laatste wijziging: 21-01-2019
532 538 S-6 fysico-theologisch bewijs
DEEL 2 AFDELING 2 BOEK 2 HOOFDSTUK 3 SECTIE 6
Het ideaal van de zuivere rede
zie ook: https://webapp.fkt.uvt.nl/gfo/index/kanii-lk2
Sectie 6 De onmogelijkheid van het fysico-theologisch bewijs
- 532 Als dan noch het begrip van dingen in het algemeen, noch de ervaring van een bestaan in het algemeen aan het vereiste kan voldoen, blijft ons nog één middel over: we kunnen in een bepaalde ervaring, dus die van de dingen van deze wereld, in hun hoedanigheid in orde, een bewijsgrond proberen te vinden die ons de zekere overtuiging van het bestaan van een hoogste wezen verschaft. Zo’n bewijs zullen we het fysico-theologisch bewijs noemen.
- 533 //// JST + DHO Hoe kan een gegeven ervaring ooit overeenstemmen met een idee? Het specifieke van een idee bestaat er nu juist in, dat er nooit een ervaring mee kan congrueren. De transcendentale idee van een noodzakelijk, algenoegzaam oerwezen is zo bovenmatig groot, zo hoog verheven boven al het empirische, dat altijd voorwaardelijk is, dat we enerzijds in de ervaring nooit genoeg stof bij elkaar kunnen brengen om zo’n begrip te vullen; anderzijds altijd in het domein van het voorwaardelijke rondtasten, en steeds tevergeefs zullen zoeken naar het onvoorwaardelijke, waarvan geen enkele wet van empirische synthese onze voorbeeld of ook maar de minste aanwijzing geeft.
- 533 //// JST + DHO Als het hoogste wezen tot deze keten van voorwaarden behoorde, was hetzelfde lid van een reeks, en zou het net als de lagere leden waaraan het voorafgaat, verder onderzoek eisen naar zijn eigen, hogere grond.
- //// JST + DHO Wie schiep God?
- 533 /// JST + DHO Alle wetten voor de overgang van gevolgen naar oorzaken, welke synthese en uitbreiding van onze kennis in het algemeen hebben enkel en alleen betrekking op mogelijke ervaring, dus uitsluitend op objecten van de zintuiglijke wereld, en kunnen alleen daarvoor betekenis hebben.
- 533 Deze wereld biedt ons zo’n onmetelijk toneel van verscheidenheid, orde, doelmatigheid en schoonheid, zowel in de oneindigheid van de ruimte, als in de onbegrensde deling ervan, dat zelfs met de kennis die ons zwakke verstand over de wereld kan verwerven, elke taal bij zoveel en zulke onafzienbare grote wonderen haar kracht verliest, alle getallen hun meetvermogen, en zelfs onze gedachten alle begrenzing, doordat ons oordeel over het geheel moet oplossen in een sprakeloze, maar des te veelzeggende verwondering. overal zien we een keten van gevolgen en oorzaken, van doelen en middelen, regelmaat in ontstaan en vergaan. Iets is nooit vanzelfsprekend in de toestand gekomen waarin het zich bevindt, en wijst dus altijd weer naar een ander ding als zijn oorzaak. Die oorzaak loopt dan toch precies hetzelfde verder onderzoek, zodat het hele universum op die manier in de afgrond van het niets zou verzinken als we niet iets aannamen dat buiten dit oneindig toevallige op zichzelf oorspronkelijk en onafhankelijk bestaat en het omvat, en dat als oorzaak van zijn oorsprong tegelijk zijn voortduring gegarandeerd.
- 534 Hoe groot moeten we ons deze hoogste oorzaak van alle dingen in de wereld voorstellen?
- 534 /// JST + DHO We kennen de hele inhoud van de wereld niet, en nog minder kunnen we haar grootte schatten door die met al het mogelijke te vergelijken. maar met betrekking tot de causaliteit hebben we nu eenmaal een laatste en hoogste wezen nodig, dus waarom zouden we dat ingaat van volmaaktheid niet meteen boven al het andere mogelijke situeren? We kunnen dat makkelijk doen — zij het alleen met de vage contouren van een abstract begrip — als we ons voorstellen dat dit wezen, als unieke substantie, alle mogelijke volmaaktheid verenigt. Dit begrip voldoet aan de eis van economie van principes die onze rede stelt, bevat geen innerlijke tegenspraken en komt nergens beslissend met de ervaring in conflict; het is zelfs bevorderlijk voor de uitbreiding van het gebruik van de rede binnen de ervaring, omdat zo’n idee ons naar orde en doelmatigheid leidt.
- 534 Dit bewijs verdient het om altijd met respect te worden genoemd.
- Het is het oudste en duidelijkste en het sluit het best aan bij de gewone menselijke rede.
- Het stimuleert de studie van de natuur , omdat het daar zelf zijn bestaan aan ontleend en zo steeds nieuwe kracht krijgt. Het brengt ons op doelen en bedoelingen waar onze waarneming die niet vanzelf ontdekt, en bereid onze kennis van de natuur uit door het richtsnoer aan een specifieke eenheid die haar principe buiten de natuur heeft.
- Die kennis werkt echter weer terug op haar oorzaak, namelijk op de idee die er aanleiding toe gaf, en versterkt het geloof aan een hoogste schepper tot een onweerstaanbare overtuiging.
- Het zou daarom niet alleen bedroevend zijn, maar ook geheel vergeefse moeite om het aanzien van dit bewijs te willen schaden.
- De rede, voortdurend gesterkt door bewijsgronden die, ofschoon enkel empirisch, zo krachtig zijn en door haar eigen toedoen steeds groeien, kan door geen enkele uit subtiele en abstracte speculatie voorkomende twijfel zo worden ontmoedigd, dat ze niet door een blik op het wonder der natuur en de majesteit van de kosmos uit elke tobberige besluiteloosheid wordt weggerukt als uit een droom, om zich van grootte tot grootte tot aan de allerhoogste grootte, en van voorwaarde tot voorwaarde tot aan de opperste, onvoorwaardelijke schepper te verheffen.
- 535 /// JST + DHO Kant beweert dat het fysico-theologisch bewijs het bestaan van een hoogste wezen nooit alleen kan aantonen, maar altijd op het ontologisch bewijs moet terugvallen om dit tekort aan te vullen
- 535 Dit zijn de hoofdpunten van het fysico-theologisch bewijs:
- 535 ** 1 ** Overal in de wereld vinden we duidelijke tekenen van een orde volgens een bepaald plan dat met grote wijsheid is gerealiseerd, in het geheel met een onbeschrijflijk gevarieerde inhoud en een onbegrensde omvang.
- 535 ** 2 ** Deze doelmatige orde is de dingen van de wereld geheel vreemd, en komt hen slechts toevallig toe; dat wil zeggen de verschillende dingen zouden van nature nooit vanzelf, door de combinatie van zo uiteenlopende middelen, onderling ten behoeve van bepaalde einddoelen kunnen harmoniëren als ze daarvoor niet door een ordenend redelijk principe, volgens den grondslag liggende ideeën, speciaal waren uitgekozen en ontworpen
- 535 ** 3 ** Er bestaat dus een (of meer dan één) verheven en wijze oorzaak die niet alleen als blind werkende, almachtige natuur, door vruchtbaarheid, maar ook als intelligentie, door vrijheid, de oorzaak van de wereld moet zijn.
- 535 ** 4 ** De eenheid van die oorzaak kan uit de eenheid van de onderlinge betrekkingen van de delen der wereld, als de onderdelen van een kunstig bouwwerk, voor zover onze waarneming rijdt met zekerheid worden afgeleid, en daarbuiten met waarschijnlijkheid volgens de grondbeginselen der analogie.
- 536 /// JST + DHO Volgens deze afleiding (van een “redelijke rede”) zou dan de doelmatigheid en harmonie van zoveel structuren in de natuur louter de toevalligheid van de vorm, maar niet die van de materie bewijzen, dat wil zeggen die van de substantie in de wereld. Want voor dat laatste zouden we nog moeten bewijzen dat de dingen van de wereld op zichzelf niet voor zo’n orde en harmonie volgens algemene wetten zouden deugen als ze qua substantie niet het product van een hoogste wijsheid waren
- /// JST + DHO Het bewijs zou dus hooguit een wereldbouwmeester kunnen aantonen, die altijd zeer beperkt zal zijn door de geschiktheid van de stof die hij bewerkt, maar geen
- /// JST + DHO wereldschepper, aan wiens idee alles onderworpen is.
- 536 //// Van de alom in de wereld waarneembare orde en doelmatigheid, als volstrekt toevallige structuur, wordt dus tot het bestaan van een daaraan evenredige oorzaak geconcludeerd. Het begrip van deze oorzaak moet ons er echter iets heel bepaalds over leren, en het kan daarom uitsluitend het begrip zijn van een wezen dat alle macht, wijsheid et cetera, in een woord, als algenoegzaam wezen alle volmaaktheid bezit.
- 537 //// De stap naar de absolute totaliteit is langs empirische weg volstrekt onmogelijk. Maar in het fysico-theologisch bewijs zet men hem toch. Van welk middel bedient men zich dan wel om zo’n wijde kloof te overbruggen?
- 538 Zo ligt dus aan het fysico-theologisch bewijs voor het bestaan van één oerwezen als hoogste wezen het kosmologisch bewijs ter grondslag, en daaraan weer het ontologisch bewijs. En omdat er naast deze drie wegen geen andere meer voor de speculatieve rede openligt, is het ontologisch bewijs, op grond van louter zuivere rede begrepen, het enig mogelijke, als er al een bewijs van een zo ver boven elk empirisch gebruik van het verstand verheven uitspraak mogelijk is