laatste wijziging: 19-06-2018
348 364 Boek 1 Begrippen v d zuivere rede
DEEL 2 AFDELING 2 BOEK 1 SECTIE 1
Boek 1 De begrippen van de zuivere rede
TO DO samenvatting :
- 348 Hoe het ook met de mogelijkheid van begrippen uit zuivere rede gesteld mag zijn, ze worden in elk geval niet door louter reflectie verkregen, maar ontstaan door afleiding.
- 348 verstandsbegrippen worden ook a priori gedacht, voorafgaand aan de ervaring en der behoeven van de ervaring; maar ze bevatten niets dan de eenheid der reflectie ten aanzien van de verschijningen, voor zover die noodzakelijk tot een mogelijke empirische bewustzijn behoren. Alleen door verstand begrepen wordt kennis en bepaling van een object mogelijk. Ze bieden dus eerst het materiaal voor het afleiden, en er gaan geen a priori begrippen van objecten aan vooraf, waaruit ze zelf zouden kunnen worden afgeleid. Een objectieve realiteit stoelt uitsluitend op het feit dat hun toepassing ten alle tijden in de ervaring moet kunnen worden aangetoond, omdat ze de intellectuele vorm van alle ervaringen vormen.
- 348 Redebegrippen maken het bevatten mogelijk, verstandsbegrippen het begrijpen (van de waarnemingen)
- 348 Als zulke begrippen desalniettemin objectieve geldigheid hebben, kunnen ze correct afgeleide begrippen worden genoemd; zo niet, dan zijn ze in elk geval binnengeslopen door iets wat bedrieglijk op afleiden lijkt, en kunnen we ze pseudo rationele begrippen noemen.
- 349 De begrippen van de zuivere rede zullen we voorlopig transcendentale ideeën noemen.
349 Sectie 1 : De transcendentale ethiek : de ideeën in het algemeen
- 349 Ondanks de grote rijkdom van onze talen zit de denkende geest toch vaak verlegen om een term die precies bij zijn begrip past, bij ontstentenis waarvan hij noch voor anderen, noch voor zichzelf echt begrijpelijk kan worden.
- 349 Nieuwe woorden munten is zich een wetgeving inzake de taal aanmatigen die zelden lukt; en voordat men tot dit wanhopige middel overgaat, is het raadzaam om eens in een dode en geleerde taal rond te kijken of dit begrip met de bijpassende term daar niet te vinden is. Ook wanneer het oude gebruik van zo’n term door onachtzaamheid van zijn scheppers wat onzeker is geworden, is het beter om de betekenis te bevestigen die er bij uitstek aan toe kwam (zelfs wanneer het twijfelachtig blijft of men indertijd precies dezelfde betekenis heeft beoogd) dan zijn werk te bederven doordat men zich onbegrijpelijk maakt.
- 349 Wanneer er voor een begrip maar één woord bestaat dat in een al ingevoerde betekenis precies bij dat begrip past, en wanneer het van groot belang is omdat begrip van andere, verwante begrippen te onderscheiden, is het dan ook raadzaam om er niet verkwistend mee om te gaan of het alleen ter afwisseling, als synoniem, in plaats van andere woorden te gebruiken, maar om zijn specifieke betekenis zorgvuldig te behouden. Anders gebeurt het maar al te gemakkelijk dat de term de aandacht verliest en vervaagt te midden van een hoop andere termen met een zeer afwijkende betekenis, en dat vervolgens ook de gedachte teloor gaat, die alleen deze term had kunnen bewaren.
- 349 Aan Plato’s gebruik van de term idee zien we duidelijk dat hij daar iets onder verstond dat niet alleen op geen enkele andere manier aan de zintuigen wordt ontleend, dat zelfs de verstand begrepen, waarmee Aristoteles zich bezighield, ver overstijgt, omdat er in de ervaring niets te vinden is dat ermee correspondeert. De ideeën zijn bij hem voorbeelden van de dingen zelf , en niet slechts sleutels tot mogelijke ervaringen, zoals de categorieën. Volgens hem kwamen ze voort uit de hoogste rede en zijn ze van daaruit de menselijke rede ten deel gevallen, die zich nu echter niet meer in haar oorspronkelijke toestand bevindt, maar de oude, inmiddels zeer vertroebelde ideeën met moeite moet teruggeroepen door de herinnering (die filosofie heet).
- 350 Plato zag heel goed in, dat ons kenvermogen een veel hogere behoefte voelt dan alleen volgens het volgens synthetische eenheid spellen van verschijningen om die als ervaring te kunnen lezen, en dat het in de natuur van onze rede ligt om te streven naar kennis die zover reikt dat geen enkel door de ervaring gegeven object er ooit mee kan overeenstemmen, maar die desalniettemin realiteit heeft en beslist niet uit louter hersenschimmen bestaat.
- 351 De republiek van Plato (de ideale staat) is spreekwoordelijk geworden als zogenaamd treffend voorbeeld van gedroomde volmaaktheid, die zich alleen in het brein van een luie denker kan nestelen; en Brucker vindt het belachelijk dat de filosoof beweerde dat een vorst alleen goed kon regeren wanneer hij deel had aan de ideeën. Maar men zou er beter aan doen om deze gedachte nader te onderzoeken, en waar de voortreffelijke man ons niet verder kan helpen, nieuwe moeite te doen om er licht op te werpen, dan haar als nutteloos aan de kant te schuiven, onder het zeer beklagenswaardige en schadelijke voorwendsel dat ze onrealiseerbaar is.
- 351 Een basiswet die de grootst mogelijke menselijke vrijheid waarborgt, volgens wetten die ervoor zorgen dat ieders vrijheid kan samengaan met die van anderen (ik heb het niet over de grootst mogelijke gelukzaligheid , want die volgt dan vanzelf) is in ieder geval een noodzakelijk idee, die men niet alleen aan het eerste ontwerp van een grondwet, maar aan alle wetten ten grondslag moet leggen
- 352 Hoe meer wetgeving en bestuur in overeenstemming met deze idee zouden zijn gevormd, hoe zeldzamer de straffen zouden worden, en het is dus heel redelijk om te beweren (zoals Plato doet) dat die straffen bij een volmaakte inrichting niet meer nodig zouden zijn. En ook al zal dat laatste nooit werkelijkheid worden, dan nog is de idee zeer juist die dit maximum tot oerbeeld maakt, om zo de menselijke wetgeving tot de grootst mogelijke volmaaktheid te brengen. Want wat de hoogste graad is waarbij de mensheid moet blijven staan, en hoe groot dus de kloof is die er tussen de idee en haar realisatie onvermijdelijk overblijft, dat kan en mag niemand bepalen, juist omdat het de vrijheid is die elke aangegeven grens kan overstijgen.
- *** //// NB> 352 Darwin leefde 70 jaar later: : De species is van 1859 , de K-v-d-Z-R is van 1781
- 352 Maar niet alleen waar de menselijke rede waarachtige causaliteit toont, en waar ideeën werkende oorzaken (van handelingen en hun objecten) worden, namelijk in het zedelijke, ook ten aanzien van de natuur zelf ziet Plato terecht duidelijke bewijzen van haar oorsprong uit ideeën. Een plant, een dier, de ordelijke wijze waarop de wereld is een gericht (vermoedelijk dus ook de hele ordening van de natuur) tonen duidelijk aan dat ze alleen volgens ideeën mogelijk zijn; dat weliswaar geen enkel afzonderlijk schepsel, onder de individuele voorwaarden voor zijn bestaan, overeenstemt met de idee van het meest volmaakte in zijn soort (net zomin als de mens overeenstemt met de idee van de mensheid, die hij nota bene zelf als het voorbeeld van zijn handelingen in zijn ziel draagt), maar dat die ideeën zich toch afzonderlijk, onveranderlijk en volledig bepaald in het hoogste verstand bevinden en de oorspronkelijke oorzaak der dingen zijn, en dat alleen het geheel van de verbinding der dingen in het heelal volstrekt met die idee overeenstemt.
- 353 Want met betrekking tot de natuur reikt de ervaring ons de regels aan en is zij de bron der waarheid; maar ten aanzien van de zedelijke wetten is de ervaring (helaas!) De moeder van de schijn, en het is hoogst verwerpelijk om de wetten betreffende van wat ik behoor te doen te willen ontlenen aan, of beperken door, wat gedaan wordt.
- 353 Maar alvorens ik deze inleidende opmerkingen terzijde legt, verzoek ik wie de filosofie ter harte gaat (wat meer is dan je over het algemeen aantreft), wanneer men door het onderhavige en het navolgende wordt overtuigd, om de term idee in zijn oorspronkelijke betekenis te beschermen, opdat die niet tot de termen gaat behoren waarmee gewoonlijk allerlei voorstellingswijzen in achteloze wanorde worden aangeduid, wat een koste gaat van de wetenschappelijkheid.
- 353 Het ontbreekt ons niet aan passende benamingen voor iedere voorstellingswijze en hoeven geen inbreuk te maken op wat aan een andere toebehoort.
- 353 //// Hier volgt een hiërarchische indeling: (!!!)
- 353 De voorstelling in het algemeen is de soort
- 353 Daaronder staat de voorstelling met bewustzijn
- 353 Een waarneming die uitsluitend betrokken is op het subject, als de modificatie van zijn toestand, noemen we gewaarwording.
- 353 Kennis is ofwel aanschouwing, ofwel begrip
- 353 Het begrip is er onmiddellijk op betrokken, door middel van een kenmerk dat verschillende dingen gemeen kunnen hebben. Het begrip is ofwel een empirisch ofwel een zuiver begrip oma en de zuivere begrip, voor zover dat uitsluitend uit het verstand voortkomt (niet uit het zuivere beeld van de zintuiglijkheid (noemen we notio)
- 354 Een uit notiones opgebouwd begrip dat de mogelijkheid der ervaring overstijgt, is een idee, of een rede begrip. Voor iemand die eenmaal aan deze onderscheiding gewend is, moet het onverdraaglijk zijn om de voorstelling van de kleur rood idee te horen noemen. Die kan niet eens notio (verstandsbegrip) worden genoemd.
354 Secties 2 De transcendentale ideeën
- 354 De vorm van de oordelen (getransformeerd in een begrip van de synthese der aanschouwingen) bracht categorieën voort, die alle gebruik van het verstand in de ervaring sturen. Net zo mogen we verwachten, dat de vorm der silo geeft mijn, wanneer men die aanwendt voor de synthetische eenheid der aanschouwing een zoals die met de categorieën wordt aangebracht, de oorsprong zal bevatten van specifieke a priori begrippen, die we zuivere redebegrippen ofwel transcendentale ideeën kunnen noemen, en die het gebruik van het verstand ten aanzien van de totale ervaring volgens principes bepalen.
- 355 In de conclusie van een syllogisme beperken we dus een predikaat op een object, nadat we dat predikaat in de major eerst in zijn hele domein onder een bepaalde voorwaarde hebben gedacht. Deze voltooide grootte van het domein, in relatie tot zo’n voorwaarde, wordt de algemeenheid (universialitas) genoemd. In de synthese der aanschouwing correspondeert hiermee de alheid (universitas) of totaliteit der voorwaarden.
- 355 Er zullen net zoveel zuivere redebegrippen zijn als er soorten verhoudingen zijn die het verstand zich door middel van de categorieën voorstelt; en we moeten dus:
- ten eerste op zoek naar een onvoorwaardelijk iets van de categorische synthese in een subject;
- ten tweede naar een onvoorwaardelijk iets van de hypothetische synthese van de schakels van een reeks;
- ten derde naar een onvoorwaardelijk iets van de disjunctieve synthese van de delen in een systeem
- 355 //// Er zijn immers net zoveel typen syllogisme, waarvan elk door middel van pro syllogisme voortschrijdt naar het onvoorwaardelijke: het eerste naar een subject dat zelf geen predikaat meer is, het tweede naar een vooronderstelling die zelf niets meer voorondersteld, en de derde na een aggregaat van delen van de indeling dat de indeling van het begrip volledig maakt.
- 356 Het woord absoluut is een van de weinige woorden, die hun oorspronkelijke betekenis met een begrip corresponderen waarna de hand geen enkel woord van dezelfde taal meer precies bijpast. Het verlies van dat woord, of, wat op hetzelfde neerkomt, het losse gebruik ervan, moet daarom ook het verlies van het begrip zelf tot gevolg hebben, en wel van een begrip dat zonder groot nadeel voor alle transcendentale overwegingen niet kan worden gemist omdat het de rede in hoge mate bezighoudt.
- 356 Het woord absoluut wordt tegenwoordig vaak alleen gebruikt om aan te geven dat iets geldt voor een zaak die op zichzelf wordt beschouwd en dus in de innerlijke zin. In deze betekenis zal absoluut mogelijk staan voor wat op zichzelf (interne) mogelijk is – in feite het minste wat men van een object kan zeggen. Maar het wordt soms ook gebruikt om aan te geven dat iets in elke betrekking (onbeperkt) geldig is (bijvoorbeeld in: de absolute heerschappij), en absoluut mogelijk zou in deze betekenis staan voor wat in alle opzichten, in elke betrekking mogelijk is, wat weer het meeste is wat ik over de mogelijkheid van een ding kan zeggen. Nu gaan deze betekenissen soms samen.
- 357 Ik zal me dan van het woord absoluut bedienen in deze bredere betekenis, en die tegenover het alleen relatief, of een specifiek opzicht geldige stellen; want dat laatste wordt door voorwaarden beperkt, wel het eerste zonder beperking geldt.
- 357 Nu richt het transcendentale rede begrip zich altijd uitsluitend op de absolute totaliteit in de synthese der voorwaarden, en het eindigt nooit voor dat het volstrekt (dus in elke betrekking) onvoorwaardelijke is bereid. Van de zuivere rede laat alles over aan het verstand, dat direct betrokken is op de objecten der aanschouwing, of eigenlijk op de synthese ervan in de verbeeldingskracht. De zuivere rede behoudt zich alleen de absolute totaliteit in het gebruik van de verstand begrepen voor, en tracht de synthetische eenheid, die in de categorie gedacht wordt, tot aan het volstrekt onvoorwaardelijke uit te breiden.
- 357 Men kan deze eenheid daarom de rede-eenheid der verschijningen, en de eenheid die uitdrukking vindt in de categorie verstandseenheid noemen.
- 357 Het objectieve gebruik dat van de zuivere redebegrippen is daarom altijd transcendent, terwijl dat van de zuivere verstand begrepen van natuurlijk altijd immanent moet zijn, omdat het zich enkel beperkt tot mogelijke ervaring.
- 357 Onder een (definitie idee) idee versta ik een noodzakelijk redebegrip, waarbij geen corresponderend object in de zintuigen gegeven kan worden. De zuivere redebegrippen die we nu aan de orde stellen zijn dus transcendentale ideeën.
- 358 Als we over een idee spreken, zeggen we zeer veel met betrekking tot het object (als object van het zuivere verstand), maar daarom juist zeer weinig met betrekking tot het subject (dat wil zeggen: ten aanzien van haar realiteit onder empirische voorwaarden), omdat die ID, als begrip van een maximum, nooit op corresponderende wijze in concreto gegeven kan zijn.
- NOOT vertalers: Kant gebruik hier de begrippen “object” en “subject” op een voor ons merkwaardige en kennelijk vóór-kritische manier. Met het woord object duikt hij iets aan wat onafhankelijk van de ervaring door zuiver denken wordt gedacht. En ook het woord subject kreeg je een vóór-kritische betekenis.
- 358 //// Het is maar een idee . . . . Zo zouden we kunnen zeggen: het absolute geheel van alle verschijningen is maar een idee, al omdat we ons van zoiets nooit een beeld kunnen vormen, blijft het een probleem zonder enige oplossing. Maar omdat het in het praktische gebruik van het verstand uitsluitend gaat om het handelen volgens de regels, kan de idee van de praktische reden altijd werkelijk (zij het slechts ten dele) in concreto gegeven zijn.
- 359 Volgens onze opzet lagen vier praktische ideeën terzijde en beschouwen de redenen is alleen in haar speculatieve gebruik, en daarbinnen nog beperkter, namelijk alleen in haar transcendentale gebruik.
- 359 De rede, opgevat als vermogen van een bepaalde logische vorm van kennis, is het vermogen tot afleiden, dat wil zeggen tot middellijk oordelen (door de Servische ruzie van de voorwaarden van een mogelijk oordeel onder de voorwaarde van een gegeven). Het gegeven oordeel is de algemene regel (de major). De subsumptie van de voorwaarde van een ander mogelijk oordeel onder de voorwaarde van de regel is de minor.
- 359 Het is duidelijk, dat de reden tot kennis komt door verstandshandelingen die een reeks van voorwaarden vormen
- 359 Als ik bijvoorbeeld de uitspraak “alle lichamen zijn veranderlijk” alleen bereik doordat ik begin bij de verder verwijderde kennis, die nog niet het begrip lichaam, maar wel de voorwaarde daarvan bevat, namelijk bij ‘al het samengestelde is veranderlijk‘; en als ik die kennis dan tot naderbij gelegen kennis gaat, die onder de voorwaarde van laatstgenoemde staat, namelijk naar ‘lichamen zijn samengesteld‘; en van deze na een derde, die de verder verwijderde kennis (veranderlijk) verbindt met de onderhavige ‘dus zijn lichamen veranderlijk‘, dan ben ik door een reeks van voorwaarden (premissen) bij deze kennis (de conclusie) aangeland.
- 360 ////DH + JST Men wordt echter snel gewaar dat de keten of reeks der pro-syllogismen , dat is de afgeleide kennis aan de kant van de gronden of de voorwaarden van een gegeven kenniseenheid, met andere woorden de klimmende reeks syllogismen , zich anders tot het vermogen van de rede moet verhouden dan de dalende reeks, dat is de voortgang van der rede aan de kant van het voorwaardelijke door epi-syllogismen. Want omdat de kennis (conclusio) in het eerste geval slechts voorwaardelijk gegeven is, kan men door middel van de rede niet anders tot die kennis komen dan tenminste onder de vooronderstelling dat alle schakels van de reeks aan de kant der voorwaarden gegeven zijn (totaliteit in de reeks van premissen), daar het oordeel in kwestie alleen onder die vooronderstelling a priori mogelijk is. Maar aan de kant van het voorwaardelijke, of van de afleidingen, wordt alleen een wordende en niet als een in haar geheel voorondersteld of gegeven reeks, dus alleen een potentiële voortgang gedacht. Indien een kenniseenheid als voorwaardelijk wordt gezien, is de rede derhalve genoodzaakt om de reeks van voorwaarden in stijgende lijn als voltooid en in haar totaliteit gegeven te beschouwen. Wanneer echter precies dezelfde kenniseenheid tegelijk wordt gezien als voorwaarde van andere kenniseenheden, die met elkaar een reeks van afleidingen in dalende lijn vormen, kan het de rede volstrekt onverschillig zijn hoeverre deze voortgang zich vanuit het deel dat volgt uitstrekt en of er eigenlijk wel een totaliteit van deze reeks mogelijk is; want ze heeft zo’n reeks niet nodig om tot de conclusie te komen die voor haar ligt, omdat deze door de gronden vanuit het deel dat voorafgaat al voldoende bepaald en gewaarborgd is.
361 Secties 3 Het systeem der transcendentale ideeën
- 361 We hebben hier niet te maken met de logische dialectiek, die van alle inhoud van de kennis abstraheert, en enkel en alleen de valse schijn in de vorm van syllogismen blootlegt, maar met een transcendentale dialectiek, die volstrekt a priori de oorsprong moet bevatten van kennis uit zuivere rede en van afgeleide begrippen oma waarvan het object empirisch nooit gegeven kan worden, en die dus volledig buiten het vermogen van het zuivere verstand liggen.
- 361 Nu geldt voor elke betrekking die onze voorstellingen kunnen hebben in het algemeen dat ze
- — een betrekking is tot het subject
- — een betrekking is tot objecten,
- — men dan ofwel als verschijningen, ofwel als objecten van het denken als zodanig
- Wanneer we deze onderverdeling met de bovenstaande verbinden, komen we steeds tot een drievoudige betrekking der voorstellingen, waarvan we ons ofwel een begrip, ofwel een idee kunnen vormen:
- 1 de betrekking tot het subject
- 2 die tot het menigvuldige van het object in de verschijning en
- 3 die door alle dingen in het algemeen
- 362 Derhalve kunnen alle transcendentale ideeën in drie klassen worden ondergebracht, waarvan
- de eerste de absolute (onvoorwaardelijke) eenheid bevat van het denkende subject,
- de tweede de absolute eenheid van de reeks der voorwaarden van verschijning en
- de derde de absolute eenheid van de voorwaarde van alle objecten van het denken überhaupt
- 362 indeling volgens het filosofische systeem van Wolff:
- Het denkende subject is het object van psychologie,
- het totaal van alle verschijningen (de wereld) het object van de kosmologie, en het
- ding dat de hoogste mogelijkheid bevat van alles wat gedacht kan worden (het wezen van alle wezens) het object van de theologie.
- 362 Zelfs het plan voor elk van deze wetenschappen kan niet van het verstand afkomstig zijn, ook al zou het verbonden zijn met het hoogste logische gebruik van de rede, dat wil zeggen met alle denkbare afleidingen waardoor het een van zijn objecten (een verschijning) tot alle andere kant voortschrijden, tot aan de verst verwijderde delen van de empirische synthese; het is uitsluitend een zuiver en echt product, of problemen, van de zuivere rede.
- 363 Een objectieve deductie, zoals we die van de categorieën konden geven, is bij de transcendentale ideeën eigenlijk niet mogelijk.
- 364 De voortgang van de kennis van mijn zelf (de ziel) naar de kennis van de wereld, en door middel daarvan naar het hoe wezen, is zo natuurlijk dat hij gelijkenis lijkt te vertonen met de logische voortgang van de rede van premisse naar een conclusie.
- Noot Kant: De metafysica heeft als eigenlijke doel van haar onderzoek slechts drie ideeën: God, vrijheid en onsterfelijkheid; waarbij het tweede begrip, met de eerste verbonden, tot het derde moet leiden als noodzakelijk conclusie. Alles waarmee deze wetenschap zich verder bezighoudt, is voor haar alleen middel om tot deze ideeën en hun realiteit te geraken. Ze heeft ze niet nodig ten behoeve van de natuurwetenschap, maar om de natuur te overstijgen. Inzicht in die ideeën zou de theologie en de moraal, en door de verbinding van deze twee, de religie, dus de hoogste doel leiden van ons bestaan, louter van het speculatieve vermogen van de rede en van niets anders afhankelijk maken. Voor een systematische voorstelling van die ideeën zouden bovenstaande ordening, synthetisch het best geschikt zijn. Maar in het onderzoek dat daar noodzakelijk aan moet voorafgaan, zal de analytische ordening, die de synthetische omkeert, beter aan ons doel beantwoorden: we voltooien ons grote project door van datgene, wat de ervaring ons onmiddellijk aanbiedt, de leer van de ziel, voort te gaan naar de leer van de wereld, en vandaar naar de kennis van God.