laatste wijziging: 13-12-2018
511 516 S-3 Ideaal bewijsgronden
DEEL 2 AFDELING 2 BOEK 2 HOOFDSTUK 3 SECTIE 3
Het ideaal van de zuivere rede
Sectie 3 De bewijsgronden van de speculatieve rede om tot het bestaan van een hoogste wezen te concluderen
TO DO
- samenvatting
- er is iets
- 511 Hoewel de rede de dringende behoefte heeft om iets te vooronderstellen waarop het verstand de doorlopende bepaling van zijn begrippen volledig kan passeren, merkt ze toch het ideale en louter bedachte van zo’n vooronderstelling veel te gemakkelijk op om zich alleen daardoor te laten overreden iets wat louter een schepping van haar denken is, meteen als een werkelijk wezen te beschouwen. Er is echter nog iets anders dat haar dwingt om ergens haar rustpunten zoeken in de regressie van het gegeven voorwaardelijke naar het onvoorwaardelijke – dat op zich en alleen op grond van zijn begrip niet als werkelijk bestaand gegeven is, maar als enige de reeks van de tot hun gronden teruggebrachte voorwaarden kan voltooien. Dit is de natuurlijke weg die elke menselijke rede volgt, zelfs de minst begaafde, hoewel niet elke rede daarin volhardt.
- 511 Ze (de rede) begint niet bij begrippen, maar bij de alledaagse ervaring, en ze neemt dus iets bestaands als grondslag.
- Maar deze bodem verzakt wanneer hij niet op de onbeweeglijke rots van het absoluut noodzakelijke rust.
- Die rots zelf zweeft evenwel zonder steun rond, wanneer ze door lege ruimte wordt omgeven en niet zelf alles vult en daardoor geen plaats meer overlaat voor het waarom, dat wil zeggen wanneer ze niet oneindig is wat haar realiteit aangaat.
- 512 /// JST + DHO Als er iets bestaat, willekeurig wat, moet ook worden erkend dat er iets noodzakelijk bestaat. Want het toevallige bestaat alleen onder de voorwaarde van een ander toevallige dat zijn oorzaak is, en van daaruit redeneren we op dezelfde manier door, tot we bij een oorzaak komen die niet toevallig en daarom zonder voorwaardelijk noodzakelijk bestaat. Dat is de argumentatie waarop de rede haar voortgang naar het oerwezen baseert.
//// JST Kortom: “er is iets”
- 512 Nu zoekt de rede naar het begrip van een wezen dat zich leent voor zo’n superieure wijze van bestaan als de onvoorwaardelijke noodzakelijkheid, niet zozeer om dan van het begrip van dat wezen a priori zijn bestaan af te leiden (want als ze dat zou wagen, kon ze haar onderzoek tot louter begrippen beperken en hoefden ze geen gegeven bestaan ten grondslag te leggen), maar alleen om onder alle begrippen van mogelijke dingen het begrip te vinden dat in geen enkel opzicht strijdig is met de absolute noodzakelijkheid.
- 512 /// JST + DHO Nu lijkt dat waarvan het begrip het “daarom “bij elke waarom bevat, wat in geen enkel onderdeel of opzicht onvolkomen is, wat op alle punten als voorwaarde volstaat, juist om die reden het wezen te zijn dat zich voor de absolute noodzakelijkheid leent.
- 512 //// JST Omdat het alle voorwaarden voor al het mogelijke bezit, heeft het zelf geen voorwaarde nodig en sluit het zo’n voorwaarde zelfs uit de bus voldoet het althans in één opzicht aan het begrip van de onvoorwaardelijke noodzakelijkheid. andere begrippen kunnen het daarin niet evenaren, omdat ze gebrekkig zijn en aanvulling behoeven, en dus dat kenmerk van onafhankelijkheid van alle voorwaarden missen. Het is waar dat hieruit nog niet met zekerheid kan worden geconcludeerd dat wat niet de hoogste en in elk opzicht volledige voorwaarden bevat, daardoor in zijn existentie zelf voorwaardelijk moet zijn; maar het ontbeert dan toch het enige kenmerk waardoor de rede een wezen aan de hand van een a priori begrip als onvoorwaardelijk kan kennen
- 513 Het begrip van een wezen met de hoogste realiteit leent zich dus van alle begrippen van mogelijke dingen het beest voor het begrip van een onvoorwaardelijk noodzakelijk wezen.
- 513 *** /// JST + DHO De menselijke rede gaat van nature als volgt te werk. Eerst overtuigt ze zichzelf van het bestaan van een of ander noodzakelijk wezen. Dat wezen kent ze onvoorwaardelijke existentie toe. Daarna zoekt het begrip van wat onafhankelijk van elke voorwaarde is, en dat vindt ze in wat zelf tot toereikende voorwaarde voor al het andere is, dat wil zeggen in wat alle realiteit bevat. Maar het onbegrensde al is absolute eenheid, en impliceert het begrip van één enkel, namelijk het hoogste wezen. en dus concludeerde reden dat het hoogste wezen, als voor grond van alle dingen, absoluut noodzakelijk bestaat
- 513 Een zekere grondigheid kan deze argumentatie niet worden ontzegd als het gaat om het nemen van beslissingen – als we namelijk het bestaan van een noodzakelijk wezen eenmaal erkennen en het erover eens zijn dat de partij moeten kiezen inzake de vraag hoe we dat bestaan definieert. Dan kunnen we niet beter kiezen; sterker, we hebben geen keus, maar zijn genoodzaakt om onze stem te geven aan de absolute eenheid van de volledige realiteit, als de oerbron der mogelijkheid. Maar als niets ons tot een besluit drijft, en nu de hele kwestie liever open laten staan doordat we door het volle gewicht van de bewijsgronden tot instemming worden gedwongen; dat wil zeggen als het alleen om de beoordeling gaat hoeveel we van dit probleem weten en hoeveel we ons enkel vleiend te weten, dan komt bovenstaande conclusie en veel minder gunstig daglicht te staan en doet ze een beroep op onze gunst om het gebrek aan wettige aanspraken te compenseren.
/// Hier Geeft Kant dan toch nog een uitweg voor het ontkennen van een hoogste wezen….
- 514 TO DO analyse met betrekking tot het begrip vrijheid.
- 514 De plicht om te kiezen zou de besluiteloosheid van de speculatie door een praktische toevoeging uit haar evenwicht brengen; de rede zou hij naar eigen ogen, die van de meest coulant de rechter, geen rechtvaardiging vinden als ze deze gronden van haar oordeel, die in elk geval superieur zijn aan alle anderen die we kennen, bij zulke dwingende motieven niet zal volgen, ook al is haar inzicht gebrekkig.
- 514 *** /// JST + DHO Hoewel deze argumentatie in feite transcendentaal is, omdat ze op de innerlijke ontoereikendheid van het toevallige berust, is het toch zo eenvoudig en natuurlijk dat ze ook voor de gewoonste menselijke geest toegankelijk wordt zodra die er eenmaal op is gewezen.
- Men ziet dingen veranderen, ontstaan en vergaan;
- die, of in elk geval hun toestanden, moeten dus een oorzaak hebben.
- Datzelfde kan echter steeds opnieuw worden gevraagd bij elke oorzaak die maar in de ervaring gegeven is.
- En waar zouden we laatste causaliteit beter kunnen onderbrengen dan waar ook de hoogste causaliteit is, oftewel in dat wezen dat de toereikende grond voor elk mogelijk gevolg oorspronkelijk bevat, en waarvan het begrip door die ene trek van zijn al omvattende volmaaktheid heel makkelijk kunnen vormen.
- Deze hoogste oorzaak houden we dan ook voor absoluut noodzakelijk, omdat het absoluut noodzakelijk vinden om tot haar op te klimmen en geen reden hebben om haar te overstijgen. Daarom zien we bij alle volkeren, zelfs in zijn duistere veelgoderij, toch vonken van het monotheïsme oplichten, waartoe ze niet door nadenken in diepe speculatie worden gebracht, maar alleen door een natuurlijk proces van het gewone verstand, dat van lieverlede begrepen werd
- Men ziet dingen veranderen, ontstaan en vergaan;
515 Er zijn maar 3 mogelijke manieren om het bestaan van God vanuit de speculatieve rede te bewijzen.
- 515 Het eerste bewijs noem ik (Immanuel Kant) het fysico-theologische bewijs.
- 515 Het tweede bewijs is het kosmologische godsbewijs
- 515 Het derde bewijs is het ontologische godsbewijs
- 515 Ik (Immanuel Kant) zal aantonen dat de rede langs de ene (de empirische) weg net zo weinig kan uitrichten als langs de andere (de transcendentale), en dat ze tevergeefs haar vleugels uitspreidt om de zintuiglijke wereld enkel door de macht van de speculatie te overstijgen.
- 515 We zullen zien dat, ofschoon ervaring de eerste aanleiding geeft, alleen het transcendentale begrip de rede bij haar streven leidt en bij dit soort pogingen het doel afbakent dat ze zich heeft gesteld.