laatste wijziging: 02-05-2019
603 621 S 2 polemische gebruik
De transcendentale methodeleer
Hoofdstuk 1 - De discipline van de zuivere rede Sectie 2 De discipline van de zuivere rede ten aanzien van haar polemische gebruik
polemisch (van een tekst) = met een duidelijke stellingname en een beetje ruzieachtig.
TO DO: Samenvatting:
- vrijheid van rede
- zuivere rede
- 603 De rede moet zich in al haar ondernemingen onderwerpen aan kritiek, en kan de vrijheid van die kritiek door geen verbod beperken zonder zichzelf te scharen en zich verdacht te maken. Niets is qua een zo belangrijk, niet zo heilig, dat het zich mag onttrekken aan deze diepgaande inspectie, die geen respect voor personen kent. Op deze vrijheid berust zelfs de existentie van de rede . Zij heeft geen dictatoriaal gezag; bij haar uitspraken gaat er altijd alleen om de instemming van vrije burgers, van wie iedereen zijn twijfels, en zelfs zijn veto, zonder reserve moet kunnen uiten
- 603 Maar ofschoon de rede zich nooit aan kritiek kan onttrekken, heeft ze niet altijd reden om niet te vrezen
- 603 Heel anders ligt het wanneer de rede niet met het oordeel van de rechter, maar met de pretenties van haar medeburgers te maken heeft, en zich daarentegen alleen moet verdedigen
- 603 Want omdat die even dogmatisch zijn in het ontkennen als de rede in het bevestigen, geeft de rede aan rechtvaardiging, die haar vrijwaart van elke inbreuk en een bezit ze recht verschaft dat vrees voor vreemde aanspraken wegneemt, hoewel dat recht zelf (vanuit de waarheid) niet afdoende kan worden bewezen
- 604 Onder het polemische gebruik van de zuivere rede versta ik de verdediging van haar uitspraken tegen de dogmatische ontkenningen van
- 604 Het gaat hierbij niet om of haar beweringen ook wel eens onjuist kunnen zijn, maar alleen dat niemand ooit het tegendeel met noodzakelijke zekerheid (of zelfs met grote waarschijnlijkheid) kan beweren. Want we danken ons bezit niet aan een gunst als onze recht daarop misschien niet toereikend is, maar ook volstrekt zeker is dat niemand de onrechtmatigheid van dat bezit ooit kan bewijzen
- 604 Het is zorgwekkend en ontmoedigend dat er überhaupt een antithetica van de zuivere rede bestaat, en dat de rede , die toch het hoogste gerechtshof voor alle geschillen gevormd, met zichzelf in conflict raakt
- 604 Eerder hadden we ook te maken met zo’n antithetica van de zuivere rede; maar die bleek op een misverstand te berusten. volgens het gebruikelijke vooroordeel beschouwde men namelijk verschijningen als dingen op zichzelf, om dan op een of andere manier absolute volledigheid van hun synthese te eisen, terwijl die op geen enkele manier mogelijk is en bij verschijningen helemaal niet verwacht mag worden.
- 604 //// Er was dus geen sprake van een werkelijk conflict van de rede met zichzelf in de uitspraken
- “de reeks van optie gegeven verschijningen heeft een absolute eerste begin”
- en
- “deze reeks heeft absoluut en op zichzelf geen begin“
- “de reeks van optie gegeven verschijningen heeft een absolute eerste begin”
- 604 //// Want omdat verschijningen in hun bestaan (als verschijningen) op zichzelf helemaal niet zijn, dat wil zeggen geen tegenspraak bevatten, moet de vooronderstelling (van zo’n bestaan op zichzelf) dus van vanzelfsprekend tot strijdige gevolgtrekkingen leiden
- 604 We kunnen ons echter niet op zo’n misverstand beroepen om het conflict van de rede op te lossen als er bijvoorbeeld theïstisch beweerd wordt:
- er is een hoogste wezen
- en atheïstisch:
- er is geen hoogste wezen;
- of als iemand in de psychologie beweerd:
- alles wat denkt heeft een absoluut bestendige eenheid en onderscheidt zich dus van alle vergankelijke, materiële eenheid;
- waar een ander tegenin kan brengen:
- de ziel is geen materiële eenheid en kan niets van de vergankelijkheid worden uitgezonden.
- alles wat denkt heeft een absoluut bestendige eenheid en onderscheidt zich dus van alle vergankelijke, materiële eenheid;
- Hier is het onderwerp van het probleem immers vrij van al het vreemde dat met zijn natuur strijdig is, en heeft het verstand alleen met dingen op zichzelf en niet met verschijningen te maken
- er is een hoogste wezen
- 605 Er zou zich hier dus een echt conflict voordoen als de zuivere rede aan ontkennende kant iets naar voren bracht wat de grond van een bewering benaderde. We mogen naar de kritiek op de bewijsgronden van de dogmatisch stellen de partij evenwel beslist toestaan, zonder dat we de uitspraken (van die partij) daarom hoeven op te geven, waarvoor tenminste het belang van de rede pleit: een belang waarop de tegenpartij zich niet kan beroepen
- 605 Voortreffelijke en nadenkende lieden die de zwakheid van de tot nog toe geleverde bewijzen aanvoelden, hebben vaak de mening geuit dat er mogen hopen ooit sluitende bewijzen te vinden voor de twee kardinale uitspraken van onze zuivere rede:
- er is een God
- er is een leven na dit leven
- Kant is het daar niet mee eens: hij is er juist zeker van dat ik nooit zal gebeuren. Want waar moet de rede de grond voor zulke synthetische beweringen vandaan halen, die geen betrekking hebben op objecten van de ervaring en hun innerlijke mogelijkheid?
- Maar er is ook onweerlegbaar zeker dat geen mens ooit het tegendeel met enige waarschijnlijkheid kan beweren
- omdat hij alleen de zuivere rede kan aantonen, moet hij bewijzen dat een hoogste wezen en het in onze denkende subject, als zuivere intelligentie, onmogelijk zijn
- 606 Alles wat door de natuur zelf is ingericht, dient een doel
- 606 Laat uw tegenstander daarom alleen in naam van de rede spreken, bestrijdt hem enkel met wapens van de rede
- 607 De rede wordt hierbij gecultiveerd doordat ze haar object van twee kanten beschouwd, en haar oordeel wordt gecorrigeerd doordat het wordt ingeperkt. Niet de inhoud, maar de toon wordt de inzet van het conflict.
- Want ofschoon u de taal van het weten heb moeten opgeven, houdt nog genoeg over om die van een vast geloof te spreken op een manier die ook de strengste rede gerechtvaardigd acht
- 607 Als we de koelbloedige, in wezen voor het evenwichtig oordeel geschapen David Hume zouden vragen wat hem bewoog om het moeizaam uitgedokterde bezwaren de voor de mensen zo troostrijke en nuttige overtuiging te ondervragen dat het inzicht van de rede toereikend was voor aandelen en de begripsbepalingen van een hoogste wezen, dan zou hij antwoordde:
- alleen de intentie om de zelfkennis van de rede te vergroten, alsmede een bepaalde regel op de dwang die met de rede wil opleggen, door met haar vader en haar tegelijk te verhinderen om vrijmoedig zwakheden te erkennen die bij zelfonderzoek aan het licht treden
- 608 Maar als we Priestley, die alleen de principes van het empirisch gebruik van de rede is toegedaan elke transcendente speculatie afwijst, zouden vragen wat hem bewoog de twee pijlers van alle religie neer te halen: de vrijheid en onsterfelijkheid van onze ziel (de hoop op een hiernamaals is bij hem slechts de verwachting van het wonder van de oprichting uit de dood), en dat wil hij zelf een vroom en vlijtig godsdienstleraar is, zou hij enkel en alleen kunnen antwoorden:
- het belang van de rede, die nadeel ondervindt als men bepaalde objecten wil onttrekken aan de wetten van de immateriële natuur – de enige die we exact kunnen kennen en bepalen
- 608 Laten we er dus niet met het zwaar oploshakken, maar vanuit de zekere zetel van de kritiek liever bedaard op deze strijd toekijken, die voor de strijdende partijen vermoeiend, maar ons onderhoudend is, beslist zonder bloedvergieten een eindigt en onze inzichten alleen maar goede kant:
- 608 Er is een onzuiverheid in de menselijke natuur, namelijk de neiging om haar ware gevoelens te veredelen en te koop te lopen met bepaalde aangenomen gevoelens die als goed en lofwaardig wordt beschouwd; terwijl hij natuur … uiteindelijk toch een aanleg tot goede doelen moet bevatten
- Het staat zonder meer vast dat de mensen door deze neiging om enerzijds hun gevoelens te verbergen anderzijds ongunstige indruk te wekken, niet alleen zijn geciviliseerd, maar van lieverlede ook in zekere mate gemoraliseerd, omdat ze mooi door het masker van fatsoen, eerbaarheid en traagheid konden de herindeling en de schijnbaar echte voorbeelden van het goede die ze om zich heen zagen het als een leerschool voor verbetering beschouwden
- deze neiging om ze beter voordoen dan men is, en om gevoelens te uiten die men niet heeft, die naar eigen afspreken enkel provisorisch toe om de mens uit de barbarij te verkrijgen, en om haar eerste mensen de gedragswijze te laten aannemen van het goede dat hij kijkt
- want later, als de echte principes eenmaal zijn ontwikkeld en in de manier van denken zijn opgenomen, moet die onechtheid steeds krachtiger bestreden worden, omdat ze anders het hart betreft de groei van goede gevoelens voor onder de woekerplanten van de schone schijn
- 609 Tot mijn spijt neem ik dezelfde onoprechtheid, veinzerij en huichelarij zelfs in de uitingen van het speculatieve denken waar, waar de mensen redelijkerwijs veel minder in de weg staat om open en onverholen voor hun gedachten uit te komen en waar ze er volstrekt geen baat wij hebben om dat niet te doen
- 609 Als het gewone volk echter meent dat spitsvondige sofisten er hoe dan ook op uit zijn grondvesten van het algemeen welzijn te ondermijnen lijkt het niet alleen verstandig, maar ook toegestaan en zelfs prijzenswaardig goede zaak met schijngronden te hulp te komen, om zo de vermeende vijanden daarvan maar niet het voordeel te gunnen dat onze toon door die van een louter praktische overtuiging moeten afzwakken genoodzaakt worden om een gebrek aan speculatieve en noodzakelijk zekerheid te erkennen
- 610 Ik ga dan ook uit van lezers die niet willen dat een rechtvaardige zaak op een onrechtvaardige manier verdedigt wordt
- 610 We kunnen de kritiek van de zuivere rede als het ware gerechtshof voor al haar geschillen beschouwen;
- want zij is zelf niet verwikkeld in die verschillen, die onmiddellijk betrekking hebben objecten,
- maar heeft daarom het recht van de rede in het algemeen te bepalen en te beoordelen overeenkomstig de grondbeginselen volgens welke dat oorspronkelijk vastgesteld
- 611 Zonder die kritiek bevindt de rede zich als het ware in de natuurtoestand, en kan ze haar beweringen en aanspraken enkel door oorlog doen gelden of waarborgen
- 611 Tot deze vrijheid behoort ook de vrijheid om gedachten en twijfels waarmee we zelf geen raad weten, publiekelijk te laten beoordelen, zonder daarom als een lastig en gevaarlijk burger te worden verketterd
- 611 Dit ligt al besloten in het oorspronkelijke recht van de menselijke rede, die zelf ook weer alleen de universele menselijke rede als rechter erkent, waar iedereen zijn stem heeft
- 612 Wie enkel dogmatische wapens meebrengt om de aanvallen van zijn tegenstander te pareren, in de dialectiek niet kan wikkelen die net zo goed in mijn eigen boezem schaal als in die van de tegenpartij, ziet hoe schijn de gronden, die het voordeel hebben dat ze nieuw zijn, worden aangevoerd tegen schijngronden die dat voordeel niet meer hebben en de verdenking op zich geladen dat ze misbruik maken van de lichtvoetigheid van de jeugd
- 613 Er bestaat dus in wezen geen polemiek op het terrein van de zuivere rede. Beide partijen vechten met de lucht, en bakkeleien met hun schaduw, als ze gaan over de natuur uit, maar niets is dat hun dogmatische greep alvast niet. Ze kunnen zeggen wat ze willen doen, de schaduwen die ze aan stukken slaan, groeien als de helden in het walhalla ogenblikkelijk weer aaneen, zodat ze zich opnieuw met bloedeloze gevechten kunnen vermaken
- 613 Er bestaat echter ook geen toelaatbaar sceptisch gebruik van de zuivere rede volgens een of ander principe van de neutraliteit bij al haar geschillen
614 De onmogelijkheid van een sceptische bevrediging van de zuivere rede die met zichzelf in conflict is
- 614 Het bewustzijn van mijn onwetendheid maakt geen einde aan mijn onderzoek, maar vormt veel eerder de eigenlijke reden om ermee te beginnen
- 615 De eerstgenoemde is altijd ofwel onwetendheid over dingen, ofwel over de bepaling en grenzen van mijn kennis
- De grenzen van onze rede kunnen op a priori gronden worden bepaald;
- dit noemen we dan wetenschap
- of op a posteriori gronden
- dit noemen we waarneming: we kunnen niet zeggen tot hoe ver de conclusies op basis van die waarneming rijk
- De grenzen van onze rede kunnen op a priori gronden worden bepaald;
- 615 Kant geeft hier als voorbeeld [EXPAND ↓ de oppervlakte van de aarde]Als ik me de oppervlakte van de aarde als een schijf voorstel, kan ik niet weet in hoeverre zich die uitstrekt. Maar de ervaring leert me dat ik, waar ik ook kom, altijd een ruimte om me heen zie waarin ik me verder kan bewegen; dus erken ik de beperkingen van de kennis van het aangereikt nu op elk moment werkelijkheid, maar niet de grenzen van alle mogelijke aardrijkskunde. Als ik echter zo ver gekomen ben dat ik weet dat de aarde een bol is en haar oppervlak omvormer, kan ik op grond van een klein deel (bijvoorbeeld de grootte van een graad) de doorsnede en daardoor de volledige begrenzing van de aarde, dat wil zeggen haar oppervlakte, bepaalt en volgens a priori principes kennen; en hoewel ik geen kennis hebt over de objecten waaraan die oppervlakte plaats kan bieden, heb ik die wel over haar omtrek, grootte en grenzen. het geheel van alle mogelijke objecten van onze kennis lijkt een plat vlak met een schijnbare horizonten zijn: namelijk wat dat geheel omvat en wat wij het rede begrip van de onvoorwaardelijke totaliteit noemen. Het is onmogelijk om dit begrip empirisch te bereiken, en alle pogingen om het volgens bepaald principe a priori te bepalen zijn vergeefs gebleken. Toch hebben alle vragen van onze zuivere rede betrekking op wat buiten deze horizon ligt, of althans op de grenslijn ervan.[/EXPAND]
- 615 Hume hield zich voornamelijk bezig met het causaliteitsprincipe, waarvan hij volstrekt ten onrechte opmerkte dat de waarheid ervan (zoals de objectieve geldigheid van het begrip van een werkzame oorzaak in het algemeen) niet op inzicht berust, dat wil zeggen op a priori kennis, en dat deze wet haar gezag niet ontleend aan haar noodzakelijkheid, maar enkel aan algemene bruikbaarheid in de ervaringspraktijk en een daaruit voortvloeiende subjectieve noodzakelijkheid, die hij gewoonte noemde
- 616 We kunnen zo’n werkwijze (de onderwerping van de feiten aan de rede aan onderzoek en de bekritiseerde in ervan naar bevind van zaken) de censuur van de rede noemen
- Deze censuur leidt zonder twijfel onvermijdelijk tot twijfel jegens elk transcendente gebruik van principes
- Maar dit is pas de tweede stap, die het werk nog lang niet voltooid
- De eerste stap in kwesties van de zuivere rede, die haar in de jaren kenmerkt, is dogmatisch
- De zojuist genoemde tweede stap is sceptisch, en laat zien dat het oordeelsvermogen door ervaring wijs en voorzichtiger is geworden
- nu is er echter nog een derde stap nodig, die alleen het gerijpte, volgroeide oordeelsvermogen kan zetten, waaraan vaste en in hun algemeenheid beproefden maximum termen grondslag liggen:
- niet de feiten van de rede, maar de rede zelf moet worden beoordeeld op haar hele vermogen en burgerlijkheid om zuivere a priori kennis te verschaffen.
- En dat is geen censuur, maar kritiek van de rede, die niet enkel de beperkingen, maar de bepaalde grenzen van de rede aantoont;
- die niet enkel de onwetendheid in dit of dat opzicht aantoont,
- maar ten aanzien van alle mogelijke vragen van een bepaalde aard op grond van principes, in plaats van er alleen maar na te gissen
- 617 Wij beschikken werkelijk over synthetische a priori kennis, zoals de verstand principes aantonen die de ervaring anticiperen
618 De aanval op Hume (Kant maakt gehakt van de redenatie van Hume)
- 618 Hume is misschien de vernuftigste van alle sceptici, en zonder twijfel de voortreffelijkste wanneer het gaat om de invloed die de sceptische procedure op het ontstaan van een grondig onderzoek naar de rede kan hebben. Het loont dus beslist de moeite om een beeld te geven van de manier waarop deze zo intelligente en respectabele man redeneerde en in dwalingen verviel, terwijl hij de waarheid aanvankelijk toch op het spoor was
- 618 Wellicht leefde bij Hume het vermoeden dat we in een bepaald soort oordelen ons begrip van het object overstijgen, ofschoon hij die gedachte nooit volledig uitwerken.
- Ik heb dit type oordelen synthetisch genoemd.
- Het valt niet moeilijk in te zien hoe ik door middel van de ervaring een begrip kan overstijgen dat ik eerder had
- Ervaring is zelf zo’n synthese van waarnemingen die het begrip dat ik door middel van één waarneming krijgen door toevoeging van andere waarnemingen uitbreidt
- Maar we menen ons begrip ook a priori te kunnen overstijgen en onze kennis zo te kunnen uitbreiden
- Dat proberen we te doen met het zuivere verstand, ten aanzien van wat tenminste een ervaringsobject kan zijn, of ook met de zuivere rede, ten aanzien van eigenschappen van dingen, of van het bestaan van objecten, die in de ervaring nooit kunnen voorkomen
- De scepticus Hume maakte geen onderscheid tussen deze twee soorten oordelen,
- wat hij wel had moeten doen, en hield het voor onmogelijk dat begrippen zich zo uit zichzelf kunnen uitbreiden en dat ons verstand en onze rede bij wijze van spreken zichzelf verwekken, zonder door ervaring te zijn bevrucht
- Hij beschouwde alle zogenaamde a priori- principes van die vermogens als ingebeeld, en meende dat ze alleen uit ervaring en ervaringswetten voortkomende gewoontes waren, uitsluitend empirische, dat wil zeggen toevallige regels dus, waaraan meteen onrechte noodzakelijkheid en algemeenheid toekennen
- Om deze wonderlijke uitspraak te staven beriep hij zich op het algemeen erkende principe van de relatie tussen oorzaak en gevolg
- Omdat geen enkel verstandsvermogen ons van het begrip van een ding naar het bestaan van iets anders kan leiden en dat daardoor algemeen en noodzakelijk gegeven is, dacht hij te kunnen concluderen dat we zonder ervaring niets hebben dat ons begrip kan uitbreiden en dat zo’n oordeel dat zichzelf a priori uitbreidt kan rechtvaardigen
- We hebben in de transcendentale logica heeft teruggezien dat de inhoud van een ons gegeven begrip weliswaar nooit onmiddellijk kunnen overstijgen, maar de wet van de verbinding met andere dingen wel degelijk volledig a priori kunnen kennen, zij het met betrekking tot een derde factor, namelijk mogelijke ervaring
- 619 De sceptische dwalingen van Hume kwamen voornamelijk voort uit een gebrek dat hij met alle dogmatici deelt:
- Hij had geen systematisch overzicht over alle soorten a priori synthese van het verstand.