laatste wijziging: 10-05-2019
621 628 S 3 hypotheses
De transcendentale methodeleer
Hoofdstuk 1 – De discipline van de zuivere rede
Sectie 3 De discipline van de zuivere rede ten aanzien van hypotheses
- 621 //// JST + DHO De kritiek van onze rede heeft ons dus uiteindelijk geleerd dat we door haar zuivere en speculatieve gebruik in feite niets kunnen weten
- 621 Als de verbeeldingskracht niet mag dwepen, maar onder streng toezicht van de rede moet theoretiseren, moet er eerst altijd iets volkomen zeker zijn dat niet verzonnen of louter mening is, namelijk de mogelijkheid van het object zelf. als dat het geval is, mogen we beslist onze toevlucht nemen tot een mening over de werkelijkheid ervan; als die mening echter gegrond wil zijn, moet ze als verklaring’s grond in verbinding worden gebracht met wat werkelijk gegeven en daarom zeker is, en ze heeft dan hypothese
- 622 Onze rede kan alleen de voorwaarden voor mogelijke ervaring als voorwaarden voor de mogelijkheid van dingen hanteren; maar ze kan nooit zomaar zelf begrippen scheppen die daarvan volstrekt onafhankelijk zijn, omdat zulke begrippen weliswaar niet zouden kunnen worden weerlegd, maar ook geen object zouden hebben
- 622 De redebegrippen zijn, zoals gezegd, louter ideeën, die geen object in een ervaring hebben, maar ze duiden daarom nog geen bedachte objecten aan die meteen ook als mogelijk worden aangenomen
- 622 We denken ze enkel problematisch, zodat we er (alsook heuristische secties) regelen dief een principes voor het systematische gebruik van het verstand in het domein van de ervaring op kunnen baseren
- 622 Als we daarvan afwijken, wordt het louter gedachten dingen, waarvan de mogelijkheid niet bewijsbaar is, en ze kunnen dan ook niet als hypotheses aan de verklaring van werkelijke verschijningen ter grondslag worden gelegd
- 622 Het is beslist toegestaan dat we de ziel van enkelvoudige denken, om overeenkomstig deze idee een volledig en noodzakelijke eenheid van alle geestelijke vermogens als principe voor onze beoordeling van haar innerlijke verschijningen te gebruiken
- 622 Maar als we aannemen dat de ziel een enkelvoudige substantie is (een transcendent begrip), doen we daarmee een uitspraak die niet alleen (net als veel fysische hypotheses) onbewijsbaar, maar bovendien een volstrekt willekeurig en blindelings ondernomen waagstuk is; want het enkelvoudige kan in geen enkele ervaring voorkomen, en als we hier onder substantie het bestendige object van de zintuiglijke aanschouwing verstaan, valt volstrekt niet in te zien hoe een enkelvoudige verschijning mogelijk is
- 622 De rede heeft geen enkele gegronde bevoegdheid om louter intelligibele entiteiten, of louter intelligibele eigenschappen van dingen in de zintuiglijke wereld, bij wijze van mening aan te nemen, ofschoon ze die ook niet, op basis van vermeend beter inzicht, dogmatisch mag ontkennen (omdat we voor de mogelijkheid of onmogelijkheid ervan geen begrepen hebben)
- 622 Er kunnen voor de verzwaring van gegeven verschijningen alleen dingen en verklaring’s gronden worden aangevoerd die daar volgens de al bekende wetten van de verschijningen mee kunnen worden verbonden. Een transcendentale hypothese, waarbij wat louter een idee van de rede is, gebruikt wordt voor het verklaren van dingen in de natuur, zou daarom helemaal geen verklaring zijn, omdat men dan iets wat men op grond van empirische principes onvoldoende begrijpt, verklaard door iets waarvan men volstrekt niets begrijpt
- 623 Het is volstrekt ontoelaatbaar om transcendentale hypotheses op te stellen voor het speculatieve gebruik van de rede of om bij gebrek aan fysische verklaring’s gronden dan maar de vrijheid te nemen om je van diepere fysische verklaring’s gronden te bedienen;
- deels omdat de rede daar niets mee opschiet en de voortgang van haar gebruik veeleer wordt afgebroken
- deels ook omdat deze vrijheid haar uiteindelijk zou beroven van alle vruchten die de bewerking van haar eigen grond (de ervaring) oplevert
- 623 Voor de aanvaardbaarheid van een hypothese wordt in de tweede plaats vereist dat die a priori de gegeven gevolgen voldoende verklaard.
- Als we voor dit doel hulp-hypotheses moeten introduceren, wekken die de verdenking louter verzinsels te zijn, omdat ze elk afzonderlijk op dezelfde manier moeten worden gerechtvaardigd als de basis hypothese, en dus niet als betrouwbare getuigen kunnen dienen
- 624 Ook als de vooronderstelling van een onbeperkt volmaakte oorzaak ons voldoende gronden verschaft om alle doelmatigheid, orde en grote in de wereld te verklaren, blijven er gezien de afwijkingen en kwaden nieuwe hypotheses nodig om die vooronderstelde oorzaak tegen dergelijke bezwaren te beschermen
- 624 Wanneer de enkelvoudige zelfstandigheid van de menselijke ziel, die men aan haar verschijningen ten grondslag gelegd, problematisch wordt door verschijningen die gelijkenis vertonen met de verandering van materie (groei en verval), moet de hulp van nieuwe hypotheses worden in groepen, die weliswaar niet onwaarschijnlijk zijn, maar volstrekt geen gezag hebben buiten dat wat ze ontlenen aan de als hoofd grond aangenomen mening, die zij nu juist moeten steunen
- 624 //// JST + DHO Als de hier als voorbeeld aangevoerde beweringen van de rede niet als hypotheses, maar als a priori bewezen dogma’s moeten gelden, zijn ze verder helemaal niet aan de orde
- Men moet in dat geval echter wel voor zorgen dat het bewijs de noodzakelijke zekerheid van een demonstratie heeft.
- Want het is absurd om de werkelijkheid van zulke ideeën enkel waarschijnlijk te willen maken, zoals het ook absurd is om alleen de waarschijnlijkheid van een meetkundige uitspraak te willen bewijzen
- De van alle ervaring afgezonderde rede kent alles alleen a priori en als noodzakelijk, of helemaal niet.
- Haar oordelen zijn dan ook nooit meningen;
- ofwel ze onthoudt zich van ieder oordeel,
- ofwel haar oordeel heeft noodzakelijke zekerheid
- Meningen en waarschijnlijke oordelen over wat dingen toekomt, kunnen alleen voorkomen als verklaring’s grond van wat werkelijk gegeven is, of als op empirische wetten gebaseerde conclusies uit wat werkelijk ter grondslag ligt; ze hebben dus alleen betrekking op de reeks van ervaring’s objecten
- Buiten dit domein is menen louter een gedachtespel; tenzij men meent langs de weg van het onzekere oordeel de waarheid te kunnen vinden
- 625 Later zal later zal echter blijken dat de rede ten aanzien van haar praktische gebruik het recht heeft iets aan te nemen dat ze in het domein van de loutere speculatie zonder toereikende bewijsgronden niet mag vooronderstellen, omdat zulke veronderstellingen afbreuk doen aan de volkomenheid van de speculatie, terwijl het praktische belang zich daar helemaal niet onbekommerd
- 625 In het praktische domein heeft de rede bezittingen waarvan ze de rechtmatigheid niet hoeft te bewijzen, en waarvan ze dat bewijs ook niet leveren kan. De bewijslast ligt bij de tegenpartij
- 625 Omdat die echter net zomin voldoende over het aan twijfel onderhevig object weet om het niet-zijn ervan te kunnen bewijzen, blijkt het voordeel te liggen aan de kant van degenen die iets als noodzakelijke vooronderstelling aanneemt ( “beter is de positie van de bezitter” )
- 625 Hypotheses zijn in het domein van de zuivere rede dus alleen als oorlogswapen geoorloofd om recht te verdedigen, en niet om er een recht op te baseren.
- De tegenstander moeten we in dezen altijd in onszelf zoeken. Op de speculatieve reden is in haar transcendentale gebruik op zich dialectisch.
- De tegenwerpingen waarvoor we op onze hoede moeten zijn, liggen in onszelf
- 626 Tot uw volledige wapenuitrusting behoren dus ook de hypotheses der zuivere rede
- 627 Ofschoon we niet het minste weten over alles wat we hypothetisch tegen de aanval van onze tegenstander aanvoeren, en dat ook niet in ernst beweren . . . , handelen we hier toch geheel in overeenstemming met de rede
- 628 /// Hieruit blijkt dat in het speculatieve gebruik van de rede hypotheses , als meningen, geen geldigheid op zichzelf hebben maar alleen in betrekking tot tegengestelde transcendente pretenties. Want de uitbreiding van de principes van mogelijke ervaring tot de mogelijkheid van de dingen in het algemeen is net zo transcendent als de bewering dat begrippen waarvan de corresponderende objecten alleen buiten de grens van alle mogelijke ervaring gevonden kunnen worden, objectieve realiteit hebben