laatste wijziging: 04-06-2018
337 347 Inleiding
337 DEEL 2 Afdeling 2 De transcendentale dialectiek
337 Inleiding
1. De transcendentale schijn
- 337 We hebben hierboven de dialectiek in het algemeen een logica van de schijn genoemd. Dat betekent niet dat ze een leer van de waarschijnlijkheid is. want waarschijnlijkheid is waarheid, die echter op ontoereikende gronden gekend wordt; de kennis ervan is dus weliswaar gebrekkig, maar daarom nog niet bedrieglijk, en mag dus niet van het analytische deel van de logica worden gescheiden. Wat minder mogen verschijning en schijn met elkaar worden vereenzelvigd. Want waarheid en schijn liggen niet in het object voor zover het aanschouwt wordt, maar in het oordeel over dat object, voor zover het gedacht wordt. Men kan dus weliswaar terecht zeggen dat de zintuigen niet dwalen, niet echter omdat ze altijd juist oordelen, maar omdat ze helemaal niet oordelen. Men treft derhalve zowel waarheid als dwaling, dus ook de schijn – de verleiding tot dwaling – slechts aan in het oordeel, dat wil zeggen slechts in de verhouding van het object tot ons verstand.
- 337 In kennis die geheel en al overeenstemt met de wetten van het verstand is geen dwaling aanwezig. Ook een voorstelling van de zintuigen is geen dwaling aanwezig, omdat ze helemaal geen oordeel bevat.
- 337 In de zintuigen is helemaal geen oordeel aanwezig, geen juist en ook geen onjuist oordeel. En omdat we buiten deze beide geen andere kennis bronnen hebben, volgt hieruit dat de dwaling alleen door de onopgemerkte invloed van de zintuiglijkheid op het verstand veroorzaakt wordt.
- 338 Noot Kant: De zintuiglijkheid, onderworpen, onderworpen aan het verstand, als het object waarop dat zijn functie toepast, is de bron van reële kennis. Diezelfde zintuiglijkheid echter is ook de grond van de dwaling, voor zover ze invloed uitgeoefend op de verstandshandeling zelf en het verstand tot oordelen aanzet.
- 338 Het is hier niet onze taak om over de empirische (bijvoorbeeld optische) schijnt te spreken, die zich voordoet bij het empirisch gebruik van overigens correcte verstandsregels, een schijn waardoor het oordeelsvermogen misleid wordt onder invloed van de verbeelding. het is ons hier uitsluitend begonnen om de transcendentale schijn, die invloed uitgeoefend op grondbeginselen die niet eens voor gebruik in de ervaring bedoeld zijn – in dat geval zou de minsten een toetssteen voor hun juistheid hebben – maar die ons, in weerwil van alle waarschuwingen van de kritiek, het empirisch gebruik van de categorieën volstrekt doet overstijgen en ons paait met de illusie dat het zuivere verstand kan worden uitgebreid.
- 338 We zullen de grondbeginselen, waarvan de toepassing geheel en al binnen de perken van mogelijke ervaring blijft, immanente, de principes die die grenzen moeten overschrijden, transcendente grondbeginselen noemen.
- //// Transcendentie GNU
- //// Immanentie GNU
- 338 Met de term transcendentie verwijs ik niet naar het transcendentale gebruik of misbruik van de categorieën, dat loutere fout is van het oordeelsvermogen dat niet behoorlijk door de kritiek wordt ingetoomd en onvoldoende let op de grenzen van het enige terrein dat het zuivere verstand mag bespelen; ik heb het over werkelijke grondbeginselen, die ons aanzetten om al die grenspalen neer te halen en onze geheel nieuw terrein toe te eigenen dat nergens afbakening erkent. De termen transcendentaal en transcendent betekenen dus niet hetzelfde,
- 339 De grondbeginselen van het zuivere verstand, die we hierboven beschreven, zijn uitsluitend bestemd voor het empirische en niet voor het transcendentale, dat wil zeggen het over de ervaringsgrenzen heen reikende gebruik.
- 339 Als het onze kritiek lukt om de schijn van deze vermeende grondbeginselen bloot te leggen, kunnen de grondbeginselen van het louter empirisch gebruik, in tegenstelling tot de laatste, immanente grondbeginselen van het zuivere verstand genoemd worden.
- 339 De logische schijn, die uitsluitend nabootsing van de vorm van de rede inhoudt (de schijn der drogredenen), ontstaat enkel en alleen door onachtzaamheid eerste logische regel.
- 339 Aan de transcendentale schijn komt echter geen einde, ook al heeft men hem blootgelegd en zijn ongeldigheid door de transcendentale kritiek duidelijk ingezien (bijvoorbeeld de schijn in de uitspraak: de wereld moeten beginnen hebben in de tijd)
- 339 De oorzaak hiervan is dat er in onze rede (subjectief, als menselijk kenvermogen beschouwd) grondregels en maximes voor haar gebruik liggen, die geheel en al het aanzien van objectieve grondbeginselen hebben.
- 340 We hebben hier te maken met een natuurlijke en onvermijdelijke illusie, die zelf op subjectieve grondbeginselen berust, en deze als objectieve grondbeginselen voorstelt, terwijl de logische dialectiek zich bij het ontwarren van drogredenen slechts bezighoudt met de foutieve toepassing van grondbeginselen, of met een schijn die kunstmatig ontstaat door nabootsing van de juiste toepassing van de grondbeginselen.
2. De zuivere rede als zetel van de transcendentale schijn
340 A De rede in het algemeen
- 340 Al onze kennis begin bij de zintuigen, gaat dan naar het verstand, en eindigt bij de rede
- 340 //// Kant: Definitie verstand: het vermogen van de regels, het vermogen van de principes
- 340 //// Kant: Definitie rede:
- 340 De rede kan, net als het verstand, op een louter formele, dat wil zeggen op logische wijze worden gebruikt, waarbij ze van alle inhoud van de kennis abstraheert; maar ook op reële wijze, omdat ze zelf de oorsprong bevat van zekere begrippen en grondbeginselen die ze noch aan de zintuigen, noch aan het verstand ontleend.
- 341 In het eerste deel van onze transcendentale logica gedefinieerde wij het verstand als het vermogen der regels; hier onderscheiden we de reden van het verstand door haar het vermogen der principes te noemen.
- 341 De term “principe” is dubbelzinnig, en geeft gewoonlijk slechts kennis aan die als principe kan worden gebruikt, ook al is die kennis op zichzelf en naar eigen oorsprong geen principe. Iedere algemene uitspraak, zelfs als die (door inductie) aan de ervaring is ontleend, kan als major-premisse in een syllogisme dienen; maar ze is daarom zelf nog geen principe. De wiskundige axioma’s (bijvoorbeeld: er kan maar één rechte lijn zijn tussen twee punten) zijn zelfs algemene kenniseenheden a priori, en worden dus terecht principes genoemd met betrekking tot de gevallen hieronder gesubsumeerd kunnen worden. maar daarom kan ik nog niet zeggen dat ik deze eigenschap van rechte lijnen in het algemeen en op zichzelf, op grond van principes ken; ik ken haar alleen in de zuivere aanschouwing.
- 341 Ik zou derhalve die kennis kennis uit principes willen noemen, waarbij ik het bijzonder in het algemene door begrippen ken. Zo is ieder syllogisme een vorm van afleiding van kennis uit een principe. Want de major premisse bevat altijd een begrip waaruit alles wat onder de voorwaarde van dat begrip gesubsumeerd wordt, volgens een principe gekend wordt. omdat nu elke algemene kennis eenheid als major premisse in een syllogisme kan dienen, en het verstand dergelijke algemene a priori uitspraken levert, kunnen die dan ook principes worden genoemd met betrekking tot hun mogelijke gebruik.
- 341 Dat alles wat gebeurt een oorzaak heeft, kan helemaal niet worden afgeleid uit het begrip van wat er in het algemeen gebeurt; het grondbeginsel geeft veeleer aan hoe we pas van iets wat gebeurt en bepaald ervaring’s begrip kunnen krijgen.
- 342 Synthetische kennis uit begrippen kan het verstand dus helemaal niet verschaffen.
- 342 Het is een oude wens, die wellicht eens (wie weet hoe lang dat nog zal duren) in vervulling zal gaan, dat we in plaats van de eindeloze verscheidenheid der civiele wetten eenmaal de principes ervan mogen ontdekken; want alleen daarin kan het geheim van de zogeheten simplificatie van de wetgeving liggen. Maar hier zijn de wetten slechts inperkingen van onze vrijheid volgens voorwaarden waaronder die vrijheid volstrekt met zichzelf harmonieert; ze hebben dus betrekking op iets wat geheel en al ons eigen werk is en waarvan we door die begrippen zelf de oorzaak kunnen zijn. Dat echter objecten op zichzelf, dat de natuur der dingen, aan principes onderworpen en louter volgens begrippen bepaald zouden moeten zijn, is zo niet een onmogelijke, dan toch tenminste een zeer ongerijmde eis.
- 342 Hoe het hiermee ook gesteld mag zijn (het onderzoek ernaar ligt nog voor ons), het is nu in elk geval duidelijk dat kennis uit principes (op zichzelf) iets volstrekt anders is dan zuivere verstandskennis, die weliswaar in de vorm van een principe aan andere kennis kan voorafgaan, maar die op zichzelf (voor zover ze synthetisch is) niet alleen op denken berust en ook niet iets algemeens volgens begrippen bevat.
- 342 Als het verstand een vermogen is dat de eenheid der verschijningen door middel van regels bewerkstelligd, dan is de rede het vermogen dat voor stands regels onder de eenheid van principes brengt.
B Het logische gebruik van de rede
- 343 Men maakt onderscheid tussen wat onmiddellijk gekend wordt en wat slechts wordt afgeleid.
- 343 Als voorbeeld: Dat een door 3 rechte lijnen begrensd de figuur driehoeken heeft, wordt onmiddellijk gekend; maar dat die hoeken samen gelijk zijn aan twee rechthoeken, wordt alleen afgeleid
- 343 Is het afgeleide deel al zo in de eerste uitspraak begrepen, dat het er zonder bemiddeling van een derde voorstelling uit kan worden afgeleid, dan heet de afleiding onmiddellijk; ik zou in dit geval liever van een verstandsafleiding spreken. is er echter, buiten de kennis die ten grondslag wordt gelegd, nog een ander oordeel nodig om tot de het eind oordeel te komen, dan heet de afleiding een syllogisme [een “sluitrede”]. De uitspraak “alle mensen zijn sterfelijk” bevat al de uitspraken “sommige mensen zijn sterfelijk”, “sommige sterfelijken zijn mensen”, “niets wat onsterfelijk is, is een mens”, en die kunnen dus onmiddellijk uit de eerste uitspraak worden afgeleid. De uitspraak “alle geleerden zijn sterfelijk” lichtte daarentegen niet in dit ten grondslag liggende oordeel, omdat het begrip “geleerden” daar helemaal niet in voorkomt, en ze kan er slechts door middel van een tussenoordeel uit worden afgeleid.
- 344 Er zijn 3 typen syllogismen:
- //// Categorische syllogismen:
- //// Hypothetische syllogismen:
- //// Disjunctieve syllogismen:
- Noot Kant: in de logica waarvan Kant hier uitging, heeft dit begrip een bredere betekenis dan in de moderne logica. Kant spreekt over categorische, hypothetische en disjunctieve syllogismen, maar in de hedendaagse logica wordt de term syllogisme gewoonlijk gereserveerd voor de categorisch syllogisme.
C Het zuivere gebruik van de rede
- 344 Kunnen we de rede isoleren?
- 345 Ten eerste richt het syllogisme zich niet op aanschouwing, om die onder regels te brengen (zoals het verstand dat doet met zijn categorieën), maar op begrippen en oordelen.
- 345 Ten tweede zoek de rede in haar logische gebruik de algemene voorwaarden van haar oordeel (van de conclusie), en het syllogisme is zelf niets anders dan een oordeel, door middel van de subsumptie van zijn voorwaarde onder een algemene regel (de major).
- 346 Zo’n grondbeginsel van de zuivere rede is echter duidelijk synthetisch: want het voorwaardelijke is in analytische zin weliswaar gerelateerd aan een voorwaarde, maar niet aan het onvoorwaardelijke,
- 346 De uit dit hoogste principe van de zuivere rede voortvloeiende grondbeginselen zullen echter ten opzichten van alle verschijningen transcendent zijn, dat wil zeggen dit principe zal nooit op adequate wijze empirisch kunnen worden gebruikt.
- 346 Het zal dus volstrekt verschillen van alle grondbeginselen van het verstand, waarvan het gebruik volledig immanent is, omdat ze uitsluitend de mogelijkheid de ervaring tot thema hebben.
- 347 //// We zullen deze transcendentale dialectiek indelen in twee boeken,
- waarvan het eerste zal gaan over de transcendente begrippen van de zuivere rede
- en het tweede over de transcendente en dialectische syllogismen.