laatste wijziging: 05-12-2018
504 511 S-2 Ideaal Prototypon
DEEL 2 AFDELING 2 BOEK 2 HOOFDSTUK 3 SECTIE 2
Het ideaal van de zuivere rede
Sectie 2 Het transcendentale ideaal
(Prototypon [ = oerbeeld] transcendentale)
TO DO
samenvatting
- 504 //// JST + DHO Elk begrip is ten aanzien van wat het niet bevat onbepaald en onderworpen aan het grondbeginsel van de bepaalbaarheid: slechts één van elke twee predikaten die contradictoir aan elkaar tegengesteld zijn, kan erop van toepassing zijn. dat principe berust op de wet van de tegenspraak, en is dus een puur logisch principe, dat van elke inhoud van de kennis abstraheert en niets dan de logische vorm daarvan voor ogen heeft.
- 504 //// JST + DHO Maar elk ding is wat zijn mogelijkheid betreft ook nog onderworpen aan het grondbeginsel van de volledige bepaling, volgens welke van alle mogelijk aan elkaar tegengestelde predikaten van de dingen er telkens één predikaat op dat ding van toepassing moet zijn
- 504 //// JST + DHO Dit principe berust niet alleen op de wet van de tegenspraak; want het richt zich niet alleen op de verhouding van elk ding tot twee aan elkaar tegengestelde predikaten, maar ook op zijn verhouding tot de totale mogelijkheid, als het geheel van alle predikaten van de dingen in het algemeen. En omdat die totale mogelijkheid als a priori voorwaarde voorondersteld, stelt het elk ding voor zoals het zijn eigen mogelijkheid afgeleid van het aandeel dat het aan die totale mogelijkheid heeft.
- 505 //// JST + DHO Noot Kant: Door dit grondbeginsel wordt dus elk ding betrokken op een gemeenschappelijk correlaat, namelijk de totale mogelijkheid. Als die totale mogelijkheid (dat wil zeggen de stof voor alle mogelijke predikaten) in de idee van een enkel ding zou worden aangetroffen, zou ze een (onderlinge) affiniteit van alle mogelijke dingen aantonen, als gevolg van de identiteit van de grond van hun volledige bepaling. De betaalbaarheid van elk begrip is onderworpen aan de algemeenheid (universalitas) van de wet van de uitgesloten derde bij twee tegengestelde predikaten, maar de bepaling van een ding aan de totaliteit (universitas), of het geheel van alle mogelijke predikaten.
- Voorbeeld :
- Voorbeeld:
- 505 Het principe van de volledige bepalingen betreffende de inhoud en niet alleen de logische vorm.
- 505 Het is het grondbeginsel van de synthese van alle predikaten die het volledige begrip van een ding moeten vormen, en niet louter van een analytische voorstelling door middel van een van twee tegengestelde predikaten. het bevat een transcendentale vooronderstelling, namelijk die van de materie van alle mogelijkheid, die a priori de gegevens voor de specifieke mogelijkheid van elk ding moet bevatten.
- 505 //// JST + DHO De uitspraak al het bestaande is volledig bepaald betekent niet alleen dat er van elk paar aan elkaar tegengestelde gegeven predikaten altijd één op een ding van toepassing is, maar ook dat dat voor alle mogelijke predikaten geldt. Op grond van deze uitspraak worden niet alleen predikaten onder elkaar logisch vergeleken, maar wordt ook het ding zelf transcendentaal vergeleken met het totaal van alle mogelijke predikaten.
- Ze houdt eigenlijk het volgende in:
- om een ding volledig te kennen, moeten we al het mogelijke kennen en aan de hand daarvan
- ofwel bevestigend of wel
- ontkennend bepalen
- die volledige bepaling is dus een begrip, dat we nooit in concreto in zijn totaliteit kunnen voorstellen; het is gebaseerd op een idee die alleen in de rede zetelt – de rede die het verstand de regel voor zijn volledig gebruik voorschrijft.
- om een ding volledig te kennen, moeten we al het mogelijke kennen en aan de hand daarvan
- Ze houdt eigenlijk het volgende in:
- 505 //// JST + DHO Hoewel deze idee van het geheel van alle mogelijkheid, voor zover dat als voorwaarde de volledige bepaling van iedere ding fundeert, zelf nog onbepaald is en aanzien van de predikaten die dat geheel kunnen vormen, en we er slechts een geheel van alle mogelijke predikaten in het algemeen door denken, ontdekken we bij nader onderzoek dat deze idee, als hoe het begrip, een aantal predikaten voortbrengt die zijn afgeleid en dus al door anderen zijn gegeven of niet naast elkaar kunnen bestaan, en dat ze zichzelf zuivert tot een volledig a priori bepaald begrip.
- 506 //// JST + DHO Als we alle mogelijke predikaten niet enkel logisch, maar transcendentaal beschouwen, dat wil zeggen qua inhoud die er a priori aan kan worden toegeschreven, ontdekken we dat door sommige ervan een zijn en door andere louter een niet-zijn wordt voorgesteld. De logische ontkenning, die door het eenvoudige woordje “niet “wordt aangeduid, verwijst in wezen nooit naar een begrip, maar alleen naar de verhouding daarvan worden andere begrip in het oordeel oma en kan dus nooit volstaan om een begrip ten aanzien van zijn inhoud te typeren.
- Voorbeeld: De term “niet-sterfelijk” kan niet aangeven dat we enkel een niet-zijn in het object voorstellen, en laat elke inhoud onaangeroerd. Een transcendentale ontkenning daarentegen duidt het niet-zijn op zichzelf aan, en staat tegenover de transcendentale bevestiging. Die bevestiging is iets waarvan het begrip op zichzelf al een zijn uitdrukt, en dat derhalve de realiteit (dingheid) wordt genoemd, omdat alleen door haar en zover zij reikt objecten iets (dingen) zijn, terwijl de daaraan tegengestelde ontkenning een louter ontbreken aanduidt; als we alleen die ontkenning denken, stellen we onszelf de opheffing van elk ding voor.
- Voorbeeld:
- Voorbeeld:
- 506 Nu kan niemand een een ontkenning bepaald denken zonder daarbij van de er aan tegengestelde bevestiging uit te gaan. De blind geboren we kan zich niet de minste voorstelling van de duisternis maken oma omdat hij geen voorstelling van het licht heeft; de wilde niet van armoede, omdat hij de welstand niet kent. De onwetende heeft geen begrip van zijn onwetendheid, omdat hij geen begrip van de wetenschap heeft, enzovoort
- 506 Alle begrippen van ontkenningen zijn dus afgeleid, terwijl de realiteiten (bestellen de begrippen) de gegevens bevatten en om zo te zeggen de materie, of de transcendentale inhoud, voor de mogelijkheid en de volledige bepaling van alle dingen.
- 506 //// JST + DHO Als dus in onze rede een transcendentaal substraat ter grondslag wordt gelegd aan de volledige bepaling, dat als het ware de hele voorraad stof bevat waaraan alle mogelijke predikaten van dingen kunnen worden ontleend, dan is dat substraat niets anders dan de idee van een geheel der realiteit. Alle ware ontkenningen zijn dan uitsluitend begrenzingen, en zouden zo niet genoemd kunnen worden als het onbegrensde (het al) er niet aan den grondslag lag
- 507 //// JST + DHO Door wat aldus alle realiteit omvat wordt het begrip van een ding op zichzelf als volledig bepaald voorgesteld; en het begrip van een meest werkelijk wezen is het begrip van een afzonderlijk wezen, omdat er van alle mogelijke paren tegengestelde predikaten één predikaten in zijn bepaling wordt aangetroffen, namelijk het predikaat dat in absolute zin dat het zijn behoort. Het is dus een transcendentaal ideaal, dat ten grondslag ligt aan de volledige bepaling die noodzakelijk eigen is aan alles wat bestaat.
- 507 //// JST + DHO De logische bepaling van een begrip door de rede berust op een disjunctief syllogisme, waarbij
- de major een logische indeling (de indeling van de sfeer van een algemeen begrip) bevat,
- de minor deze sfeer tot een deel inperkt, en de
- conclusie het begrip door dit deel bepaalt.
- /////// WAT IS EEN DISJUNCTIEF SYLLOGISME?
- 507 //// JST + DHO Het algemene begrip van een realiteit als zodanig kan a priori niet worden ingedeeld, omdat we zonder ervaring geen bepaalde soorten realiteit kennen die onder deze indeling vallen. Dus is de transcendentale major van de volledige bepaling van alle dingen niets anders dan de voorstelling van het geheel van alle realiteit; het is niet slechts een begrip dat alle predikaten wat hun transcendentale inhoud betreft onder zich bevat, maar een begrip dat ze in zich bevat. En de volledige bepaling van ieder ding berust op de inperking van dit al van de realiteit, doordat iets daarvan aan het ding wordt toegeschreven en al het overige wordt uitgesloten; wat overeenkomt met het of/of van de disjunctieve major en de bepaling van het object door een van de leden van de indeling in de minor. daarom is de wijze waarop de rede het transcendentale ideaal ten grondslag gelegd aan haar bepaling van alle mogelijke dingen, analoog aan de manier waarop zij in disjunctieve syllogismen te werk gaat. En dat was de stelling waarop ik eerder de systematische indeling van alle transcendentale ideeën baseerde, volgens welke ze parallel aan en corresponderend met de drie soorten syllogismen ontstaan.
- 508 Het spreekt vanzelf dat de rede met het oog op haar doel – namelijk de voorstelling van de noodzakelijk volledige bepaling van de dingen – niet de extensie van een wezen voorondersteld dat met het ideaal overeenstemt, maar alleen de idee daarvan, om van het onvoorwaardelijke totaliteit van de volledige bepaling de voorwaardelijke totaliteit, dat wil zeggen de totaliteit van het ingeperkte, af te leiden. Het ideaal is voor de rede dus het oerbeeld van alle dingen, die als onvolmaakte kopieën allemaal de stof voor hun mogelijkheid aan dat oerbeeld ontlenen, die dan meer of minder dicht benaderen, maar altijd oneindig ver van verwijderd blijven.
/// JST 4-12-18 Is dit de volmaakte vorm van Plato?
- 508 //// JST + DHO Men noemt het object van het ideaal van de rede, dat zich alleen in die reden bevindt,
- daarom ook wel het oerwezen;
- voor zover het niets boven zich heeft, noemt men het ook wel het hoogste wezen;
- en voor zover alles voorwaardelijk en eraan onderworpen is, het wezen van alle wezens.
- dit alles wijst echter niet op de objectieve relatie van een werkelijk object tot andere dingen, maar op die van het idee tot begrippen, en laat ons inzake de existentie van een zo superieur wezen volstrekt in het ongewisse.
- 509 //// JST + DHO De afleiding van alle andere mogelijkheden uit dit oerwezen kan daarom strikt genomen ook niet als een inperking van zijn hoogste realiteit en om zo te zeggen als een deling ervan worden beschouwd. Want dan zou het onderwijs een louter als een lagere graad van afgeleide wezens worden gezien, wat zoals we aantoonden onmogelijk is, hoewel we het in onze eerste ruwe schets aanvankelijk zo voorspelden. De hoogste realiteit ligt veeleer als grond, en niet als omvattend geheel, aan de mogelijkheid van alle dingen ten grondslag; en de menigvuldigheid van die dingen berust niet op de inperking van het oerwezen zelf, maar op alles wat uit dat wezen volgt, waartoe ook onze hele zintuiglijkheid behoort, en alle realiteit in de verschijning, die niet als bestanddeel door de idee van het hoogste wezen kan behoren.
- 509 //// JST + DHO Als we dit idee nu hypostaseren en verder nagaan, kunnen wij het oerwezen louter door het begrip van de hoogste realiteit bepalen als één, enkelvoudig, al- genoegzaam, eeuwig, enzovoort, kortom, we kunnen het in zijn onvoorwaardelijke volledigheid door alle predikant mensen bepalen. Het begrip van zo’n wezen is het begrip van God, opgevat in transcendentale zin, en zo is het ideaal van de zuivere rede het object van een transcendentale theologie, zoals ik dat eerder heb aangegeven.
- https://nl.wikipedia.org/wiki/God_(algemeen)
- 509 //// JST + DHO Toch zou dit gebruik van de transcendentale idee de grenzen van haar doel en haar geldigheid al overschrijden. Want de rede leverde haar als begrip van alle realiteit enkel ten grondslag aan de volledige bepaling van de dingen in het algemeen, zonder te verlangen dat al die realiteit objectief gegeven en zelf een ding is. Zo’n ding is louter een verzinsel, waardoor we het menigvuldige van onze idee al specifiek wezen in een ideaal samenvatten en realiseren. Maar daar hebben we het recht niet toe; we hebben zelfs de mogelijkheid niet om zo’n hypothese zomaar aan te nemen. De consequenties die uit zo’n ideaal voortvloeien zijn dan ook volstrekt irrelevant voor de volledige bepaling van de dingen in het algemeen en hebben daar niet de minste invloed op; voor die bepaling was alleen de idee nodig.
- 510 //// JST + DHO Kant vraagt zich dan af:
- …
- Hoe komt de rede ertoe om alle mogelijkheid der dingen te beschouwen als afgeleid uit één enkele tenten grondslag liggende mogelijkheid, namelijk die der hoogste realiteit, en om vervolgens te vooronderstellen dat hij in een specifiek roer wezen zetelt?
- …
- 510 Het antwoord volgt vanzelf //// JST + DHO uit de beschouwingen in de transcendentale analytica. De mogelijkheid van de objecten van de zintuigen is een relatie van die objecten door ons denken, waarin iets (namelijk de empirische vorm) a priori kan worden gedacht; maar wat de materie uitmaakt – de realiteit in de verschijning (wat correspondeert met de gewaarwording) – moet gegeven zijn, anders kan het niet gedacht, en kan dus de mogelijkheid ervan niet voorgesteld worden.
JST DUS: Ik moet eerst een stoel denken voor dat ik deze daadwerkelijk kan aanschouwen …
- 510 //// JST + DHO Nu kunnen ons alleen objecten van de zintuigen gegeven worden, en die objecten alleen in de context van een mogelijke ervaring; derhalve is iets voor ons alleen een object als het geheel van alle empirische realiteit als zijn mogelijkheid voorwaarden voorondersteld.
- Maar als gevolg van een natuurlijke illusie beschouwen we een principe dat eigenlijk alleen geldt voor de dingen als objecten van onze zintuigen, als een principe dat voor alle dingen in het algemeen moet gelden.
- Als we die beperking weggelaten, zullen we het empirische principe van onze begrippen van de mogelijkheid van de dingen als verschijningen daarom beschouwen als een transcendentaal principe van de mogelijkheid der dingen in het algemeen.
Zie mijn eerste opmerking hierboven
- 510 Dat we deze idee van een geheel van alle realiteit vervolgens hypostaseren, komt doordat we de distributieve eenheid van het ervaring’s gebruik van het verstand dialectisch veranderen in de collectieve eenheid van een ervaring’s geheel, en dat geheel van de verschijning dan als een enkel ding denken dat alle empirische realiteit bevat; dat ding wordt dan door middel van de al genoemde transcendentale [[subreptie]] verwisseld met het begrip van een ding dat aan de top van de mogelijkheid van alle dingen staat en dat de reële voorwaarden voor een volledige bepaling verschaft.
- Noot Kant : Dit ideaal van het meest werkelijke wezen wordt dus, hoewel het slechts een voorstelling is, eerst gerealiseerd, dat wil zeggen tot object gemaakt, vervolgens gehypostateerd, en tenslotte, zoals we weldra zullen laten zien, door een natuurlijke voortgang van de rede na voltooiing van de eenheid, zelfs gepersonifieerd. Want de regulatieve eenheid van de ervaring berust niet op de verschijningen zelf (dus niet op de zintuiglijkheid alleen), maar op de verbinding van de menigvuldigheid door het verstand (in een bewuste waarneming), zodat de eenheid van de hoogste realiteit en de volledige bepaald waarheid (mogelijkheid) van alle dingen in een hoogste verstand, bezinnen intelligentie lijken te liggen.