laatste wijziging: 24-12-2018
516 522 S-4 ontologisch godsbewijs
DEEL 2 AFDELING 2 BOEK 2 HOOFDSTUK 3
Het ideaal van de zuivere rede
Sectie 4 De onmogelijkheid van een ontologisch bewijs voor het bestaan van god. (JST : met een kleine letter)
Samenvatting:
- God is een concept …
- 516 Het is op grond van het voorafgaande duidelijk dat het begrip van een absoluut noodzakelijk wezen een zuivere redebegrip is, dat wil zeggen louter een idee, waarvan de objectieve realiteit nog lang niet bewezen is doordat de rede haar nodig heeft.
- 516 Die idee wijst alleen op een bepaalde, maar onbereikbare volledigheid, en dient er eigenlijk meer toe om het verstand te begrenzen dan omdat men nieuwe objecten uit te breiden. Hier doet zich de bevreemdende en absurde situatie voor dat de afleiding van een absoluut noodzakelijk bestaan uit een gegeven bestaan in het algemeen dwingend en juist lijkt, terwijl we alle voorwaarden die het verstand nodig heeft om een begrip van zo’n noodzakelijkheid te vormen, volstrekt tegen ons hebben.
- 516 Men heeft altijd over het absoluut noodzakelijk wezen gesproken, maar zich veeleer moeite getroost om het bestaan van zo’n ding te bewijzen dan om te begrijpen of en hoe men zo’n ding eigenlijk kon denken.
- Een definitie van dit begrip valt heel gemakkelijk te geven: het is iets waarvan het niet zijn onmogelijk is
- 517 /// JST + DHO De onvoorwaardelijke noodzakelijkheid van oordelen is echter geen absolute noodzakelijkheid van dingen. Om de absolute noodzakelijkheid van een oordeel is enkel een voorwaardelijke noodzakelijkheid van het ding, of van het predikaat in het oordeel. Kant geeft hier als voorbeeld dat een driehoek driehoek een heeft, dit houdt niet in dat driehoeken absoluut noodzakelijk zijn, maar dat onder de gegeven voorwaarde dat er een driehoek is, daarin noodzakelijk ook driehoeken worden aangetroffen.
- 518 Als ik in een identiek oordeel het predikaat ontkennen en het subject behoudt, ontstaat er een tegenspraak, en dus zeg ik: het predikaat komt het subject noodzakelijk toe.
- Als ik echter met het predikaat ook het subject ontken, ontstaat er geen tegenspraak; want er is niets meer dat kan worden weersproken.
- Een driehoek poneren en toch de driehoeken ervan ontkennen, is met zichzelf in tegenspraak ….
- Maar de driehoek en zijn driehoeken ontkennen is dat niet.
- een voorbeeld: predikaat en subject
-
subject predikaat Aristoteles is slim is filosoof God bestaat God bestaat niet
- 518 /// JST + DHO Dit geldt ook voor een noodzakelijk wezen. Als je van zo’n wezen het bestaan ervan ontkent, ontken je het ding zelf met al zijn predikaten, waar moet dan de tegenspraak vandaan komen?
- 518 /// JST + DHO U ziet dus dat wanneer ik het predikaat van een oordeel met het subject ontkennen, er nooit een innerlijke tegenspraak kan ontstaan, omdat het predikaat het ook gaat. Als uitvlucht kunt u nu alleen nog zeggen dat er subject in zijn die niet kunnen worden ontkend, die dus moeten blijven. Dat zou echter in wezen inhouden dat er absoluut noodzakelijk objecten zijn; een vooronderstelling waarvan ik de juistheid nou juist betwijfelt het en waarvan u mij de mogelijkheid wilde aantonen. Want ik kan niet het geringste begrip vormen van een ding dat een tegenspraak achterlaat als het met al zijn predikaten wordt ontkend; en als er geen tegenspraak is, kunnen zuiveren a priori begrepen alleen nog geen criterium voor onmogelijkheid geven
- 519 In weerwil van deze algemene conclusies daagt u me uit met een geval dat u als feitelijk bewijs naar voren brengt: dat er toch één en slechts één begrip is waarvan het niet zijn of het ontkennen van zijn object met zichzelf in tegenspraak is: het begrip van het meest werkelijke wezen. . . . . . Nu impliceert “alle realiteit” ook “het bestaan” : dus ligt het bestaan in het begrip van iets wat mogelijk is. En als dit ding wordt ontkend, wordt ook de innerlijke mogelijkheid van het ding ontkent, wat met zichzelf in tegenspraak is.
- 519 //// JST + DHO U veroorzaakt een tegenspraak als u, onder welke dekmantel ook, het begrip existentie insluit in het begrip van een ding dat u alleen wat zijn mogelijkheid betreft wil denken. Als men u dat toestaat, hebt u ogenschijnlijk het spel gewonnen, maar in feite niets gezegd; want u het enkel een tautologie gecreëerd.
- 519 Ik vraag U : Is de uitspraak dit of dat ding (waarvan we de mogelijkheid maar aannemen, wat het ook mag zijn) bestaat; is, zeg ik, deze uitspraak analytisch of synthetisch?
- .
- .
- analytische oordelen :
Deze bol is rond.
Rond (het predikaat) is al een eigenschap van een bol. - synthetische oordelen :
Deze bol is rood.
Pas na zintuiglijke waarneming kan ik deze uitspraak doen.God is almachtig.
Er is geen god.
God is een concept.
- analytische oordelen :
- .
- .
- /// JST + DHO 519 Als het een analytische uitspraak is, voegt hij met het bestaan van het ding niets aan de gedachte van het ding toe; dan moet ofwel de gedachte die in u is, het ding zelf zijn, of in het voorondersteld dat bestaan door de mogelijkheid behoort, en het bestaan dus kennelijk uit de innerlijke mogelijkheid afgeleid, wat niets dan een miserabele tautologie is. Het woord “realiteit“, dat in het begrip van het ding anders klinkt dan “existentie “in het begrip van het predikaat, maakt op dit punt geen verschil. Want als u alles wat u poneert (het maakt niet uit wat) realiteit noemt, het hele ding met al zijn predikaten reeds in het begrip van het subject geponeerd en als werkelijk aangenomen; en in het predikaat herhaalt hij dat slechts.
- /// JST + DHO Geeft U echter toe, zoals elk redelijk mens billijker wijze moet doen, dat elke existentiële uitspraak synthetisch is, hoe kunt u dan volhouden dat het predikaat “extensie “niet zonder tegenspraak kan worden ontkend? Dat kenmerk blijft immers voorbehouden aan de analytische uitspraak; daaraan ontleent die nou net haar karakter.
- 519 Ik had gehoopt aan deze tobberige hersenspinsels zonder omwegen een einde te kunnen maken door precieze bepaling van het begrip existentie, als ik niet haar ontdekt dat de illusie als gevolg van de verwisseling van een logisch met een reëel predikaat (dat wil zeggen een predikaat dat een ding bepaalt) tegen vrijwel iedere collectie bestand is.
- /// JST + DHO Alles wat men wil kan als logisch predikaat dienen, zelfs het subject kan van zichzelf gepubliceerd worden, om de logica abstraheert van alle inhoud.
- Maar een bepaling is een predikaat dat aan het begrip van het subject wordt toegevoegd en dat uitbreidt.
- Het mag dus niet al in dat begrip aanwezig zijn
- Voorbeelden: //// JST + DHO
- 519 /// JST + DHO Zijn is duidelijk geen reëel predikaat, dat wil zeggen geen begrip van iets wat aan het begrip van een ding kan worden toegevoegd. Het is enkel het poneren van een ding, of van bepalingen op zichzelf.
- 520 /// JST + DHO In de logica is het louter het koppelwerkwoord in een oordeel. De uitspraak “god is almachtig” bevat twee begrippen die beide hun object hebben: god en almacht. Het woordje is voegt geen predikaat toe, maar stelt alleen het predikaat in betrekking tot het subject. Als ik nu het subject (God) met al zijn predikaten (waartoe ook de almacht hoort) samen neemt, en zegt god is, of er is een god, dan verbind ik geen nieuw predikaat met het begrip god, maar hoe meer ik alleen het subject op zichzelf met al zijn predikaten, en wel als object in relatie tot mijn begrip. Beide moeten precies hetzelfde bevatten, en er kan dus niets aan het begrip worden toegevoegd, dat alleen mogelijkheid uitdrukt, doordat ik zijn object als absoluut gegeven denk en zeg het is. En zo bevat het werkelijke niets meer dan het mogelijke.
- 520 /// JST + DHO Honderd werkelijke euro’s bevat een volstrekt niets meer dan honderd mogelijke euro’s. Omdat het laatste het begrip aanduiden, en de eerste het object en het poneren daarvan op zichzelf, zal mijn begrip niet het hele object aanduiden, en dus ook niet het passende begrip zijn, als dat object meer dan het begrip bevat. Maar als het om mijn financiële situatie gaat, heb ik met honderd werkelijke euro’s meer dan alleen het begrip ervan (dat wil zeggen hun mogelijkheid). Want het werkelijk bestaande object is niet analytisch aanwezig in mijn begrip, maar wordt synthetisch toegevoegd aan mijn begrip (dat een bepaling van mijn toestand is), zonder dat de gedachte honderd euro’s zelfs ook maar in het minst vermeerderd worden doordat ze buiten mijn begrip bestaan.
- 520 //// JST + DHO Door welke en door hoeveel predikaten ik een ding ook denk, zelfs als ik het volledig bepaal, wordt er helemaal niets aan dat ding toegevoegd als ik ook nog zeg dat dat ding is. Anders zou er niet precies hetzelfde, maar meer bestaan dan ik in het begrip denk, en zou ik niet kunnen denken dat precies dat object van mijn begrip bestaat. En ook al denk ik in een ding alle realiteiten behalve één, de ontbrekende worden niet toegevoegd doordat ik zeg dat dit gebrekkige ding bestaat. Het bestaat zoals ik het denk, met hetzelfde gebrek behept; anders zal er iets anders bestaan dan wat ik dacht. Als ik nu een wezen als de hoogste realiteit (zonder gebreken) denk, dan blijft er nog altijd de vraag of het bestaat of niet.
- 521 En hier stuiten we op de oorzaak van het probleem in kwestie.
- 521 JST + DHO //// Als er sprake is van van een object van de zintuigen, dan zou ik de existentie van een ding niet kunnen verwisselen met het begrip van dat ding zonder meer. Want door het begrip wordt het object alleen gedacht als in overeenstemming met de algemene voorwaarden voor mogelijke empirische kennis in het algemeen, maar door de existentie als aanwezig in de context van de gehele ervaring. En door de verbinding met de inhoud van de gehele ervaring wordt het begrip van het object dus niet in het minst uitgebreid, hoewel ons denken er hierdoor een mogelijke waarnemingen bijkrijgt. Als we de existentie door de zuivere categorie alleen willen denken, is er dus geen wonder dat we geen kenmerk kunnen aangeven waarmee we haar van de mogelijkheid zonder meer kunnen onderscheiden.
- 521 JST + DHO //// Wat en hoeveel ons begrip van een object dus ook mag bevatten, moeten er toch bovenuit gaan om er existentie aan toe te kennen. Bij objecten van de zintuigen gebeurde dat door de samenhang met deze of gene waarneming volgens empirische wetten. Maar er is geen enkel middel om het bestaan van objecten van het zuivere denken te kennen, omdat dat volstrekt a priori gekend zou moeten worden. Ons bewustzijn van alle existentie (zij het direct, door waarneming, of door gevolgtrekkingen die iets met de waarneming verbinden) behoort geheel en al tot de eenheid van de ervaring, en een existentie buiten dit domein – hoewel we niet kunnen zeggen dat die absoluut onmogelijk is – is een vooronderstelling die we door niets kunnen rechtvaardigen.
- 521 JST + DHO //// Het begrip van een van een hoogste wezen is een in vele opzichten zeer nuttige idee; maar juist omdat ze alleen maar een idee is, is op zichzelf genomen volstrekt ongeschikt om onze kennis en aanzien van wat bestaat uit te breiden. Ze kan ons niet eens inlichten over de mogelijkheid van iets anders. Het analytische kenmerk van de mogelijkheid, dat inhoudt dat louter poneringen (realiteiten) geen tegenspraak scheppen, kan inderdaad niet aan dat begrip worden ontzegd. Maar de verbinding van alle reële eigenschappen in een ding is een synthese over de mogelijkheid waarvan we a priori niet kunnen oordelen, omdat de realiteiten ons niet in specifieke zin gegeven zijn; en zelfs al was dat wel zo, dan zou die synthese nog geen oordeel opleveren, omdat het kenmerk van de mogelijkheid van synthetische kennis altijd alleen in de ervaring moet worden gezocht, waartoe het object van een idee niet kan behoren. En dus heeft de beroemde Leibniz bij lange na niet tot stand gebracht waarmee hij zich verleiden; namelijk a priori de mogelijkheid van een zo verheven ideaal wezen inzien.
- 522 JST + DHO //// Het zo beroemde ontologische bewijs van Descartes, waarmee het bestaan van een hoogste wezen uit begrippen werd aangetoond, was dus volstrekt vergeefse moeite en werk; een mens kan net zomin aan inzichten rijker worden op grond van louter ideeën, als een koopman zijn vermogen situatie kan verbeteren door enige middelen aan zijn kas saldo toe toevoegen. ( JST: zie vijfde meditatie)