laatste wijziging: 23-09-2023
117 134 Boek 1 Hoofdstuk 3
- DEEL 1 Basisleer - Boek 1 De analytica van de zuivere praktische rede - Hoofdstuk 3 De drijfveren van de zuivere praktische rede
Bladzijde 117 tot en met 134
pathologisch = wat wordt ondergaan
- 117 Het wezenlijke van elke zedelijke waarde dat de morele wet onmiddellijk de wil bepaalt
- 117 Als we nu onder een drijfveer […] de subjectieve bepaling grond van de wil van een wezen verstaan […] dan volgt daar om te beginnen uit:
- dat we de goddelijke wil helemaal geen drijfveren kunnen toeschrijven, terwijl daarentegen de drijfveer van de menselijke wil (in die van elk geschapen redelijk wezen) ooit iets anders kan zijn dan de morele wet, die de objectieve bepalingsgrond dus altijd en uitsluitend tegelijk de subjectief toereikende bepalingsgrond van de handeling moet zijn, indien die handeling niet alleen de letter van de wet moet vervullen maar ook de geest ervan moet bevatten
- 118 Want alle neiging en elke zintuigen de aandrift is op gevoel gebaseerd en het negatieve effect op het gevoel (door de beteugeling van de neigingen) is zelf gevoel
- 118 En zo kunnen we a priori inzien dat de morele wet als bepalingsgrond van de wil een gevoel moet veroorzaken dat pijn genoemd kan worden,
- doordat het aan al onze neigingen afbreuk doet;
- en hier hebben we nu het eerste, en misschien ook het enige geval waarin we op grond van begrippen a priori de verhouding van een kenniseenheid (hier een van de zuivere praktische rede) wordt het gevoel van lust en onlust kunnen bepalen
- 118 Alle neigingen samen vormen de zelfzucht.
-
- Die zelfzucht is
- ofwel die van de zelfliefde, en alles overstijgende wel gezindheid jegens zichzelf = zelfliefde
- ofwel wie van het welgevallen in zichzelf (arrogantie) = eigendunk
- De blijven de praktische reden doet de zelfliefde alleen maar af breuk,
- doordat ze die, als natuurlijk en nog voor de morele wet in ons werkzaam, beperkt tot slechts één voorwaarde:
- niet van overeenstemming met de morele wet, zodat ze dan redelijke zelfliefde wordt genoemd
- Die zelfzucht is
- 121 Er gaat in het subject geen gevoel vooraf dat tot moraliteit stemt
- 121 Dat is onmogelijk, omdat alle gevoel zintuiglijk is, terwijl de drijfveer voor de zedelijke gezindheid vrij moet zijn van elke zintuiglijke voorwaarde
- 122 Achting richt zich altijd op alleen personen, nooit op dingen.
- Dingen kunnen een neiging in ons opwekken, en als het om dieren gaat (bijvoorbeeld paarden, honden et cetera) zelfs liefde, of vrees zoals de zee een vulkaan, of een roofdier, maar nooit achting
- Bewondering is is iets wat dit gevoel al meer benadert, en die bewondering, opgevat als affect, de verbazing, kan ook op dingen slaan, zoals bijvoorbeeld hemelhoge bergen, de grootte, het aantal en de verte van de hemellichamen, de kracht en de snelheid van sommige dieren et cetera
- Maar dit alles is geen achting
- Ook een mens kan voor mij een voorwerp zijn van liefde, vrees, of bewondering, tot aan verbazing zelfs, Zonder Daarom een voorwerp van achting te zijn. Zijn humor, zijn moed en kracht, bij macht op grond van de rang die hij onder andere heeft – kunnen me dergelijke gevoelens inboezemen, terwijl het nog steeds aan innerlijke achting jegens hem ontbreekt
- 123 Achting is zo weinig een gevoel van lust, dat we er ten aanzien van een mens slechts met tegenzin aan toegeven
- 123 Toch schuilt er in die achting ook weer zo weinig onrust dat we, als we de eigendunk eenmaal hebben afgelegd, en die achting praktische invloed hebben gegeven, onze ogen weer niet kunnen verzadigen aan de heerlijkheid van deze wet; dat de ziel meent zich te verheffen naar gelang ze de heilige wet boven zichzelf en de eigen gebrekkige natuur verheven ziet.
- 124 Achting voor de morele wet is dus de enige en tegelijk ongetwijfeld ware morele drijfveer, zoals dit gevoel ook uitsluitende en Alleen op die basis gericht is op een object
- 125 Uit het begrip drijfveer ontstaat het begrip belang, dat altijd alleen aan een wezen wordt toegeschreven dat rede heeft, en een drijfveer van de Wiel aanduidt voor zover ze door de reden wordt voorgesteld. Omdat De Wit zelf de drijfveer moet zijn in een moreel goede wil, is het morele belang een belang van louter de praktische rede, zuiver en vrij van zintuiglijkheid is. Op het begrip belang berust ook het begrip Maxime. De Maar ik zie hem eens dan pas echt moreel, wanneer ze Alleen berust op het belang dat men hecht aan de naleving van die wet.
- Deze die begrippen; drijfveer, belang en maxime, kunnen alleen op eindige wezens worden toegepast.
- Ze veronderstellen allemaal de beperktheid van de natuur van een wezen, aangezien de subjectieve hoedanigheid van zijn wil niet vanzelf overeenstemt met de objectieve wet van een praktische rede;
- we veronderstellen de behoefte door iets tot activiteiten worden aangezet omdat een innerlijke belemmering die activiteiten tegenwerkt.
- Op de goddelijke wil kunnen ze niet worden toegepast
- 126 Nu is het bewustzijn van een vrije onderneming van de wil aan de wet, maar verbonden met een onvermijdelijke dwang die alle neigingen worden opgelegd (zij het niet alleen door de eigen rede) achting voor de wet
- 126 Omdat deze dwang louter door de wetgeving van de eigen rede wordt uitgeoefend,
- bevat het daarentegen ook verheffing,
- en de subjectieve werking op het gevoel,
- voor zover alleen zuiver praktische rede daarvan de oorzaak is,
- kan dus zelfs zelf goedkeuring worden genoemd ten aanzien van die zuivere praktische rede,
- doordat we weten zonder enig belang alleen door de wet tot die dwang te zijn bepaald,
- en doordat we ons nu bewust worden van een geheel ander belang,
- dat subjectief door de wet wordt voortgebracht,
- en dat zuiver praktisch en vrij is
-
- 126 Het begrip plicht eist dus dus van de handeling, objectief, dat ze overeenstemt met de wet, en subjectief, van de maximum van de handeling, achting voor de wet, als de enige betalingswijze van de wil door de wet.
- En daarop berust het verschil tussen het bewustzijn volgens plicht en uit plicht,
- dat wil zeggen uit achting voor de wet, te hebben gehandeld,
- waarvan het eerste (de legaliteit) op mogelijk is als alleen neigingen de bepalingen gronden van de wil vormen,
- terwijl van het tweede (de moraliteit, de morele waarde) uitsluitend sprake is wanneer de handeling uit plicht geschiedt,
- dat wil zeggen louter omwille van de wet
- NOOT :
- Als we het begrip achting voor personen,
- zoals dat eerder werd uiteengezet precies onderzoeken,
- dan merken we dat die achting altijd berust op het bewustzijn van een plicht die ons een voorbeeld voorhoudt;
- en dat achting dus alleen een morele grond kan hebben en dat het heel goed is in psychologisch opzicht omwille van de mensenkennis zelfs erg nuttig,
- om steeds wanneer we die term gebruiken,
- te letten op de geheimzinnige en verbazingwekkende omstandigheid,
- die evenwel vaak voorkomt,
- dat de mens in zijn beoordelingen rekening houdt met de morele wet
- Als we het begrip achting voor personen,
- 126 Het begrip plicht eist dus dus van de handeling, objectief, dat ze overeenstemt met de wet, en subjectief, van de maximum van de handeling, achting voor de wet, als de enige betalingswijze van de wil door de wet.
- 128 We zijn onderworpen aan een discipline van de zuivere rede,
- en we mogen onze onderworpenheid aan die discipline bij al onze maximus nooit vergeten;
- we mogen haar niets onthouden,
- of in een waan van eigenliefde afbreuk doen aan het aanzien van de wet (ofschoon onze eigen rede haar stelt),
- door de bepalingsgrond van onze wil,
- ook al is die in overeenstemming met de wet, toch in iets anders te plaatsen dan in de wet zelf en de achting voor deze wet
- 128 /// JST Hiermee stemt de mogelijkheid van een gebod als
- “heb god lief boven alles en je naaste als jezelf”
- echter heel goed overeen.
- Want als gebod eist het immers achting voor een wet die liefde gebied, waarmee het niet aan een willekeurige keuze wordt overgelaten om er een principe om te maken
- 129 […] aangezien het een schepsel is, […] kan het immers nooit geheel vrij zijn van begeertes en neigingen
- 130 De gezindheid die de mens behoort te hebben om de morele wet na te leven, dus naleving uit plicht,
- en niet uit vrijwillige geneigdheid of vanuit een streven dat er misschien niet is opgedragen,
- maar waaraan hij uit zichzelf graag gehoor geeft.
- En de morele toestand waarin de mens steeds kan verkeren,
- is deugd, dat wil zeggen morele gezindheid in strijd,
- en niet heiligheid vanwege het vermeende bezit van een volledige zuiverheid van de gezindheid van de wil
- 132 Plicht! Jij verheven, grote naam, nee die niets aangenaams bevat waarmee je bij Mensen In het gevlij komt, maar onderwerping eist, en toch ook met niets dreigt dat natuurlijke afkeer In de geest of wekt en afschrikt om de wil te bewegen, maar Alleen een wet op stelt die vanzelf In de geest doordringt en zelfs dienst wil eerbied […] afdwingt; een wet die alle neigingen doet verstommen, ofschoon ze haar heimelijk tegenwerken
- 132 Wat, o plicht, is de jou waardige oorsprong, en waar vinden we de wortel van jouw edele afkomst, die alle verwantschap met de neigingen trots afwijst, terwijl de afstamming van die wortel de onontbeerlijke voorwaarde vormt voor de waarde die de mensen alleen zichzelf kunnen geven?
- 132 Dit kan niets minder zijn dan wat de mens (als deel van de zintuiglijke wereld) over zichzelf verheft,
- wat hem verbindt met een orde dingen die alleen het verstand kan denken,
- en waaraan tegelijk de gehele zintuiglijke wereld is onderworpen,
- en daarmee het empirisch-bepaalbare bestaan van de mens in de tijd en het geheel van alle doeleinden
- (het enige dat beantwoordt aan zulke onvoorwaardelijke praktische wetten als de morele)
- 132 Het is niets anders dan de persoonlijkheid, dat wil zeggen de vrijheid en onafhankelijkheid van het mechanisme van de gehele natuur, maar tegelijk opgevat als het vermogen van een wezen dat onderworpen is aan bijzondere wetten
- 132 Het is daarom niet verwonderlijk dat de mens, die tot beide werelden behoort, zijn eigen wezen in relatie tot zijn tweede en hoogste bestemming uitsluitend en Alleen met eerbied moet beschouwen, en de wetten ervan met de hoogste achting moet bezien
- 132 In de hele schepping aan alles wat men wil, en waarover men enige macht heeft, ook louter als middel worden gebruikt; alleen de mens, en met hem elk redelijk schepsel, is doel op zichzelf
- 133 Heeft niet elke zelfs maar middelmatig eerlijke man weleens van een verder onschadelijke leugen afgezien, waardoor hij zichzelf uit een vervelende situatie kon redden, of een geliefde en verdienstelijke vriend voordeel kon verschaffen, en wel Alleen om zich in eigen ogen niet heimelijk te hoeven verachten?
- 134 De eerbiedwaardigheid van de plicht heeft niets met levensgenot te maken;
-
- ze heeft haar eigen bijzondere wet en gerechtshof,
- en hoe krachtig we beide ook doorheen zouden schudden om de zieke ziel het mengsel als een medicijn aan te bieden,
- toch zouden ze al spoedig vanzelf van elkaar scheiden,
- en mochten ze dat niet doen, dan had het eerste geen enkel effect,
- en als het fysieke leven hierdoor al iets aan kracht won – het morele leven zou reddeloos verloren gaan