laatste wijziging: 03-07-2019
651 658 S 3 Menen weten geloven
De transcendentale methodeleer
Hoofdstuk 2 - De canon van de zuivere rede Sectie 3 Menen, weten en geloven
inspreken: 651 658 = 8 bladzijden
TO DO:
- Overtuiging
- Bewering
- Als-waar-beschouwen
- Waarheid
- 651 /// JST + DHO Iets als waar beschouwen deze gebeurtenis in ons verstand die op objectieve gronden kan berusten, maar in de geest van Weert oordeel uitspreekt ook subjectieve oorzaken vereist
- 651 Wanneer het oordeel voor iedereen geldig is, voor zover hij maar met rede begaafd is, is de grond ervan objectief toereikend, en heet het als-waar-beschouwen ervan ### overtuiging. Als het alleen een grond heeft in het bijzondere karakter van het subject, noemen we het als-waar-beschouwen overtuigdheid
- 652
- Overtuigdheid is louter schijn, omdat de grond voor het oordeel, dat uitsluitend in het object ligt, als objectief wordt beschouwd. Daarom heeft zo’n oordeel ook alleen privé geldigheid, en kan het als-waar-beschouwen ervan niet worden meegedeeld. Waarheid echter berust op de overeenstemming met het object, ten aanzien waarvan de oordelen van elk verstand dus onderling moeten overeenstemmen
- (dingen die met een en hetzelfde derde ding overeenstemmen, stemmen onderling overeen)
- de toetssteen voor het als-waar-beschouwen waarmee we kunnen uitmaken of dat overtuiging of louter overtuigdheid is, wordt uiterlijk gevormd door de mogelijkheid het mede te delen en te kijken of het voor de rede van ieder mens geldt. Want in dat geval is tenminste de veronderstelling dat de grond van de overeenstemming van alle oordelen (ongeacht de verscheidenheid van de subjecten onderling) op een gemeenschappelijke grond berust, namelijk het object, waarmee ze dus allemaal overeenkomen, zodat de waarheid van het oordeel wordt bewezen
- Overtuigdheid is louter schijn, omdat de grond voor het oordeel, dat uitsluitend in het object ligt, als objectief wordt beschouwd. Daarom heeft zo’n oordeel ook alleen privé geldigheid, en kan het als-waar-beschouwen ervan niet worden meegedeeld. Waarheid echter berust op de overeenstemming met het object, ten aanzien waarvan de oordelen van elk verstand dus onderling moeten overeenstemmen
- 652 /// Overtuigdheid kan dus subjectief niet van overtuiging worden onderscheiden, als het object het als-waar-beschouwen louter als verschijning van zijn eigen geest voor ogen heeft. De proefneming echter op het verstand van anderen om uit te maken of de gronden die voor ons geldig zijn, op andermans rede hetzelfde effect hebben als op de onze, vormt een middel,’s zij het slechts een subjectief middel, dat misschien geen overtuiging bewerkstelligd, maar toch kan dienen om de privé geldigheid van het oordeel te onthullen, dat wil zeggen datgene in het oordeel wat louter overtuigend is
- 652 /// JST + DHO Als we bovendien de subjectieve oorzaken van het oordeel aan het licht kunnen brengen, die we voor objectieve gronden van dat oordeel houden, en dus het bedrieglijke als-waar-beschouwen als een gebeurtenis in onze geest kunnen verklaren, zonder daarvoor de hoedanigheid van het object nodig te hebben, dan onthullen we de schijn in worden daardoor niet meer misleid, ofschoon hij ons in zekere mate blijft verleiden als de subjectieve oorzaak van de schijn eigen is aan onze natuur
- 652 Ik kan alleen datgene beweren, dat wil zeggen als een voor iedereen noodzakelijk geldig oordeel uitspreken, wat overtuiging bewerkstelligd. Overtuigdheid kan ik voor mezelf houden als ik me daarbij wel bevindt, maar ik kan, en mag er buiten me geen geldigheid voor opeisen
- 653 Het als-waar-beschouwen, of de subjectieve geldigheid van het oordeel met betrekking tot de overtuiging (die tegelijk objectief geldige is, heeft de volgende 3 graden: menen, geloven en weten
- 653 definities:
- ### menen is een met bewustzijn zowel objectief als subjectief ontoereikend als-waar-beschouwen.
- Wanneer het als-waar-beschouwen alleen subjectief toereikend is, en tegelijkertijd als objectief toereikend wordt beschouwd, dan heet het ### geloof
- Tenslotte heeft het zowel subjectief als objectief toereikend als-waar-beschouwen ### weten
- De subjectieve toereikend hij het noemen we ### overtuiging (voor mezelf), de objectieve ### zekerheid (voor iedereen)
- /// JST + DHO 653 Om toch … (Ma)
- 653 Menen:
- Ik mag het nooit wagen te menen, zonder tenminste iets te weten, waardoor het op zich louter problematische oordeelverbinding met de waarheid krijgt, die weliswaar niet volledig is, maar in elk geval meer dan een willekeurig verzinsel.
- Bovendien moet de wet van zo’n verbinding zeker zijn.
- Want als ik ten aanzien van die wet alleen maar een mening heb, is alles slechts spel der verbeelding, zonder de minste relatie tot de waarheid.
- Inzake oordelen op grond van zuivere rede is het beslist niet toegestaan te menen.
- Want omdat ze niet op gronden van de ervaring worden gebaseerd, maar alles a priori moet worden gekend waar alles noodzakelijk is, vereist het principe van de verbinding algemeenheid en noodzakelijkheid, dus volstrekte zekerheid, omdat in het andere geval geen richtsnoer voor de waarheid hebben.
- Het is daarom ongerijmd om in de zuivere wiskunde iets te menen; men moet weten, of zich van elk oordeel onthouden. Net zo is het gesteld met de grondbeginselen van de zedelijkheid, aangezien men het niet mag wagen om op louter op grond van de mening dat iets is toegestaan en handeling te verrichten, maar het ook moet weten
- 653 Bij het transcendentale gebruik van de rede daarentegen is menen natuurlijk te weinig, maar weten weer te veel. In een louter speculatief op opzicht kunnen we hier dus helemaal niet oordelen, want subjectieve gronden voor het als-waar-beschouwen, zoals gronden die een geloof kunnen bewerkstelligen, verdienen afkeuring in speculatieve kwesties, omdat ze zich zonder empirische steun niet staande kunnen houden, en zonder die steun ook niet aan anderen meegedeeld kunnen worden
- 654
- In het algemeen kan het theoretisch ontoereikende als-waar-beschouwen louter vanuit praktisch opzicht geloof worden genoemd.
- dat praktisch opzicht is ofwel dat van de vaardigheid, of dat van de zedelijkheid; het eerste betreft willekeurige en toevallige doeleinden, het tweede absoluut noodzakelijke doeleinden
- 654 Als er eenmaal een doel is gesteld, zijn de voorwaarde voor het bereiken ervan hypothetisch noodzakelijk.
- Die noodzakelijkheid is subjectief, maar alleen relatief toereikend, als ik geen andere voorwaarden kennen waaronder het doel bereikt zou kunnen worden; ze is absoluut en voor iedereen toereikend als ik zeker weet dat niemand anders voorwaarden kan kennen die naar het gestelde doel leiden.
- In het eerste geval is mijn vooronderstelling en het als-waar-beschouwen van bepaalde voorwaarden een louter toevallig, in het tweede geval echter een noodzakelijk geloof.
- Een arts moet iets doen voor zieke die enig gevaar verkeert, maar hij kent de ziekte niet. Hij kijkt naar de symptomen en oordeelt dat het om tering gaat, omdat hij niets beters weet. Zijn geloof is dan zelfs na zijn eigen oordeel louter toevallig, omdat een ander het misschien beter weet.
- Zo’n toevallig geloof, dat evenwel ten grondslag ligt aan de door werkelijke toepassing van middelen voor bepaalde handelingen, noem ik ### pragmatisch geloof
- 654 De gebruikelijke toetssteen om uit te maken of wat iemand beweert louter overtuigdheid of tenminste subjectieve overtuiging is, dat wil zeggen vast geloof, is het ### wedden
- 654 Ofschoon we ten aanzien van zeker objecten helemaal niets kunnen ondernemen, en ons als-waar-beschouwen louter theoretisch is, kunnen we er ons in veel gevallen een handelswijze over voorstellen en bedenken, waarvoor we toereikende gronden menen te hebben, als er maar middelen waren onzekerheid over de zaak te krijgen. En daarom is er in louter theoretische oordelen een analoge omvang praktische oordelen, op het als-waar-beschouwen waarvan het woord geloof van toepassing is, dat we het ###doctrinale geloof kunnen noemen
- 655 Nu moeten we erkennen dat de leer van het bestaan van God behoort tot het doctrinale geloof
- 655 Noot Kant: “Doctrinaal” is afgeleid van het Latijnse “doctrinalis”, dat wetenschappelijk of theoretisch betekent. Kant twijfelt er niet aan het ook op andere planeten levende wezens voorkomen (Algemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels – band 1 bladzijde 354)
- 656 De term ### geloof
- is in objectief opzicht in zulke gevallen een uitdrukking van bescheidenheid,
- maar in subjectief opzicht tegelijkertijd van ons vast vertrouwen
- 656 Het louter doctrinale geloof heeft echter iets wankel’s; men geeft het vaak op vanwege moeilijkheden die zich in de speculatie voordoen, maar men keert er altijd onvermijdelijk naar terug
- 656 Geheel anders is het gesteld met het ### morele geloof. Want in dit geval is het absoluut noodzakelijk dat er iets gebeurt, en wel dat ik meen alle opzichten aan de zedelijke wet houd
- Het doel is hier onherroepelijk vastgesteld, en volgens alle inzicht dat ik heb, is er maar een enkele voorwaarde mogelijk, waaronder het doel met alle andere doelen samenhangt en daardoor praktische geldigheid heeft, namelijk dat er een God en een hiernamaals is
- En verder weet ik ook heel zeker dat niemand andere voorwaarden kent die tot een zelfde eenheid van de doelen onder de morele wet leiden
- Aangezien dus het zedelijke voorschrift tegelijk mijn maxime is (zoals de rede dat gebiedt), zal ik onvermijdelijk in het bestaan van God en het hiernamaals geloven, en ben ik er zeker van dat niets wat geloof aan het wankelen kan brengen, omdat daardoor mijn zedelijke grondbeginselen zelf omvergeworpen zouden worden, dit niet kan loochenen zonder in mijn eigen ogen weerzinwekkend te zijn
- 657 Mijn overtuiging heeft geen logische, maar morele zekerheid, en omdat ze op subjectieve gronden berust (van mijn morele instelling) mag ik zelfs niet zeggen
- “het is moreel zeker, dat God bestaat et cetera “, maar
- “ik ben er moreel zeker van dat et cetera “.
- Dat wil zeggen dat het geloof aan een God en een hiernamaals zo verweven is met mijn morele instelling dat ik net zo weinig gevaar loop de laatste verliezen als ik hoeft te vrezen dat het eerste mij ooit ontroofd kan worden
- 656 Het enige bedenkelijke hierbij is dat dit geloof van de rede gebaseerd is op de vooronderstelling van een morele instelling
- Verlaten we die, en nemen we iemand die volkomen onverschillig is voor zedelijke wetten, dan wordt de vraag wie de rede opwerpt louter een kwestie voor de speculatie;
- En ze kan in dat geval weliswaar aan de hand van analogie met nog sterker gronden ondersteund worden, maar niet met gronden die tegen zeer hardnekkige twijfelzuchtbestand zijn
- Ieder mens heeft echter wel enig belang bij deze kwesties
- Want ofschoon hij door gebrek aan een goede instelling van het morele belang gescheiden kan zijn, blijft er ook in dat geval nog genoeg over om te bewerkstelligen dat hij God en het hiernamaals vreest
- Daarvoor wordt immers enkel en alleen vereist dat hij hoe dan ook geen zekerheid kan voorwenden dat’s zo’n wezen niet bestaat en dat er geen hiernamaals is
- 658 Is dat nu alles, zal men zeggen,
- wat de zuivere rede presteert als perspectieven opent op wat boven de grenzen van de ervaring uitgaat?
- Niets meer dan twee geloofsartikelen?
- Zoveel had het gewone verstand, zonder de filosofen te raadplegen, ook wel voor elkaar gekregen
- 658 Verlangt u overigens werkelijk dat kennis dat alle mensen aangaat, het gewone verstand te boven moet gaan, en u alleen door filosofen mag worden onthuld?