laatste wijziging: 14-01-2024
213 215 Besluit
213 Twee dingen vervullen de geest met steeds nieuwe en toenemende bewondering en eerbied, hoe vaker en langduriger het denken zich ermee bezighoudt: de sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij.
Beide ervaringen markeren de grote paradox van het menselijk leven. Enerzijds is er het wetenschappelijke besef dat wij slechts materie zijn, anderzijds hebben we als moreel wezen een sterke intuïtie over wat behoort te zijn, de morele wet in ons die ons als materie overstijgt.
- 213 Geen van beide hoef ik te zoeken alsof ze in nevelen verhuld zijn, of zich in het boven wereldse buiten mijn gezichtskring, bevinden;
- 213 Ik zie ze voor me en verbind ze direct met bewustzijn van mijn bestaan.
- 213 Het eerste begint bij de plek die ik in de uiterlijke zintuiglijke wereld inneem en breidt de samenhang waarin ik me bevind uit tot in het onafzienbaar grote, met werelden boven werelden en systemen van systemen, en bovendien nog tot in de grenzeloze tijden van hun periodieke beweging en het begin en voortduren ervan.
- 213 Het tweede begint bij mijn onzichtbare zelf, bij persoonlijkheid, en situeert me in een wereld die echt oneindig is, maar alleen voor het verstand voelbaar, terwijl ik inzie dat ik daarmee (en daardoor tegelijk ook met al die zichtbare werelden) niet, zoals in de zintuiglijke wereld, verbonden ben op een louter toevallige, maar op een algemene en noodzakelijke manier. De eerste aanblik, die van een eindeloze hoeveelheid werelden, vernietigt als het ware mijn belang en maakt me tot een dierlijk schepsel, dat de materie waaruit het ontstond weer moet teruggeven aan de planeet (slechts een punt in het heelal), nadat het korte tijd (we weten niet hoe) van levenskracht voorzien was.
- 213 De tweede daarentegen verheft mijn waarde als intelligentie oneindig door mijn persoonlijkheid, waarin de morele wet me een leven openbaart dat onafhankelijk is van het dierlijke en zelfs van de hele zintuiglijke wereld, voor zover dat althans lean worden opgemaakt uit de doelmatige bestemming van mijn bestaan door deze wet een ;5 bestemming die zich niet beperkt tot voorwaarden en grenzen van 0 dit leven, maar tot in het oneindige reikt.
- 213 Alleen: bewondering en respect kunnen weliswaar tot onderzoek prikkelen, maar het ontbreken daarvan niet compenseren.
- 214 Voorbeelden kunnen hierbij tot waarschuwing, maar ook tot navolging dienen. De beschouwing van de wereld begon met de heerlijkste aanblik die de menselijke zintuigen ooit kunnen bieden, voor zover ons verstand in staat was om haar tot in haar verre uitgestrektheid te volgen, en eindigde bij de sterrenwichelarij.
- 214 De ethiek begon met de edelste eigenschap in de morele natuur, waarvan de ontwikkeling en cultiveringuitzicht bieden op oneindig profijt, en eindigde bij dweepzucht of bijgeloof. Zo vergaat het alle nog ruwe pogingen, waarin het voornamelijk gaat om het gebruik van de rede, dat zich niet, zoals het gebruik van de voeten, door veelvuldige oefening vanzelf wijst, vooral wanneer het eigenschappen betreft die zich niet zo direct in de alledaagse ervaring laten tonen.
- 214 Maar nadat (zij het laat) de maxime in zwang was gekomen om alle stappen die de rede wil zetten eerst goed te overwegen en haar uitsluitend in bet spoor van een tevoren goal overdachte methode te later voortgaan, kreeg de studie van het heelal een heel andere richting, en daarmee tegelijk een onvergelijkbaar veel gunstiger resultaat. De val van een steen, de beweging van een slinger, ontleed in hun elementen en de krachten die zich daarbij voordoen en wiskundig bewerkt, leidden tenslotte tot dat heldere en voor de hele toekomst onveranderlijke inzicht in de inrichting van de wereld, waarvan we ook bij voortgezette observatie mogen verwachten dat het zich steeds zal uitbreiden en niet hoeven te vrezen dat het vermindert.
- 214 Dit voorbeeld kan ons aanbevelen om deze weg ook bij de behandeling van de morele aanleg van onze natuur in te slaan en hoop geven op een vergelijkbaar goed resultaat. De voorbeelden van de moreel oordelende rede hebben we immers bij de hand. Als we die nu ontleden in hun basisbegrippen, en bij gebrek aan een wiskundig procedé een werkwijze hanteren die lijkt op die in de scheikunde — een werkwijze waarbij we, door herhaalde experimenten met het gewone menselijke verstand, het empirische en het rationele dat zich in die begrippen bevindt van elkaar scheiden kunnen we beide momenten in zuivere vorm leren kennen en met zekerheid te weten komen waartoe ze op zich alleen in staat zijn.
- 214 En zo kunnen we enerzijds de dwalingvoorkomen van een nog ruw, ongeoefend oordeel, en anderzijds (wat veel noodzakelijker is) de grillen van het genie, waardoor, zoals dat bij adepten van de steen der wijzen pleegt te gebeuren, zonder enig methodisch onderzoek en zonder enige kennis van de natuur denkbeeldige schatten worden beloofd en ware schatten worden verspild.
- 215 Om kort te gaan:
- wetenschap […] is de enige poort die naar de wijsheidsleer voert,
- als we daaronder niet alleen verstaan wat we moeten doen,
- maar ook wat leraren tot richtsnoer moet dienen om de weg naar de wijsheid,
- die iedereen dient te gaan
- goed en duidelijk te banen en om anderen van dwaalwegen of te houden;
- die iedereen dient te gaan
- maar ook wat leraren tot richtsnoer moet dienen om de weg naar de wijsheid,
- als we daaronder niet alleen verstaan wat we moeten doen,
- een wetenschap waarvan de filosofie te allen tijde de hoedster moet blijven.
- wetenschap […] is de enige poort die naar de wijsheidsleer voert,
- 215 En hoewel het publiek geen belang hoeft te stellen in haar subtiele onderzoek, moet het dat wel doen in de leerstelsels, die het pas echt volledig kunnen overtuigen nadat dit werk is verricht.