laatste wijziging: 28-10-2018
454 457 S-5 Sceptische voorstelling
DEEL 2 AFDELING 2 BOEK 2 HOOFDSTUK 2 SECTIE 5
Sectie 5: Sceptische voorstelling van de kosmologische vragen die door de 4 transcendentale ideeën worden opgeworpen
TO DO: samenvatten
- Er bestaat ook onzin
- 454 Als onze vraag alleen gericht is op bevestiging of ontkenning, doen er verstandig aan om de vermoedelijke gronden voor beantwoording eerst te laten rusten en te overwegen wat we zouden winnen als het antwoord bevestigend of ontkennend uitviel. Blijkt het resultaat nu in beide gevallen louter onzin (non-sens), dan hebben we een gegronde aanleiding om onze vraag zelf kritisch te onderzoeken en te bekijken of die niet op een ongefundeerde vooronderstelling berust en met een idee speelt die haar onjuistheid eerder verraadt bij haar toepassing en in haar gevolgen, dan in een afzonderlijke presentatie.
- 454 Dat is het grote voordeel van de septische wijze om vragen te behandelen die de zuivere rede aan de zuivere rede stelt.
- 454 Als ik dus van een kosmologisch idee, aan welke kant van het onvoorwaardelijke van de regressieve synthese der verschijningen ze ook terechtkomt, bij voorbaat zou kunnen inzien dat ze voor elk verstandsbegrip ofwel te groot ofwel te klein zou zijn, zou ik begrijpen dat die idee (omdat ze alleen verwijst naar een ervaring is object, dat met een mogelijk verstandsbegrip moet corresponderen) volstrekt leeg en betekenisloos moet zijn, want het object stemt er niet mee overeen, hoe ik dat ook aanpas. En dit is met alle kosmologische begrippen inderdaad het geval, die de rede, zolang ze eraan vasthoudt, juist daarom in een onvermijdelijke antinomie verwikkelen.
te klein / te groot voor het begrip
- 455 STEL:
- //// JST + DHO Ten eerste, dat de wereld geen begin heeft. dan is ze voor het begrip te groot, want dat begrip, dat in een successievelijk regressie bestaat, kan de hele verstreken eeuwigheid nooit bereiken. Stel, ze heeft een begin, dan is ze, in de noodzakelijke empirische regressie, weer te klein voor het verstandsbegrip. want omdat het begin altijd een tijd voorondersteld die voorafgaat, is het nog niet onvoorwaardelijk. De wet van het empirisch gebruik van het verstand verplicht ons om naar een hogere reisvoorwaarden te vragen, en de wereld is voor deze weet dus duidelijk te klein.
- //// DHO De wereld heeft een begin qua tijd.
- //// DHO De wereld heeft een begin qua ruimte. ook hier weer een dubbele beantwoording: is de ruimte oneindig en onbegrensd, dan is er voor elk mogelijk empirisch begrip te groot. Is eindig en begrensd, dan is de vraag terecht waardoor die grens wordt bepaald. De lege ruimte is geen op zichzelf bestaand koor laat van de dingen en kan geen voorwaarde zijn waarbij we kunnen blijven staan, en nog veel minder en empirische voorwaarden die deel uitmaakt van een mogelijke ervaring. (Want wie kan het absoluut leven ervaren?) Voor de absolute totaliteit van de empirische synthese is altijd vereist dat het onvoorwaardelijke en ervaring begrip is. Dus is een begrensde wereld te klein voor het begrip.
- 455 STEL: //// JST + DHO Ten tweede: als elke verschijning in de ruimte (materie) uit oneindig veel delen bestaat, dan is de regressie van de deling steeds te groot voor het begrip; en als de deling van de ruimte bij een lid van die deling (het enkelvoudige) moet ophouden, dan is de regressie weer te klein voor de idee van het onvoorwaardelijke. Want dit lid staat nog steeds een regressie doel tot andere delen die het bevat
- 455 STEL: //// JST + DHO Ten derde: Als we aannemen dat alles in de wereld gebeurt het resultaat is van natuurwetten, dan is de causaliteit van de oorzaak steeds opnieuw iets wat gebeurt en dat een onophoudelijke regressie tot mogelijke oorzaken noodzakelijk maakt, dus tot verlenging van de reeks van voorwaarden a part priori. De veroorzakende natuur alleen is dus te groot voor elk begrip dat we in de synthese van de gebeurtenissen in de wereld hanteren.
- 456 STEL: //// JST + DHO Ten vierde: als we een absoluut noodzakelijk wezen aannemen (hetzij de wereld zelf, hetzij iets in de wereld, hetzij de oorzaak van de wereld), dan plaatsen we dat in een tijd die van ieder gegeven ogenblik oneindig ver verwijderd is, omdat het anders afhankelijk zou zijn van een ander en ouder bestaan. In dat geval is dit wezen echter ontoegankelijk voor ons empirische begrip en te groot om ooit in een regressie bereikt te worden, hoewel we die ook voortzetten. Maar als we vinden dat alles wat tot de wereld behoort (hetzij als voorwaardelijk iets, hetzij als voorwaarde (toevallig is oma dan is elk gegeven existentie te klein voor ons begrip. Want het dwingt ons om steeds weer naar een ander bestaan te zoeken waarvan het afhankelijk is.
- 456 We hebben dus in al deze gevallen gezegd dat de kosmische idee voor de empirische regressie, dus voor elk mogelijk verstandsbegrip, ofwel te groot, ofwel te klein is.
- 456 Alleen mogelijke ervaring kan kan onze begrippen realiteit geven; daar zonder is elk begrip slechts idee, zonder waarheid en zonder betrekking op een object.
- 457 STEL: //// JST + DHO Tot het speelgoed van de oude dialectische scholen behoorde ook de vraag: als een bol die door een gat kan oma wat moeten we dan zeggen: is de bol te groot of het gat te klein? In dit geval maakt het niets uit hoe het formuleren, omdat we niet weten welk van beide zaken er omwille van de andere is. Toch zeggen we niet dat de man te lang is voor zijn jas, maar altijd dat de jas te kort is voor de man.
- 457 We zijn dus tenminste tot de gegronde verdenking gekomen dat er aan de kosmologische ideeën, en daarmee aan alle onderling conflicterende pseudo- rationele beweringen, wellicht een leeg en louter ingebeeld begrip ten grondslag ligt over de wijze waarop het object van die ideeën ons gegeven is. En alleen deze verdenking al kan ons op het rechte spoor zetten om de begoocheling te ontdekken die ons zo lang heeft misleid.