laatste wijziging: 18-09-2023
102 116 Boek 1 Hoofdstuk 2
- DEEL 1 Basisleer - Boek 1 De analytica van de zuivere praktische rede - Hoofdstuk 2 Het begrip van een object van de zuivere praktische rede
Bladzijde 102 tot en met 116
- https://en.wikipedia.org/wiki/Critique_of_Practical_Reason#Analytic:_Chapter_Two
Kant wijst erop dat elk motief een bedoeld effect op de wereld heeft. Wanneer het verlangen ons drijft, onderzoeken we eerst de mogelijkheden die de wereld voor ons open laat, en selecteren we een effect waarop we willen mikken.
Handelen naar de praktische morele wet werkt niet op deze manier. Het enige mogelijke object van het praktische recht is het goede of het kwade , aangezien het goede of het kwade altijd een passend object is voor het praktische recht.
- 102 Onder het begrip van een object van de van de actieve rede versta ik de voorstelling van een object als een mogelijk gevolg door vrijheid
- Een object zijn van de praktische kennis als zodanig betekent dus alleen de betrekking van de wil op de handeling waardoor dat object, of zijn tegendeel, werkelijk wordt gemaakt;
- en de beoordeling of iets een object van de zuivere praktische reden is of niet,
- is alleen de onderscheiding van de mogelijkheid of onmogelijkheid om de handeling te willen die een zeker object werkelijk zou maken als we het vermogen daartoe hadden
- (waarover de ervaring moet oordelen)
- Een object zijn van de praktische kennis als zodanig betekent dus alleen de betrekking van de wil op de handeling waardoor dat object, of zijn tegendeel, werkelijk wordt gemaakt;
- 102 Wanneer het object als de bepalingsgrond van ons vermogen tot begeren wordt aangenomen, moet de fysieke mogelijkheid ervan door middel van het vrije gebruik van onze krachten voorafgaan aan de beoordeling of het een object van de praktische reden is of niet
- 102 Wanneer daarentegen de a priori-wet als bepalingsgrond van de handeling beschouwd kan worden,
- en die handeling dus als door zuivere praktische reden bepaalt, dan is het oordeel of iets een object van de zuivere praktische rede is of niet,
- geheel onafhankelijk van de vergelijking ervan met ons fysische vermogen,
- en de vraag is dan alleen of we een handeling die op de existentie van een object is gericht mogen willen,
- als dat in onze macht zou liggen;
- en dus moet de morele mogelijkheid van de handeling vooraf gaan, want dan is niet het object, maar de wet van de wil de bepalingen grond van die handeling
- 102 De enige objecten van de praktische rede zijn dus het goede en het kwade
- 102 Want onder het eerste verstaande een noodzakelijk object van het vermogen tot begeren,
- onder het tweede van het vermogen tot verafschuwen;
- in beide gevallen evenwel volgens een principe van de rede
- 103 De enige eigenschap van het subject met betrekking waartoe deze ervaring (van goed en kwaad) kan plaatsvinden,
- is het gevoel van lust en onlust, als een repertiviteit die tot de innerlijke zintuiglijkheid behoort;
- en zo zou het begrip van wat onmiddellijk goed is alleen te maken hebben met iets waarmee de gewaarwording van genoegen direct verbonden is,
- en het begrip van het absolute kwaad uitsluitend betrokken moeten zijn op wat onmiddellijk pijn veroorzaakt
- 1o4 De scholastici zeggen: Niets begeren we, dan vanwege het goede; van niets keren we ons af, dan vanwege het kwade
- 104 In het latijn zijn er alleen de woorden [bonum] : het goede en [malum] : het kwade. Maar in het Duits en in het ###
- 105 Het goede of het kwade duidt echter altijd een betrekking tot de wil aan, voor zover die bepaald wordt door een wet van de reden om iets tot zijn object te maken;
- de wil wordt zo nooit onmiddellijk bepaald door het object in de voorstelling ervan,
- maar is een vermogen om van een regel van de de rede een drijfveer voor een handeling te maken (waardoor een object werkelijk kan worden)
- 106 Bij de beoordeling van onze praktische reden hangt natuurlijk heel veel van ons welzijn en onze pijn af; en wat onze aard als zintuiglijke wezens aangaat, hangt alles af van ons geluk, wanneer dat (zoals In het bijzonder de rede eist) niet beoordeeld wordt aan de hand van een voorbijgaand gevoel, maar als de invloed die deze toevalligheid op onze gehele existentie en onze tevredenheid daarmee heeft, van geluk hangt echter niet alles in het algemeen af
- 107 Bij deze beoordeling […] gaat het […] om de volgende punten:
- Ofwel een rede-principe wordt op zich al als de bepaling grond van de wil gedacht, zonder dat rekening wordt gehouden met mogelijke objecten van het vermogen tot begeren (dus louter door de wettelijke vorm van de maxime), dan is dat principe een praktische a priori wit, en wordt aangenomen dat de zuivere reden op zichzelf praktisch is.
- De wet bepaalt dan de wil als onmiddellijk; de ermee overeenkomstige handeling is op zichzelf goed En een wil waarvan we maximum steeds met deze wet strookt is absoluut in alle opzichten goed en de hoogste voorwaarden van al het goede
- Ofwel er gaat een bepalingsgrond van het vermogen tot begeren en de maxine van de wil vooraf, die een object van lust of onlust vooronderstelt, iets dus dat genoegen of pijn veroorzaakt
- 107 Dit is nu de plaats om de paradox van de methode in een kritiek van de praktische rede te verklaren:
- namelijk dat het begrip van het goede en het kwade niet voor de morele wet (waaraan het na alle schijn zelfs ten grondslag gelegd zou moeten worden) bepaald moet worden, maar alleen (zoals hier ook gebeurt) volgens en door die wet
- 110 De begrippen goed en kwaad zijn modi van één enkele categorie, namelijk de causaliteit, voor voor zover de bepalingen grond van die causaliteit bestaat In de rede voorstelling van een causaliteitswet, die de reden zichzelf als wit van de vrijheid stelt, en daardoor a-priori aantoont dat ze praktisch is
-
- NOOT 41 Dat betekent dat we de vrijheid hebben om goed of kwaad te handelen
-
- 110 Deze categorieën van de vrijheid, want zo willen we ze noemen, in tegenstelling tot de theoretische begrippen die categorieën van de natuur zijn, hebben een duidelijk voordeel boven de laatste. De categorieën van de natuur zijn alleen gedachtenvormen, die slechts onbepaald objecten in het algemeen aanduiden voor elke voor ons mogelijke aanschouwing door middel van algemene begrippen. De categorieën van de vrijheid daarentegen zijn gericht op de bepaling van een vrije wil (waaraan geen volledig corresponderende aanschouwing gegeven kan worden, maar waarvan een zuivere praktisch apriori wet ten grondslag ligt, wat bij geen enkel begrip van de theoretisch gebruik van ons kenvermogen het geval is)
- 110 Ze zijn als praktische basisbegrippen niet gebaseerd op de vorm van de aanschouwing (kijk en ruimte) – die niet In de rede ligt, en zich elders bevindt, namelijk in de zintuiglijkheid – maar op de vorm van een zuivere wil die wel In de rede, en dus In het denkvermogen gegeven is
Tafel van de categorieën van de vrijheid ten aanzien van begrippen goed en kwaad
- *** 1 *** Van kwantiteit
- Subjectief, volgens maximes (wilsintenties van het individu)
- Objectief, volgens principes (voorschriften)
- A priori tegelijk objectieve en subjectieve principes van de vrijheid (wetten)
- *** 2 *** Van kwaliteit
- Praktische regels voor het gedrag (voorschrijvende regels)
- Praktische regels voor het nalaten (verbiedende regels)
- Praktische regels voor de uitzonderingen (uitzonderende regels)
- *** 3 *** Van relatie
- tot de persoonlijkheid
- tot de toestand van de persoon
- wederkerig, van een persoon tot de toestand van anderen
- *** 4 *** Van modaliteit
- Het geoorloofde en het ongeoorloofde
- Plicht en wat in strijd is met plicht
- Volmaakte plicht en onvolmaakte plicht
- 112 Men zit hier al wat in deze tafel de vrijheid,
- als een soort causaliteit die evenwel niet aan empirische bepalingen gronden onderworpen is,
- het wordt ten aanzien van de door haar mogelijke handelingen als verschijningen in de zintuiglijke wereld,
- en zich derhalve betrekt op de categorieën van de natuurlijke mogelijkheid van die handelingen,
- terwijl elke categorie toch zo algemeen wordt opgevat dat de bepalingsgrond van die causaliteit ook buiten de zintuiglijke wereld kan worden aangenomen,
- in de vrijheid als eigenschap van een intelligibel wezen,
- doordat de categorieën van modaliteit de overgang inleiden van praktische principes in het algemeen naar die van de zedelijkheid,
- maar alleen problematisch;
- principes die pas daarna door de morele wet dogmatisch kunnen worden gepresenteerd
De typiek van het zuivere praktische oordeelsvermogen
Typiek = leer betreffende het verleden als voorbeeld voor later
- 112 De begrippen goed en kwaad bepalen eerst een object voor de wil.
- Ze zijn echter onderworpen aan een praktische regel van de rede die, als ze de zuivere reden is, de wil ten aanzien van zijn object apriori bepaalt. Om nu uit te maken of een voor ons in de zintuiglijkheid mogelijke handeling geval is dat onder de regel valt of niet, hebben we het praktische oordeelsvermogen nodig, dat wat In de regel in algemene zin […] wordt gezegd, toch past op een handeling in concreto.
- Een praktische regel van de zuivere rede betreft echter
- ten eerste, als praktische, de existentie van een object, en brengt
- ten tweede, als praktische regel van de zuivere rede, noodzakelijkheid ten aanzien van het bestaan van de handeling met zich mee.
- Deze regel is dus een praktische wet en geen natuurwet.
- 113 Het zedelijke-goede is […] qua object iets bovenzintuiglijks, waarmee dus niets correspondeert dat we In de zintuiglijke aanschouwing kunnen aantreffen
- 114 De regel van het oordeelsvermogen onder de wetten van de zuivere praktische reden is de volgende:
- vraag jezelf af of je de handelingen die je je voorneemt, kunt beschouwen als door jou wil mogelijk,
- wanneer ze zouden moeten plaatsvinden volgens een wet van de natuur waar je zelf deel uitmaakt
- 116 Precies dezelfde typiek behoedt ons ook voor het mysticisme van de praktische rede,
- dat een schema maakt van wat alleen tot symbool dient,
- dat wil zeggen de toepassing van de morele begrippen baseert op werkelijke aanschouwingen,
- die toch niet zintuiglijk zijn […] en wegzweeft in hogere sferen.
- Voor het gebruik van de morele begrippen is alleen het rationalisme van het oordeelsvermogen geschikt,
- dat aan de zintuiglijke natuur uitsluitend ontleent wat de zuivere rede ook aan zichzelf kan denken,
- dat wil zeggen de wettelijkheid, en, omgekeerd,
- alleen naar de bovenzintuiglijke wereld overbrengt wat door handelingen in de zintuiglijke wereld kan worden gepresenteerd volgens de formele regel van een natuurwet in het algemeen
- 116 Intussen de vrijwaring van de praktische rede voor het empirisme veel belangrijker en aanbevelenswaardiger, omdat het mysticisme nog te verenigen is met de zuiverheid en verhevenheid van de morele wet