Boek 2 Hoofdstuk 2
- DEEL 1 Basisleer - Boek 2 Dialectiek van de zuivere praktische rede - Hoofdstuk 1 De dialectiek van de zuivere rede bij het bepalen van het begrip van het hoogste goed
bladzijde 159 tot en met 198
- https://henrickus.nl/immanuel-kant/
Het hoogste goed is de door god geschapen ideale wereld, een wereld die de mens zich altijd zal blijven proberen voor te stellen.
- I De antinomie (tegenspraak) van de praktische rede
- II Kritische opheffing van de antinomie van de praktische rede
- III. Het primaat van de zuivere praktische rede in haar verbinding met de speculatieve rede
- IV De onsterfelijkheid van de ziel als postulaat van de zuivere praktische rede
- V Het bestaan van God als een postulaat van puur praktische rede
- VI Over de postulaten van puur praktische rede in het algemeen
- VII. Hoe is een uitbreiding … van de rede … denkbaar ….
- VIII. Het als-waar-beschouwen dat voortkomt uit een behoefte aan zuivere rede
- IX De wijze aanpassing van het kenvermogen van de mens tot zijn praktische bestemming
- 159 Het begrip “hoogste” bevat al een dubbelzinnigheid, die tot onnodige twisten kan leiden als men er geen aandacht aan schenkt.
- Het hoogste kan betekenen:
- het opperste(supremum : de “laatste”),
- de voorwaarde die zelf onvoorwaardelijk, dat wil zeggen aan geen enkele andere voorwaarden ondergeschikt is (originarium)
- maar ook
- het volmaakte(consummatum : “voltooid)
- het geheel dat geen deel uit maakt van een groter geheel van dezelfde aard (perfect)
- de voorwaarde die zelf onvoorwaardelijk, dat wil zeggen aan geen enkele andere voorwaarden ondergeschikt is (originarium)
- het opperste(supremum : de “laatste”),
- Het hoogste kan betekenen:
- 159 In de analytica werd bewezen dat deugd (Als de waardigheid om gelukkig te zijn) de opperste voorwaarde is van alles wat ons maar wenselijk mag lijken, dus ook van al ons streven naar geluk, en daarmee het opperste goed
- 159 Voor zover deugd en geluk samen met het bezit van het hoogste goed in één persoon vormen, waarbij dat geluk wordt versterkt in exacte verhouding tot de zedelijkheid (als waarde van de persoon en als dienst waardigheid om gelukkig te zijn), voor zover ze het hoogste goed van de mogelijke wereld uitmaken, duidt dit het geheel aan, het volmaakte goed.
- Daarin is de deugd, als voorwaarde, echter nog steeds het opperste goed,
- omdat die geen voorwaarden meer boven zich heeft,
- terwijl geluk weliswaar altijd aangenaam is voor wie het bezit,
- maar niet op zichzelf in absolute zin en in alle opzichten goed is,
- en altijd het moreel wettelijke gedrag als voorwaarde vooronderstelt
- Daarin is de deugd, als voorwaarde, echter nog steeds het opperste goed,
- 160 Twee in één begrip noodzakelijk gecombineerde opvattingen:
- De epicurist zei: je bewustzijn van je naar geluk leidende maxime is deugd
- Voor een epicure list was prudentie min of meer hetzelfde als zedelijkheid
- De stoïcijn zei: je van je deugd bewustzijn is geluk
- voor de stoïcijn, die de deugd op een hogere manier benoemde, was zedelijkheid de enige ware wijsheid
- De epicurist zei: je bewustzijn van je naar geluk leidende maxime is deugd
- 161 De vraag
- hoe is het hoogste goed praktisch mogelijk?
- blijft dus (ondanks alle pogingen tot vereniging die tot dusver werden ondernomen,
- nog steeds een onopgelost probleem
- hoe is het hoogste goed praktisch mogelijk?
- 162 Wat echter dat probleem zo moeilijk oplosbaar maakt, is in de analytica naar voren gekomen,
- namelijk dat geluk en zedelijkheid twee in specifieke zin totaal verschillende elementen van het hoogste goed zijn,
- en dat hun verbinding dus niet analytisch (de bol is rond) kan worden gekend
- (In het andere geval zou iemand die zijn eigen geluk zoekt, in zijn gedrag louter door analyse van zijn begrippen ontdekken dat hij deugdzaam is, of zou iemand die de deugd betracht al in het bewustzijn van zijn gedrag […] ontdekken dat hij gelukkig is),
- maar een synthese (de bol is rood) van begrippen is.
- Aangezien we deze verbinding echter a-priori, dus als praktisch noodzakelijk, kennen en haar dus niet uit de ervaring afleiden,
- zodat de mogelijkheid van het hoogste goed helemaal niet op empirische principes berust, zal de deductie van dit begrip transcendentaal moeten zijn.
- Het is a-priori (moreel) noodzakelijk om het hoogste goed door wilsvrijheid voort te brengen;
- en ook de voorwaarden voor de mogelijkheid ervan moet dus uitsluitend op a-priori kennis gronden berusten
.
I De antinomie (tegenspraak) van de praktische rede
- 162 In het hoogste goed dat praktisch voor ons is,
- dat wil zeggen door onze wil kan worden verwerkelijkt,
- worden deugd en geluk als noodzakelijk met elkaar verbonden gedacht,
- zó,
- dat er ene door zuivere praktische reden niet kan worden aangenomen zonder dat het anderen er ook toe behoort.
- Nu is deze verbinding (zoals elke verbinding überhaupt) ofwel analytisch, ofwel synthetisch
- 162 Aangezien deze verbinding echter niet analytisch kan zijn,
- zoals we juist lieten zien,
- moeten ze als synthetisch en wel als verbinding van oorzaak en gevolg worden gedacht;
- ze heeft immers betrekking op een praktisch goed,
- dat wil zeggen een goed dat mogelijk is door handeling.
- Ofwel de begeerte naar geluk moet dus het motief zijn voor de maximes van de deugd,
- ofwel de maxime van de deugd moet de werkende oorzaak van het geluk zijn.
- 162 /// JST Daar nu de bevordering van het hoogste goed,
- in het begrip waarvan deze verhouding besloten ligt,
- een a priori noodzakelijk object van onze wil is en onverbrekelijk met de morele wet samenhangt,
- moet de onmogelijkheid van het hoogste goed
- ook de ondeugdelijkheid van die morele wet aantonen.
- moet de onmogelijkheid van het hoogste goed
- een a priori noodzakelijk object van onze wil is en onverbrekelijk met de morele wet samenhangt,
- in het begrip waarvan deze verhouding besloten ligt,
- 163 /// JST Ergo:
- als dus het hoogste goed volgens praktische regels onmogelijk is,
- dan moet ook de morele wet die gebiedt dat te bevorderen,
- fantastisch en op lege, ingebeelde doelen gericht zijn,
- dus zelf niet deugen
.
II Kritische opheffing van de antinomie van de praktische rede
- 163 In de tegenstelling van de zuivere speculatieve rede treffen we een vergelijkbaar conflict aan tussen noodzakelijkheid van de natuur en vrijheid In de causaliteit van de gebeurtenissen In de wereld. dat conflict werd opgeheven doordat ik aantoonde dat er geen sprake was van een echt conflict wanneer we de gebeurtenissen, en zelfs de wereld waarin die zich afspelen, als verschijningen beschouwen (wat we ook behoren te doen); Omdat één en hetzelfde handelende wezen als verschijning
- (zelfs voor zijn eigen innerlijke zintuiglijkheid)
- een causaliteit in de zintuiglijke wereld heeft die ter alle tijden met het mechanisme van de natuur overeenstemt,
- maar ten aanzien van dezelfde gebeurtenissen,
- voor zover de handelende persoon zichzelf tegelijk als noumenon beschouwt
- (als zuivere intelligentie, in een bestaan dat niet bepaalbaar is in de tijd),
- een bepaling grond van de causaliteit volgens natuurwetten kan bevatten die zelf vrij is van elke natuurwet
- speculatieve rede: https://hmn.wiki/nl/Pure_reason
- NOOT 56 TO DO zie K-v-d-Z-R
- 163 Met de onderhavige tegenspraak van de zuivere praktische rede ligt het precies zo
- De uitspraak:
- Het streven naar geluk ligt ten grondslag aan een deugdzame gezindheid
- is NIET absoluut ONJUIST
- De uitspraak:
- Een deugdzame gezindheid leidt noodzakelijk tot geluk
- is ook voorwaardelijk ONJUIST
- Alleen wanneer ik aanneem naar de bestaan in die wereld de enige wijze is waarop redelijke wezens existeren
- De uitspraak:
- 165 […] Anderzijds ligt hier de grond voor de fout van het binnensluipen […] en Als het ware van een optische illusie In het zelfbewustzijn met betrekking tot wat men doet, in plaats van wat men gewaarwordt, een illusie die ook de meest beproefde niet helemaal kan vermijden. De morele gezindheid is noodzakelijk verbonden met een bewustzijn van een onmiddellijk door de wet bepaalde wil
- 166 /// JST Achting, en niet genoegen, of het genieten van geluk, is dus iets waaraan geen gevoel kan voorafgaan dat aan de rede ten grondslag ligt (omdat zo’n gevoel altijd zintuiglijk en wat wordt ondergaan zou zijn)
- 166 Als bewustzijn van het onmiddellijk noodzaken van de wil door de wet is achting nauwelijks een analogon van het gevoel van lust,
- omdat ze in relatie tot het vermogen tot begeren dan wel precies hetzelfde doet, maar uit andere bronnen;
- alleen door deze voorstellingen wijze kan men echter bereiken wat men beoogt,
- namelijk dat handelingen niet alleen volgens plicht
- (als gevolg van aangename gevoelens),
- maar uit plicht worden verricht,
- wat het ware doel van alle morele vorming moet zijn
- omdat ze in relatie tot het vermogen tot begeren dan wel precies hetzelfde doet, maar uit andere bronnen;
- 166 /// JST Maar hebben we geen woord dat niet een genot aanduidt, zoals bijvoorbeeld het woord geluk,
-
- maar toch een welgevallen in ons bestaan, een analogon van het geluk, dat noodzakelijk met het bewustzijn van de deugd moet samengaan? JA !
- /// JST Dat woord is zelftevredenheid, dat in zijn eigenlijke betekenis altijd alleen een negatief welgevallen in ons eigen bestaan aangeeft, waarbij we ons ervan bewust zijn niets nodig te hebben.
- Vrijheid en het bewustzijn daarvan als vermogen om de morele wet met onwrikbare gezindheid na te leven, is onafhankelijk van neigingen,
- tenminste als motieven die ons begeren bepalen
- (ook al blijven ze ons prikkelen),
- en voor zover ik me bij het naleven van mijn morele maximes bewust ben van die vrijheid
- is ze de enige bron van een onveranderlijke tevredenheid,
- die er noodzakelijk meer verbonden is en op geen enkel specifiek gevoel berust.
- Een tevredenheid die intellectueel kan heten
- Vrijheid en het bewustzijn daarvan als vermogen om de morele wet met onwrikbare gezindheid na te leven, is onafhankelijk van neigingen,
-
- 167 De zintuiglijke tevredenheid (een oneigenlijke benaming), die berust op bevrediging van de neigingen, hoe subtiel die ook mogen worden uit geknobbeld, kan nooit overeenkomen met wat men erover denkt. Want de neigingen veranderen, groeien met de gunsten die men hun bewijst, en Laten steevast een grotere leegte achter dan mijn ingedachten had willen vullen. Daarom zijn ze voor een redelijk wezen altijd hinderlijk, en wekken ze bij zo’n wezen de wens op om ervan bevrijd te zijn, ook al kan het er geen afstand van doen. Zelfs een neiging tot het volgen van de plicht (bijvoorbeeld tot liefdadigheid) kan de werkzaamheid der morele maximes weliswaar zeer vergroten, maar die niet voorbrengen
- 167 Want in die maximes dient alles gericht te zijn op de voorstelling van de wet,
- als bepalingsgrond,
- wanneer de handeling niet alleen legaliteit maar ook moraliteit moet bevatten
- als bepalingsgrond,
11-11-2022 We kunnen onze neigingen onderdrukken door na te denken
- 168 Uit deze oplossing van de tegenspraak van de antinomie van de praktische zuivere rede
- volgt dat tenminste de mogelijkheid van de natuurlijke en noodzakelijke verbinding tussen het bewustzijn van de zedelijkheid en de verwachting van een geluk dat er aan evenredig is en eruit voortvloeit,
- in praktische grondbeginselen kan worden gedacht […] ;
- en dat grondbeginselen van het streven naar geluk daarentegen onmogelijk zedelijkheid kunnen voortbrengen;
- dat zedelijkheid dus, als de eerste voorwaarde van het hoogste goed, het opperste goedvormt,
- en geluk weliswaar het tweede element daarvan uitmaakt,
- maar dan zo,
- dat heeft alleen het moreel- voorwaardelijke en toch noodzakelijke gevolg van de zedelijkheid is.
- Alleen in deze rangorde is het hoogste goedhet hele object van de zuivere praktische rede, waarvan zij zich noodzakelijk de mogelijkheid moet voorstellen, omdat het haar gebod is om al het mogelijke bij te dragen tot het voortbrengen ervan
.
III. Het primaat van de zuivere praktische rede in haar verbinding met de speculatieve rede
- 169 Onder het primaat van één van twee of meer door rede verbonden dingen
- versta ik de voorrang van het ene ding om in de verbinding met alle overige de eerste bepalingsgrond te zijn
- 170 Voor zover de praktische rede als aan pathologische (wat wordt ondergaan) voorwaarden gebonden grondslag fungeert,
- dat wil zeggen als grondslag die uitsluitend het belang van de neigingen op basis van de zintuigelijk geluksprincipe behartigt,
- kan dit van de speculatieve reden helemaal niet worden geëist
- dat wil zeggen als grondslag die uitsluitend het belang van de neigingen op basis van de zintuigelijk geluksprincipe behartigt,
- 170 In de verbinding van de zuivere speculatieve en de zuivere praktische reden heeft dus de laatste het primaat, vooropgesteld dat deze verbinding niet toevallig en willekeurig is, maar a priori op de rede zelf gebaseerd en daarom noodzakelijk
-
- Want zonder deze onderschikking zou er een conflict van de rede met zichzelf ontstaan
-
11-11-2022 Elk belang is in laatste instantie praktisch
.
IV. De onsterfelijkheid van de ziel als postulaat van de zuivere praktische rede
- 171 […] de volledige overeenstemming van de wil met de morele wet de heiligheid, een volmaakt tijd waartoe geen enkel redelijk wezen uit de zintuiglijke wereld op geen enkel ogenblik van zijn bestaan in staat is
- 171 […] kan ze alleen worden gevonden in een tot in het oneindige voortgaande progressie naar die volledige overeenstemming […]
09-10-2023 oneindig ???
- 171 Deze oneindige progressie is echter alleen mogelijk onder de vooronderstelling van een tot in het oneindige voortduren van de existentie en de persoonlijkheid van dat redelijke wezen (dat we de onsterfelijkheid van de ziel noemen)
- 171 Dus is het hoogste goed […] alleen mogelijk onder de vooronderstelling van de onsterfelijkheid van de ziel […] en derhalve is die onsterfelijkheid onverbrekelijk met de morele wet verbonden en een postulaat van de zuivere praktische rede […]
- 172 Voor een redelijk, maar eindig wezen is uitsluitend de oneindige progressie van lagere naar hogere stadia der morele volkomenheid mogelijk
.
V. Het bestaan van God als een postulaat van puur praktische rede
- 173 De morele wet leidde in de voortgaande analyse tot de praktische opgave die,
- zonder dat er enige zintuiglijke drijfveren aan te pas komen,
- uitsluitend door zuivere rede wordt voorgeschreven,
- namelijk die van de noodzakelijke volledigheid van de eerste en voornaamste deel van het hoogste goed,
- de zedelijkheid en omdat die alleen in een eeuwigheid helemaal kan worden gerealiseerd,
- tot het postulaat van de onsterfelijkheid
14-11-2022 AXIOMA : de ziel is onsterfelijk : waarom dit zo is zie punt IV hierboven
- 173 Geluk is de toestand van een redelijk wezen in de wereld
- van wie in het geheel van zijn existentie alles volgens wens en wil gaat,
- en berust dus op de overeenstemming van de natuur met zijn gehele doel,
- en tevens met de wezenlijke bepalingsgrond van zijn wil
14-11-2022 AXIOMA : Je probeert dus je leven gelukkig door te brengen: met behulp van de rede
- 174 We behoren te proberen het hoogste goed te bevorderen
@@@ redenatie waarom god bestaat:
- 174 De morele wet bevat dus niet de minste grond voor een noodzakelijke samenhang tussen zedelijkheid en het daarmee corresponderende geluk van een wezen dat deel uitmaakt van de wereld en derhalve van haar afhankelijk is, en juist om die reden door zijn wil geen oorzaak van die natuur kan zijn en haar, wat zijn geluk betreft, op eigen kracht niet volledig kan laten harmoniëren met zijn praktische grondbeginselen
- 174 Deze hoogste oorzaak moet echter niet alleen de grond bevatten voor de overeenstemming van de natuur met een wet die voorkomt uit de wil van redelijke wezens,
- maar ook met de voorstelling van deze wet voor zover zij die als hoogste bepaling grond van de wil hanteren,
- dus niet alleen met de zeden qua vorm,
- maar ook met de zedelijkheid als motief,
- dat wil zeggen met hun morele gezindheid.
- Het hoogste goed in de wereld is dus alleen mogelijk indien er een hoogste oorzaak van de natuur wordt aangenomen met een met de morele gezindheid overeenstemmende causaliteit heeft.
- Nu is een wezen dat tot handelingen volgens voorstelling van wetten in staat is,
- een intelligentie (een redelijk wezen),
- en de causaliteit van zo’n wezen volgens die voorstelling der wetten is zijn wil.
- De hoogste oorzaak van de natuur,
- voor zover die met betrekking tot het hoogste goed moet worden voorondersteld,
- is dus een wezen dat door verstand en wil de oorzaak
- (en derhalve de schepper) van de natuur is,
- dat wil zeggen god.
- (en derhalve de schepper) van de natuur is,
- is dus een wezen dat door verstand en wil de oorzaak
- voor zover die met betrekking tot het hoogste goed moet worden voorondersteld,
- En omdat dit alleen kan worden gerealiseerd onder de voorwaarden van het bestaan van god,
- wordt zo de vooronderstelling van de mogelijkheid ervan onverbrekelijk verbonden met de plicht,
- dat wil zeggen het is moreel noodzakelijk om het bestaan van god aan te nemen
- maar ook met de voorstelling van deze wet voor zover zij die als hoogste bepaling grond van de wil hanteren,
- 175 Het aannemen van het bestaan van zo’n intelligentie is daarom met het bewustzijn van onze plicht verbonden, hoewel die aanname zelf tot de theoretische reden hoort. Alleen ten aanzien van die theoretische reden kan ze, als verklaring grond beschouwt, hypothese worden genoemd. Maar het gaat om het begrijpelijk maken van een ons door de morele wet opgegeven object (het hoogste goed), dus van een behoefte in praktisch opzicht, kan ze geloof worden genoemd, en wel zuiver redegeloof, Omdat alleen zuivere rede (zowel in haar theoretische als haar praktische gebruik) de bron is waaruit dat geloof voortkomt
- 175 Deze deductie(het algemene naar het bijzondere) maakt ook begrijpelijk waarom de Griekse scholen er nooit in konden slagen om hun probleem van de praktische mogelijkheid van het hoogste goed op te lossen;
- ze maakten van de regel voor het gebruik dat de menselijke wil van zijn vrijheid maakt immers steevast de enige en op zichzelf toereikende grond van die mogelijkheid,
- zonder dat ze daar, naar het hun voorkwam, het bestaan van god voor nodig hadden
- 176 Nu hadden de epicuristen weliswaar een volstrekt verkeerd zedelijk principe als hoogste aangenomen, namelijk dat van het geluk, en de maxime dat iedereen willekeurig, naar eigen neiging, kan kiezen als wet Laten gelden; maar ze waren wel weer zo consequent dat ze hun hoogste goed net zozeer devalueerden, namelijk evenredig met de nederigheid van hun grondbeginsel, en geen groter geluk verwachten dan wat door menselijke prudentie (waartoe ook soberheid en matiging der neigingen behoort) kon worden verworven — een geluk dat, zoals men weet, povertjes en naar omstandigheden heel verschillend moet uitvallen, waarbij we het dan nog niet eens hebben over de uitzonderingen op hun maximes die ze voortdurend moesten toestaan, zoals die als wetten ondeugdelijk werden
- 176 De stoïcijnen daarentegen hadden hun hoogste praktische principe (de deugd) als voorwaarde voor het hoogste goed volkomen juist gekozen. maar doordat ze stelden dat de graad van deugt die een zuivere wet in dit leven vereist volledig bereikbaar was, forceer de ze niet Alleen het morele vermogen van de mens, onder de benaming wijze, hoog boven alle grenzen van zijn natuur uit en namen ze niet Alleen iets aan dat met alle mensenkennis in tegenspraak is, maar weigeren dus bovenal ook ten ene male om het tweede bestandsdeel dat tot dat grootste goed hoort, namelijk het geluk, als specifiek object van het menselijk vermogen tot begeren te Laten gelden.
- Ze maakten hun wijze, als was hij een godheid, in het bewustzijn van de voortreffelijkheid van zijn persoon geheel onafhankelijk van de natuur (wat zijn tevredenheid aangaat), doordat ze hem weliswaar aan het kwalijke van het leven blootstelden, maar hem er niet aan onder wierpen […]
- En zo lieten ze werkelijk het tweede element weg van het hoogste goed, het eigen geluk, doordat ze dat louter in het handelen en de tevredenheid met zijn persoonlijke waarden situeerden en dat dus In het bewustzijn van zijn zedelijke denkwijze opnamen, iets wat de stem van hun eigen natuur afdoende had kunnen weerleggen
- 176 Alleen de leer van het christendom bevat, ook als we die niet als religieuze leer beschouwing, op dit punt een begrip van het hoogste goed (dat van het rijk gods) dat aan de strengste eis van de praktische reden voldoet
- NOOT : Men denkt doorgaans dat het christelijke zedelijke voorschrift qua zuiverheid niets voorheeft op het morele begrip van de stoïcijnen, Maar het verschil tussen beide is toch heel duidelijk te zien.
- Het stoïsche systeem maakte het bewustzijn van de zielskracht tot het scharnierpunt waarom elke zedelijke gezindheid moet draaien, en hoewel de aanhangers ervan over plichten spraken en die plichten ook heel goed bepaalden, plaatsten ze hun denkwijze toch op een hoger plan door de drijfveren en de eigenlijke bepalingsgrond van de wil te situeren boven de lagere drijfveren van de zintuigen, die enkel door ziels zwakte macht uitoefenen.
- Deugd was dus bij hen een zekere heldhaftigheid van de wijze, die zich verheft boven de dierlijke natuur van de mens […]
- NOOT : Men denkt doorgaans dat het christelijke zedelijke voorschrift qua zuiverheid niets voorheeft op het morele begrip van de stoïcijnen, Maar het verschil tussen beide is toch heel duidelijk te zien.
- 178 Heiligheid van zeden wordt hun in dit leven reeds als richtsnoer opgedragen,
-
- maar het daarmee evenredige welbevinden, de zaligheid,
- alleen als in een eeuwigheid bereikbaar voorgesteld;
- want heiligheid moet altijd, in elke situatie, het archetype zijn van hun gedrag, en de voortgang daarna is al in dit leven mogelijk en noodzakelijk,
- terwijl zaligheid, onder de benaming geluk,
- in deze wereld helemaal niet bereikt kan worden
- (voor zover het op ons vermogen aankomt)
- en daarom uitsluitend object van hoop is
-
- 178 Zo voert de morele wet door het begrip van het hoogste goed […] na de religie, dat wil zeggen na de kennis van alle plichten als goddelijke geboden, niet als sancties […] maar als wezenlijke wetten voor elke vrije wil op zichzelf, die toch ook als geboden van het hoogste wezen moeten worden beschouwd, omdat we alleen door een moreel volmaakten (heiligenen goedgunstige) en tegelijk ook almachtige wil […] het hoogste goed kunnen hopen te bereiken dat we tot object van ons streven moeten maken doordat de morele wet ons daartoe verplicht
- 179 Ook hier blijft dus alles om zelfzuchtig en uitsluitend op de plicht gebaseerd, Zonder dat vrees of hoop daaraan als verdrijf efferen ten grondslag hoeven te worden gelegd,die de hele morele waarde van handelingen vernietigen als ze principes worden
20-11-2022 De morele wet IN mij
- 179 /// JST De ethiek leert ons dan ook in wezen niet hoe we onszelf gelukkig moeten maken, maar hoe we het geluk waardig moeten worden.
- Alleen wanneer er religie bij komt, ontstaat ook de hoop dat we het geluk eens deelachtig zullen worden in de mate waarin we ervoor gezorgd hebben het niet onwaardig te zijn
- 179 Iemand is het bezit van een ding, of een toestand, waardig wanneer het met het hoogste goed overeenstemt dat hij In het bezit ervan is, of in die toestand verkeerd.
- Nu begrijpen we meteen dat alle waardigheid afhangt van het zedelijk gedrag, Omdat dat in het begrip van het hoogste goed de voorwaarden vormt van het overige, […] namelijk In het aandeel In het geluk
- Daaruit volg dan dat we de ethiek op zich nooit als geluksleer mogen behandelen,
- dat wil zeggen als handleiding om het geluk deelachtig te worden,
- want ze heeft alleen betrekking op de In de rede gelegen [noodzakelijke] voorwaarde voor dat geluk,
- niet op een middel om het te verwerven
- 180 Ook kunnen we hieruit opmaken dat, wanneer we naar het laatste doel gods bij het scheppen van de wereld vragen, we niet het geluk van de redelijke wezens in die wereld mogen noemen, maar het hoogste goed, dat aan de winst van die wezens nog een voorwaardelijke toevoegt, namelijk dat ze dat geluk waardig zijn, dat wil zeggen de zedelijkheid van precies dezelfde redelijke wezens, die de enige maatstaf vormt voor hun hoop om het eerste deelachtig te worden, door de hand van een wijze schepper
- 180 Aangezien wijsheid, theoretisch beschouwd,
- kennis van het hoogste goed aanduidt,
- en praktisch de overeenstemming van de wil met het hoogste goed,
- kunnen we een hoogste zelfstandige wijsheid geen doel toeschrijven dat louter op goedgunstigheid
- Want wat die goedgunstigheid voortbrengt […] kan alleen als beantwoordend aan het hoogste oorspronkelijke goed worden gedacht onder de beperkende voorwaarden van de overeenstemming met de heiligheid van gods wil
- 181 Hieruit volgt nu vanzelf dat de mens (en met hem ieder redelijk wezen)
- in de orde der doelen doel op zichzelf is,
- dat wil zeggen nooit alleen als middel door iemand (zelfs niet door god) kan worden gebruikt zonder daarbij tegelijk zelf doel te zijn,
- en dat dus de menselijkheid in onze persoon voor onszelf heilig moet zijn;
- dat wil zeggen nooit alleen als middel door iemand (zelfs niet door god) kan worden gebruikt zonder daarbij tegelijk zelf doel te zijn,
- want de mens is het subject van de morele wet,
- dus van wat op zichzelf heilig is en omwille waarvan en in overeenstemming waarmee iets überhaupt heilig kan worden genoemd.
- Want deze morele wet is gebaseerd op de autonomie van de wil van de mens als een vrije wil,
- die volgens de algemene wetten ervan noodzakelijk moet kunnen instemmen met datgene waaraan hij zich behoort te onderwerpen
- in de orde der doelen doel op zichzelf is,
.
VI. Over de postulaten van puur praktische rede in het algemeen
- 181 Ze gaan allemaal uit van het grondbeginsel van de moraliteit, dat geen postulaat is, maar een wit waardoor de rede je wilt direct bepaald; en deze wil vereist, juist doordat hij als zuivere wil zo bepaald is, die postulaten als noodzakelijke voorwaarden voor het naleven van wat die wet voorschrijft. Deze postulaten zijn geen theoretische dogma’s, maar veronderstellingen in een noodzakelijk praktisch perspectief; ze breiden de speculatieve kennis dus weliswaar niet uit, maar verlenen […] de ideeën van de speculatieve reden in het algemeen objectieve realiteit en geven haar het recht om begrippen aan te nemen waarvan ze anders niet eens kon pretenderen de mogelijkheid staande te houden
- 181 Deze postulaten (vooronderstelling zonder bewijs) zijn:
- onsterfelijkheid
- 182 Dit vloeit voort uit de praktische noodzaak dergelijke voorwaarde dat de duur (van het bestaan)moet stroken met een volledige vervulling van de normale wet
- vrijheid, positief beschouwd (Dit vloeit voort uit (zie ook Berlin)
- 182 Dit vloeit voort uit de noodzakelijke vooronderstelling van onafhankelijkheid van de zintuiglijke wereld en het vermogen om de eigen wil te bepalen volgens de wet van een intelligible wereld
- bestaan van god
- 182 Dit vloeit voort uit de noodzaak van de voorwaarden voor zo’n intelligible wereld om het hoogste goed te zijn, door de vooronderstelling van het hoogste zelfstandige goed, het bestaan van god
- TO DO bladzijde 82 redenen voor deze postulaten
- 182 Dit vloeit voort uit de noodzaak van de voorwaarden voor zo’n intelligible wereld om het hoogste goed te zijn, door de vooronderstelling van het hoogste zelfstandige goed, het bestaan van god
- onsterfelijkheid
220913-TROUW-Wij kunnen niet zonder Kant
Als moreel handelende wezens hebben we deel aan de wereld van de bovenzintuiglijke dingen, van de dingen op zichzelf. De begrippen ziel, wereld en god worden voor ons praktisch handelen werkelijk als de zogenaamde postulaten van de vrijheid, de onsterfelijkheid en god.
Als moreel handelende wezens moeten we, zo zegt Kant, ervan uitgaan dat we vrij zijn, dat we onsterfelijk zijn en dat er een god bestaat die ons moreel handelen met onsterfelijkheid beloont. Zo wordt in de ’Kritiek van de praktische rede’ de hunkering naar het transcendente, naar het bovenzintuiglijke, uit de eerste ’Kritiek’ bevredigd.
- 183 Wordt onze kennis nu door zuivere praktische reden werkelijk uitgebreid, en is hetgeen voor de speculatieve reden transcendent was, In de praktische rede inmmanent?
- 183 Hoe die vrijheid zelfs maar mogelijk is, en hoe we ons dit TYPE causaliteit theoretisch en positief moeten voorstellen, zien we daardoor niet in, maar Alleen dat er door zo’n morele wet ten behoeve van die wet gepostuleerd de vrijheid is.
- Zo ligt het ook met de overige ideeën; geen menselijk verstand kan ooit doorgronden hoe ze mogelijk zijn, maar ook kan zelfs de gewoonste mens door geen enkele sofisterij ooit van de overtuiging worden afgebracht dat het waar begrippen zijn
.
VII. Hoe is een uitbreiding … van de rede … denkbaar …
Hoe is een uitbreiding van de zuivere rede in praktisch opzicht denkbaar zonder dat tegelijk haar speculatieve kennis wordt uitgebreid?
Hoe is het mogelijk om een uitbreiding van de zuivere rede, vanuit praktisch oogpunt, die niet gepaard gaat met een uitbreiding van kennis, als speculatieve reden te beschouwen?
- 183 Om zuivere (niet “bevuild” met ervaring) kennis praktisch (als moreel handelende wezens) uit te breiden uit te breiden, moet er a priori een oogmerk gegeven zijn, dat wil zeggen een doel dat als object (van de wil), onafhankelijk van alle theoretische grondbeginselen, door een (categorisch) imperatief die de wil direct bepaalt, als praktisch- noodzakelijk wordt voorgesteld, en dat is hier het hoogste goed
- 184 De 3 ideeën (onsterfelijkheid, vrijheid en het bestaan van god) van de speculatieve (theoretische) rede vormen op zichzelf nog geen kennis; toch zijn het (transcendente) gedachten die niets onmogelijks bevatten
- 185 Wanneer de rede echter eenmaal over deze uitbreiding beschikt, dan zal ze als speculatieve rede […] negatief, dat wil zeggen niet uitbreidend, maar louterend met die ideeën te werk gaan, om enerzijds het antropomorfisme tegen te gaan, als bron van bijgeloof, of de schijnbare uitbreiding van die begrippen door vermeende ervaring, en anderzijds het fanatisme, dat die uitbreiding door boven zintuiglijke aanschouwing of soortgelijke gevoelens belooft
- 185 Voor elk gebruik van de rede ten aanzien van een object zijn zuivere verstands begrippen (categorieën) vereist, Zonder welke geen object gedacht kan worden
- 185 Die kunnen ten behoeve van het theoretische gebruik van de rede, dat wil zeggen van kennis die daarop berust, Alleen worden toegepast voor zover er tegelijk aanschouwing (die altijd zintuiglijk is) en ten grondslag wordt gelegd, en dus louter als middel om een object van mogelijke ervaring voor te stellen.
- Nu zijn hier ideeën van de rede, die in geen enkele ervaring gegeven kunnen zijn,datgene wat ik door categorieën zou moeten denken om het te kennen
- 185 Hier gaat het echter niet om de theoretische kennis van de objecten van deze ideeën, hier gaat het erAlleen Omdat ze überhaupt objecten zijn
- 186 […] waarbij de theoretische rede […] niets anders hoeft te doen dan die objecten alleen door middel van categorieën te denken
22-11-2022 Dus ook een eenhoorn is een object dat via een begrip tot mij komt
***
- 186 […] dat het verstand van de mens discursief (redenerend) is […]
- 188 Na deze opmerkingen vinden ##
- 188 Wanneer men bij het verklaren van de
- zijn toevlucht neemt tot “god”
- ##
- zijn toevlucht neemt tot “god”
- 188 Het is echter onmogelijk ##
- NOOT 62 Kant verwijst hier naar Leibniz, die meende ###
- 188 Maar het is absoluut onmogelijk ####
- 188 Na deze opmerkingen vinden we nu makkelijk het antwoord op de belangrijke vraag of
- het begrip god een begrip is dat tot de fysica behoort
- (en daarmee ook tot de metafysica, die uitsluitend de zuivere a priori principes van de fysica in algemene zin bevat)
- of een begrip dat behoort tot de ethiek
- 188 Wanneer men bij het verklaren van de in de richtingen der natuur, of van hun veranderingen,
- zijn toevlucht neemt tot “god”, als schepper van alle dingen, is dat op zijn minst geen fysische verklaring, en een volmondige erkenning dat het met de filosofie afgelopen is;
- men ziet zich immers genoodzaakt om iets aan te nemen waarvan men verder op zichzelf geen begrip heeft, om zich van de mogelijkheid van wat men voor eigen ogen ziet een begrip te kunnen vormen
- 188 Het is echter onmogelijk om door metafysica, door middel van zekere gevolgtrekkingen, vanuit de kennis van deze wereld tot het begrip van god en het bewijs van zijn bestaan te komen, omdat we deze wereld dan Als het volmaakte geheel van alle mogelijke is zou moeten kennen (om die met de eerste je kunnen vergelijken), en omdat we dus alwetend zouden moeten zijn om te zeggen dat ze Alleen dankzij een god (zoals we dat begrip moeten denken)mogelijk iets
-
- NOOT 62 Kant verwijst hier naar Leibniz, die meende dat wel degelijk bewezen kon worden dat onze wereld de beste van alle mogelijke werelden is. volgens leibniz volgt dat uit gods wezen. als onze wereld niet de beste was, dan was er een betere mogelijk.
- Maar het zou strijdig zijn
- met god’s alwetendheid dat hij zo’n wereld niet gekend zou hebben;
- met zijn almacht dat hij zo’n wereld niet zou kunnen scheppen;
- en met zijn goedheid dat hij zo’n wereld niet zou willen scheppen
- Maar het zou strijdig zijn
- NOOT 62 Kant verwijst hier naar Leibniz, die meende dat wel degelijk bewezen kon worden dat onze wereld de beste van alle mogelijke werelden is. volgens leibniz volgt dat uit gods wezen. als onze wereld niet de beste was, dan was er een betere mogelijk.
-
- 188 Maar het is absoluut onmogelijk om een bestaan van dit wezen op grond van loutere begrippen volledig te kennen, omdat elke existentiële uitspraak, dat wil zeggen elke uitspraak, die van een wezen waarvan ik een begrip vorm zegt dat het bestaat, een synthetische uitspraak is, dat wil zeggen een uitspraak waardoor ik boven dat begrip uitstijgten meer van zich dan In het begrip gedacht wordt: namelijk dat er bij dit begrip in het verstand nog een object hoort dat er buiten het verstand mee correspondeert, en Het is duidelijk dat dat onmogelijk uit welke gevolgtrekking dan ook kan resulteren
- 189 Alleen de zuivere rede(niet bevuild met ervaring) […] is in staat om haar object te bepalen
- 189 Als ik dit begrip met het object van de praktische rede probeer te verbinden, ontdek ik dat het morele grondbeginsel de mogelijkheden van Alleen toelaat onder de vooronderstelling van een wereldschepper met de hoogste volmaaktheid. Hij moet alwetend zijn, om mijn gedrag tot In het diepst van mijn gezindheid in alle mogelijke gevallen en In de hele toekomst te kennen; almachtig, om dat gedrag de evenredige gevolgen toe te wijzen; en zo ook alom-tegenwoordig, eeuwig,enzovoort
- 190 Het begrip “god” is dus een begrip dat oorspronkelijk niet tot de fysica behoort,
- dat wil zeggen tot het terrein van de speculatieve rede,
- maar tot de ethiek,
- en hetzelfde kan gezegd worden van de overige rede begrippen die we hierboven hebben besproken als postulaten van de rede in haar praktische gebruik
- 190 Noot 63 : De filosoof Anaxagoras was de eerste Griekse wijsgeer die een abstract godsbegrip invoerde; de nous, een denkende, redelijke, maar onpersoonlijke geest. hij zag die geest al zijn uiterst fijne substantie, die de wereld ordenen uit de oer chaos. Anaxagoras werd veroordeeld en uit Athene verbannen wegens godslastering Omdat hij de zon niet langer zag als een god, maar omschreef als “een gloeiende steenklomp”
- Met nous wordt de hoogste vorm van denken, een bijna goddelijk denken bedoeld
- 190 Noot 63 : De filosoof Anaxagoras was de eerste Griekse wijsgeer die een abstract godsbegrip invoerde; de nous, een denkende, redelijke, maar onpersoonlijke geest. hij zag die geest al zijn uiterst fijne substantie, die de wereld ordenen uit de oer chaos. Anaxagoras werd veroordeeld en uit Athene verbannen wegens godslastering Omdat hij de zon niet langer zag als een god, maar omschreef als “een gloeiende steenklomp”
***
- 191 Deze opmerkingen zullen de lezer van de kritiek van de zuivere rede er volkomen van overtuigen hoe hoogst noodzakelijk, hoe heilzaam voor theologie en ethiek die lastige deductie van de categorieën was.
- Want als we de categorieën in het zuivere verstand situeren,
- kan alleen die deductie voorkomen dat we ze , met Plato, als aangeboren beschouwen,
- er met theorieën van het bovenzintuiglijke boven wereldse pretenties op basis ten waar ook een einde aan komt,
- en de theologie daarmee tot een toverlantaarn van hersenspinsels maken.
- kan alleen die deductie voorkomen dat we ze , met Plato, als aangeboren beschouwen,
- Als we ze echter als verworven beschouwen, kan die deductie voorkomen dat we, met Epicurus, ieder gebruik ervan, zelfs dat in praktisch opzicht, beperken tot louter zintuiglijke objecten en bepalingsgronden.
- Nadat de kritiek met deze deductie ten eerste bewezen had dat de categorieën geen empirische oorsprong hebben, maar a priori in het zuivere verstand zetelen en ontspringen, bewees ze ten tweede tevens dat ze weliswaar alleen theoretische kennis tot stand kunnen brengen als ze op empirische objecten worden toegepast, omdat ze op objecten in het algemeen worden betrokken, onafhankelijk van hun aanschouwing, maar dat ze toch ook, als we ze op een door de zuivere praktische rede gegeven object toepassen, dienen om het bovenzintuiglijke bepaald te denken, zij het alleen voor zover dat louter bepaald wordt door predikaten die noodzakelijk behoren tot een zuiver, a priori gegeven praktisch oogmerk en de mogelijkheid daarvan.
- Speculatieve beperking en praktische uitbreiding van de zuivere rede brengen haar pas in die verhouding van evenwicht waarin de rede überhaupt doelmatig kan worden gebruikt, en dit voorbeeld bewijst beter dan elk ander dat de weg naar wijsheid, om betrouwbaar en niet onbegaanbaar of bedrieglijk toe worden, bij ons mensen onvermijdelijk door de wetenschap heen moet gaan; en alleen na de voltooiing van die wetenschap kunnen we ervan overtuigd zijn dat ze naar dat doel leidt
- Want als we de categorieën in het zuivere verstand situeren,
.
VIII. Het als-waar-beschouwen dat voortkomt uit een behoefte aan zuivere rede
- 192 Een behoefte van de zuivere rede in haar speculatieve gebruik leidt slechts tot hypothesen,
- maar een behoefte van de zuivere praktische rede tot postulaten;
- want in het eerste geval stijg ik van het afgeleide zo hoog als ik wil op in de reeks van gronden,
- en heb ik geen behoefte aan een oergrond om dat afgeleide
- (bijvoorbeeld de causale verbinding van de dingen en verandering in de wereld)
- objectieve realiteit te geven,
- maar alleen om mijn onderzoekende rede ten aanzien van dat afgeleide volkomen te bevredigen
- maar een behoefte van de zuivere praktische rede tot postulaten;
- Hypothese : veronderstelling die nog niet bewezen is
- Postulaat : theoretisch onbewijsbare stelling, maar als grondslag aanvaarde bewering
-
- 192 NOOT Kant :
- Maar zelfs hier zouden we geen behoefte van de rede kunnen voorwenden als ze geen problematisch, maar toch onvermijdelijk begrip van de rede aan ons opdrong, namelijk dat van een absoluut noodzakelijk wezen.
- Dit begrip wil nu bepaald worden, en als zich daar de aandrift tot uitbreiding (van het gebruik van de speculatieve rede) bijvoegt, is dat de objectieve grond van een behoefte van de speculatieve reden — de behoefte namelijk om het begrip nader te bepalen van een noodzakelijk wezen dat andere wezens tot oergrond moet dienen, en dat wezen daardoor dus kenbaar te maken.
- Als er niet zulke noodzakelijke problemen voorafgaan, zijn er geen behoeftes, althans niet van de zuivere rede; de overige zijn behoeftes van de neiging
- 192 NOOT Kant :
- 193 […] het geheime doel van de wereldorde of een heerser die die orde regeert […]
- 194 Maar een geloof dat geboden wordt is een onding
- 195 Eerder zei ik dat het precies met de zedelijke waardigheid overeenstemmende geluk louter volgens de loop van de natuur in de wereld niet te verwachten valt en als onmogelijk moet worden beschouwd,
- en dat dus de mogelijkheid van het hoogste goed aan deze kant alleen onder de vooronderstelling van een morele schepper van de wereld kon worden aangenomen.
- Ik wachtte opzettelijk met het beperken van dit oordeel tot de subjectieve voorwaarden van onze rede, om er pas gebruik van te maken als de wijze van haar als-waar-beschouwennader bepaald was
- 195 De genoemde onmogelijkheid is in feite louter subjectief,
- dat wil zeggen het is voor onze rede onmogelijk om een zo precies afgestemde en volstrekt doelmatige samenhang tussen twee (reeksen) gebeurtenissen in de wereld die zich volgens zo verschillende wetten voltrekken,
- alleen vanuit de loop der natuur begrijpelijk te maken;
- hoewel ze de onmogelijkheid ervan,
- zoals bij alles wat in de natuur verder doelmatig is,
- volgens algemene natuurwetten toch ook niet kan bewijzen,
- dat wil zeggen op je objectieve gronden afdoende kan aantonen
- 195 Hier treedt een subjectieve voorwaarde van de rede aan de dag:
- 196 als voorwaarde voor de mogelijkheid van het hoogste goed, en tegelijk de enige wijze waarop wordt bijgedragen aan de moraliteit (die onderworpen is aan een objectieve wet van de rede)
- 196 […] is het principe dat ons oordeel in dit geval bepaalt weliswaar als behoefte subjectief, maar als middel ter bevordering van wat objectief (praktisch) noodzakelijk is, tegelijk de grond voor een maxime van het in moreel opzicht als waar beschouwen, dat wil zeggen een zuiver praktische redegeloof.
- Dit geloof wordt dus niet geboden, maar komt zelf uit de morele gezindheid voort,
- als een bepaling van ons oordeel om de existentie van een wijze werelds schepper aan te nemen en voortaan ten grondslag te leggen aan het gebruik van de rede;
- een vrijwillige bepaling die het morele (geboden) doel bijdraagt en bovendien nog strookt met de theoretische behoefte van de rede;
- dat geloof kan dus zelfs bij mensen van goede wil soms wankelen, maar nooit in ongeloof verkeren
- een vrijwillige bepaling die het morele (geboden) doel bijdraagt en bovendien nog strookt met de theoretische behoefte van de rede;
- als een bepaling van ons oordeel om de existentie van een wijze werelds schepper aan te nemen en voortaan ten grondslag te leggen aan het gebruik van de rede;
- Dit geloof wordt dus niet geboden, maar komt zelf uit de morele gezindheid voort,
.
IX. De wijze aanpassing van het kenvermogen van de mens tot zijn praktische bestemming
- 196 Als de menselijke natuur bestemd is om naar het hoogste goed te streven,
- moet ook worden aangenomen dat de maat van alle kenvermogens,
- en dan vooral hun onderlinge verhouding,
- zich voor dit doel leent
- 196 Nu bewijst echter de kritiek van de zuivere speculatieve reden de volstrekte ontoereikendheid van die rede om de belangrijkste problemen die haar worden voorgelegd in overeenstemming met dit doel op te lossen,
- ook al heeft ze oog voor de natuurlijke en niet te genereren wenken van diezelfde rede, en voor de grote stappen die ze kan zetten om dit grote doel dat haar gesteld is te benaderen; maar zelfs met steun van de grootste natuurkennis bereikt ze dat nooit
- 196 De natuur lijkt ons hier dus maar stiefmoederlijk bedeeld te hebben met het voor ons doel benodigde vermogen
- 197 Stel nu dat we het vermogen (verbeelden) zouden bezitten: wat zou daar het gevolg van zijn?
- 197 Voor zover niet tegelijk ook onze hele natuur zou zijn getransformeerd,
- zouden de neigingen,
- die immers steeds het eerste woord hebben,
- eerst bevrediging verlangen,
- en wel,
- met redelijke overweging verbonden,
- een zo groot mogelijke en duurzame bevrediging,
- onder de benaming geluk
- een zo groot mogelijke en duurzame bevrediging,
- met redelijke overweging verbonden,
- en wel,
- eerst bevrediging verlangen,
- die immers steeds het eerste woord hebben,
- zouden de neigingen,
- 198 Wat de studie van de natuur en van de mens ons elders afdoende leert,
- zou dus ook hier wel eens kunnen opgaan:
- dat de ondoorgrondelijke wijsheid waardoor wij bestaan
- niet minder eerbied waardig is in wat ze ons onthoudt
- dan in wat ze ons ten deel laat vallen
- niet minder eerbied waardig is in wat ze ons onthoudt
- dat de ondoorgrondelijke wijsheid waardoor wij bestaan
- zou dus ook hier wel eens kunnen opgaan: