 20 Het boek bestaat uit twee hoofdredenen:
- 20 de transcendentale basisleer: in dit deel ordent hij de a priori voorwaarden van het menselijk vermogen om tot objectieve kennis te komen
- 20 de transcendentale methodeleer: in dit deel analyseert Kant zijn manier van werken en vertelt hij hoe hij zijn hele filosofiesysteem wil opzetten – het systeem waarvoor de transcendentale baas het weer het fundament levert.
- 20 De transcendentale basisleer vormt het hart van het boek. Het is een omvangrijk en ingewikkeld geheel. Kant ontwerpt hier om zo te zeggen een gedetailleerde bouwtekening van de kathedraal van het menselijk kenvermogen. En de lezer moet zich zo snel mogelijk een globaal beeld van de bouwtekening vormen om zich niet in de overvloed aan details te verliezen.
- 21 We komen tot zekere objectieve kennis door enerzijds de “receptiviteit” van de zintuiglijke aanschouwing en anderzijds de “spontaniteit” (dat is de activiteit) van het verstand.
- 21 Toch steven naar kennis die de objectieve kennis te boven gaat: naar kennis
- over onze ziel,
- over de wereld als geheel en
- over het Opperwezen.
- 21 Dat doen we omdat ons kenvermogen nog een hoger verbindend niveau bevat, namelijk de rede. (Kant gebruikt het woord rede in de titel van zijn boek voor het hele kenvermogen, maar hiervoor een onderdeel daarvan.)
- 21 Definitie rede: De rede zet ons aan om de oordelen van het verstand zo in redeneringen te verbinden, dat we het domein van de zintuiglijke ervaring overstijgen.
- 21 Het menselijk kenvermogen bestaat dus uit drie lagen:
- laag 1 : zintuiglijke aanschouwing
- laag 2: verstand
- laag 3: rede.
- Door het samenspel van die eerste twee lagen verkrijgt de mens objectieve kennis, met de derde laag probeert hij boven die kennis uit te gaan.
21 4 de transcendentale basisleer; de argumentatie op hoofdlijnen
- 21 Kant onderscheid 2 typen oordelen: analytische oordelen en synthetische oordelen.
22 4.1 De transcendente esthetica
- 22 Kant gebruikt het woord esthetica hier niet in de nu gebruikelijke zin, die van “leer van het schone”, maar in de betekenis van “leer der zintuiglijke gewaarwording“, die teruggaat op het Griekse woord voor zintuiglijke gewaarwording.
- 22 De zintuiglijke aanschouwing, aldus Kant, ordent de gewaarwordingen in de aanschouwingsvormen ruimte en tijd. We nemen niet de dingen op zichzelf waar, maar hun verschijningen in de ruimte en tijd.
- 22 De ruimte is de aanschouwingsvorm van de uiterlijke zintuiglijkheid, de vorm waarin verschijnt “wat van buiten komt “.
- 22 De tijd die van de innerlijke zintuiglijkheid, de vorm waarin verschijnt “wat van binnenkomt “. De tijd is bovendien onze aanschouwingsvorm zonder meer, want zowel uiterlijke als innerlijke verschijningen zijn onderworpen aan de tijd.
- 22 Ruimte en tijd hebben empirische werkelijkheid, dat wil zeggen: objectieve geldigheid, maar zijn tegelijkertijd transcendentaal ideëel. Ze zijn, met andere woorden, geen relaties tussen de dingen zelf, zoals bij Leibniz, of objectief’s bestaande “bewaarplaatsen “die de dingen bevatten, zoals bij Newton, maar in het kennend subject liggende voorwaarden die zintuiglijke ervaring mogelijk maken.
- 22 Zo is ook de objectieve geldigheid van de wiskunde te verklaren. De meetkunde houdt zich bezig met ruimtelijke verhoudingen. Haar uitspraken zijn a priori waar, een synthetisch, omdat die verhoudingen in de a priori aanschouwing’s vorm van de ruimte geconstrueerd moeten worden. De rekenkunde houdt zich bezig met tellen, en tellen berust op opeenvolging in de tijd.
23 4.2. De transcendentale logica, eerste afdeling: de transcendentale analytica
- 23 Kant zet uiteen welke rol het verstand speelt bij de totstandkoming van synthetische oordelen a priori en hij legt uit hoe de mens door verstand en zintuiglijke aanschouwing samen tot objectieve kennis kan komen.
- 23 In de transcendentale deductie geeft kant een rechtvaardiging voor de geldigheid van de categorieën van objecten
- 23 Het verstand verbindt de categorieën met de aanschouwing door middel van het oordeelsvermogen.
24 4.3 de transcendente logica, tweede afdeling: The transcendentale dialectiek
- 24 Zo heeft Kant in de transcendentale esthetica en de transcendentale analyticus aangetoond dat er synthetische a priori oordelen mogelijk zijn en dus dat er objectieve kennis bestaat. Maar hij heeft tevens de begrenzing van die kennis aangetoond, want hij liet zien dat ze zich beperkt tot de terreinen van objecten die ons in tijd en ruimte verschijnen.
- 24 Toch kan de mens dingen denken die niet tot de wereld van de zintuiglijke objecten behoren, zogenaamde noumena. (“gedachte-entiteiten”). Een bijvoorbeeld van zo’n object is de eenhoorn. Over de oorsprong van de grote metafysische thema’s ziel, kosmos en God, en over de vraag of daaromtrent wel of niet kennis mogelijk is, gaat het in het laatste gedeelte van de transcendentale basis leren: The transcendentale dialectiek, de tweede afdeling van de transcendentale logica ( vanaf bladzijde 337 )
- 24 //// Net zoals de categorieën corresponderen met de logische oordeelsvorming, corresponderen er volgens kant 3 rede-ideeën met de drie soorten syllogismen:
- de psychologische idee , ofwel de idee van de ziel.
- de kosmologische idee , ofwel de idee van de wereld
- de theologische idee , de idee van God.
- 24 Dialectiek is voor Kant allereerst de logica van de schijn.
- 25 De dogmatische rationele psychologie denk ten onrechte dat ze het bestaan van een onstoffelijke en onsterfelijke ziel kan bewijzen omdat ze gebruik maakt van drogredenen, zogenaamde paralogismen. Paralogismen worden behandeld in Deel 1 – Afdeling 2 – Boek 2 – Hoofdstuk 1
- 25 Kant ontmaskert de pretenties van de dogmatische metafysica. In het aanhangsel bij de transcendentale dialectiek legt hij vervolgens uit dat de ideeën van de rede onze kennis niet uitbreiden, maar alleen kunnen fungeren als een regulatieve beginselen voor ons verstand. Door middel van de ideeën geeft de rede richting aan onze wetenschappelijke activiteit. De transcendentale idee van de ziel leidt de empirische psychologie tot een steeds grotere unificatie van psychische fenomenen. De idee van de wereld als totaliteit moedigt ons aan om de causale ketenen der zintuiglijke verschijningen steeds verder voort te zetten. De idee van God, ten slotte, brengt ons ertoe om in het onderzoek van de natuur uit te gaan van de veronderstelling dat die een systematische, teleologische eenheid is.
26 5 De uitkomst van de kritiek van de zuivere rede.
- 26 Kant heeft met dit alles de grenzen van onze objectief geldige kennis afgebakend.
- 26 Met de pretentie van de traditionele “bijzondere metafysica“, die de wetenschap van het boven zintuiglijke wilde zijn, heeft kant in de transcendentale dialectiek afgerekend. In wetenschappelijke zin kan de metafysica geen uitspraken doen over het boven zintuiglijke, over God, ziel en kosmos.
- 26 Maar die metafysica kan de realiteit van dergelijke zaken ook niet weerleggen.
26 6 De eerste ontvangst, de Prolegomena
- 26 In dit boek bouwt Kant zijn betoog anders op, om de problematiek toegankelijk maken.
28 7 De tweede druk van de kritiek
- 31 In de inleiding van de B-druk zegt hij: “Ik moest dus het weten opheffen, om plaats voor het geloof te verkrijgen” ( bladzijde 83)
31 8 De drie kritieken.
- 31 Kant beschouwden de Kritiek van de zuivere rede als het eerste van een hele reeks werken, die bij elkaar het hele domein van de “zuivere” menselijke kennis in kaart moest brengen.
- 31 Kant komt tot de slotsom dat de kennis beperkt blijft tot het domein van de ervaring, en dat we geen kennis in eigenlijke zin kunnen hebben over de ziel, de wereld als geheel een God, die die ervaring te boven gaan. Maar hij concludeerde ook dat we de realiteit van die begrippen niet kunnen weerleggen, en zo maakt hij er ruimte vrij voor ethiek en religie.
- 32 //// TO DO: algemeen overzicht van de werken van Kant.
- 32 In de Kritiek van de praktische rede beargumenteert hij dat we als moreel handelende, dat wil zeggen praktische wezens, boven de zintuiglijke ervaring uitstijgen.
- 32 Als moreel handelende wezens moeten we postuleren dat we vrij zijn, dat we onsterfelijk zijn en dat er een God bestaat die ons morele handelen met onsterfelijkheid kan belonen. zowat de mens bij Kant burger van twee werelden. Enerzijds maakt hij deel uit van de zintuiglijke wereld en is hij een onbeduidend fragment van een enorm, causaal gedetermineerd geheel. Maar anderzijds kan hij door zijn morele vrijheid die zintuiglijke wereld overstijgen en deel hebben aan een hogere nominale wereld.
- 32 De Kritiek van de praktische rede zegt hierover:
- “Twee dingen vervullen de geest met steeds nieuwe en toenemende bewondering en eerbied, hoe vaker en langduriger het denken zich ermee bezighoudt: de sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij […] De eerste aanblik, die van een eindeloze hoeveelheid werelden, vernietigt als het ware mijn belang en maakt me tot een dierlijk schepsel, dat de materie waaruit het ontstond, weer moet teruggeven aan de planeet (slechts een punt in het heelal), nadat het korte tijd (we weten niet hoe) van levenskracht voorzien was. De tweede daarentegen verheft mijn waarde als intelligentie oneindig door mijn persoonlijkheid, waarin de morele wet een leven openbaart dat onafhankelijk is van het dierenrijk en zelfs van de hele zintuiglijke wereld. ” ( Zie K-v-d-P-R bladzijde 161-162)
- 33 Kant aan de rijken van de zuivere theoretische en de zuiver praktische reden beschreven en ten opzichte van elkaar afgewerkt en daarmee het primaat van de praktische reden geformuleerd. Maar er ontbrak nog een bemiddelende schakel tussen beide domeinen. Kant had onvoldoende aangegeven hoe de mens dat primaat kon realiseren, hoe hij zijn vrijheid in de natuur kon verwerken. Met de Kritiek van het oordeelsvermogen, zijn laatste kritische werk, probeert hij in die leemte te voorzien.
- 34 Hij spreekt over bezinnen of reflecterend oordeelsvermogen, dat een vermogen is om bij een concreet gegeven een algemene regel te zoeken
- 34 Als we de 3 kritieken in samenhang bekijken, wordt ons nog eens duidelijk hoezeer Kants filosofie ethisch-religieus geladen is. Nadat hij in de eerste kritiek alles in het werk heeft gesteld om aan te tonen dat het bestaan van een ethisch religieuze rijk niet onmogelijk was, zet hij zowel in de tweede als de derde kritiek al zijn filosofisch vernuft in om zo’n rijk gestalte te geven.
34 9 De invloed van Kants kritische filosofie
- 34 Nog tijdens zijn leven ontstond het Duitse idealisme.
- 35 TO DO 15 februari 2018 //// . het Duitse idealisme lokte een felle tegenreactie uit, die van het positivisme en van het materialisme.
- 36 “Kant had God uitgehongerd, daarom kon Nietzsche zijn overlijdensakte opmaken“. (Heine Werke, bladzijde 1226)