Fundering – Derde hoofdstuk
bladzijde 127 tot en met 150
- http://nl.wikisage.org Overgang_van_de_metafysica_van_de_zeden_naar_de_kritiek_van_de_zuivere_praktische_rede
Overgang v d metafysica v d zeden naar de kritiek v d zuivere praktische rede
Het begrip van de vrijheid is de sleutel om de autonomie van de wil te verklaren
- 127 De wil is een soort causaliteit van levende wezens, voor zover zij redelijk zijn
- zie pagina 85:
- Rationele wezens zijn de enige die het vermogen hebben te handelen volgens principes oftewel volgens de wil.
- Kant hanteert hier dus 2 verschillende definities:
- […] een soort causaliteit […]
- […] het vermogen […]
- zie pagina 85:
- 127 En vrijheid zou die eigenschap van deze causaliteit zijn, waarbij zij werkzaam ###
- 127 Die definitie is negatief en kan daarom niet als definitie dienen voor de essentie ervan.
- 127 Maar er is wel een positief aspect uit af te leiden.
- 127 Als het begrip van causaliteit wetten inhoudt, dan kan hieruit geconcludeerd worden dat vrijheid van de wil autonomie is.
- Als men verder redeneert kan men zien dat de formulering van de categorische imperatief (maxime dat leidt tot een universele wet) die de wil is, onderhevig is aan de morele wetten en de vrije wil hetzelfde zijn.
- 128 Dit zijn synthetische proposities die alleen verbonden kunnen worden door een derde element. Dit derde element is a priori en kon nog niet bewezen worden
Vrijheid moet als eigenschap van de wil van alle redelijke wezens worden verondersteld
- 129 Er moet voor elke rationeel wezen voor vrijheid gepleit worden, het is niet genoeg om alleen voor de wil vrijheid te preken.
- 129 Vrijheid is een eigenschap van alle rationele wezens en die moet als morele wet worden uitgevoerd.
- NOOT *
- Met betrekking tot de vrijheid ###
- NOOT *
- 129 De wil van een rationeel wezen kan alleen onder het idee van vrijheid een eigen wil zijn en bijgevolg alleen dat een moreel mens zijn.
29-08-2022 Kant koppelt hier de categorische imperatief (maxime dat leidt tot een universele wet) die de wil is, aan een derde element: de positieve uitwerking van het begrip vrijheid
- De (theoretische) rede moet zichzelf ##
Over het belang dat aan de ideeën van de zedelijkheid gekoppeld is
- 130 Kant heeft dan het bepaalde begrip van de zedelijkheid kunnen terugvoeren tot het idee van de vrijheid.
- We hebben weliswaar nog niet bewezen dat het een eigenschap is van elke rationeel wezen maar wel veronderstelt.
- 131 Kant moest wel de eigenschap van vrijheid veronderstellen aan elk rationeel wezen om een wezen dat rationeel en bewust is van zijn causaliteit in overeenkomst met zijn acties te kunnen verklaren.
- 132 Nu vormt er zich een cirkel, wij beschouwen ons als vrij in het opstellen van morele wetten maar we zijn wel onderworpen aan deze wetten door de vrijheid van onze wil.
- Vrijheid en eigen wetgeving zijn wederzijdse begrippen met als gevolg
- dat de ene niet de verklaring en de grond aan het andere begrip kan aangeven.
- Vrijheid en eigen wetgeving zijn wederzijdse begrippen met als gevolg
- 133 De verklaring is dat er een onderscheid moet worden gemaakt
- uit verschijningen uit de empirische (zintuigelijke) wereld
- en die vanuit de verstandelijke wereld, namelijk oorzaken die a priori zijn.
- […] toch slechts tot kennis van de verschijningen en nooit tot die van de dingen op zichzelf kunnen komen […]
- ding an sich
- NOOT 23
- Dit is de EERSTE KEER dat Kant op de Kritiek v d Zuivere Rede teruggrijpt:
- phaenomena: fenomeen: een observeerbare gebeurtenis. “iets wat gezien kan worden”
- noumena: “wat wordt gedacht “
- 134 NOOT 23
- Deze gedachte van 2 werelden (de zintuigelijke en de intellectuele wereld) brengt evenwel de idee van een andere orde en wetgeving met zich mee en maakt het begrip noodzakelijk van een ##
- 134 Hieruit kan men afleiden dat er een zintuiglijke wereld is en een intellectuele wereld waarin hetgeen niet door prikkeling in de zintuigen toch tot het bewustzijn komt maar niet kent.
Men moet dus achter de verschijningen gaan zoeken, deze is bij iedereen hetzelfde in tegenstelling tot de empirische wereld die voor elke individu verschillend kan zijn.
- 135 Door de hier gevolgde redenering vindt de mens een vermogen om zich van alle andere dingen te onderscheiden, ook van zichzelf voor zover hij wordt geprikkeld door voorwerpen, dit onderscheid is de rede.
- 135 Hoewel ook het verstand ###
- 135 Zonder dit gebruik ##
Hieruit heeft hij standpunten van waaruit hij zichzelf kan bezien:
-
- hij ziet zichzelf behorend tot de zintuiglijke wereld en is onderhevig aan de natuurwetten, wat wijst op heteronomie.
- hij behoort tot de intelligibele wereld, onder de wetten onafhankelijk van ervaring en gebaseerd op de rede alleen.
Dus als de mens in staat is om tot de intelligibele wereld te behoren is het bijgevolg zo dat de causaliteit van de vrije wil onlosmakelijk is van het idee van de vrijheid. Onafhankelijkheid van de zintuiglijke wereld is namelijk vrijheid. Dus de vrijheid is nu verbonden met de autonomie en dus ook met het algemeen principe van de zedelijkheid.
- 136 Daarom moet ###
- NOOT 28
- Het begrip “intelligentie” : het gaat niet om een zaak, maar om een wezen ###
- NOOT 28
- 136 Als een redelijk, dus tot ###
- 137 Daarmee is de cirkel redenering (zie bladzijde 132) opgelost
Hoe is een categorisch imperatief mogelijk?
- 137 Als een intelligentie rekent ieder redelijk wezen zich tot de verstandelijke wereld, en is hij ook bewust van zichzelf als deel van de zintuiglijke wereld waarin hij handelt.
- 138 Doordat de mens zichzelf tot deze twee werelden rekent kan men hieruit concluderen dat de categorische imperatieven mogelijk zijn door het idee van de vrijheid dat de mens lid maakt van de verstandelijke wereld en dus de wil autonoom kan zijn.
- 138 Maar tegelijkertijd is de mens ook lid van de zintuiglijke wereld en behoort daar dus ook mee in overeenstemming te zijn.
- 138 Dit behoren is categorisch en vormt een synthetische uitspraak a priori omdat er boven de empirische zintuiglijke begeerte nog een hoger idee bestaat van eenzelfde wil, maar dan behorend tot de intelligibele wereld.
- NOOT 34
- In de categorische imperatief ##
- NOOT 34
- 138 Op deze manier is een synthetische a priori uitspraak mogelijk. De twee werelden spreken elkaar niet tegen.
- 139 De praktische rede bevestigt Kants deductie.
- 139 Zelfs de grootste schurk zou niet wensen om het in zich te hebben om Kant zijn maximes (principes), van sympathie en algemene welwillendheid, standvastig op te volgen. Zijn neigingen en driften houden hem tegen om zich conform de maximes te kunnen gedragen terwijl hij zich tegelijkertijd van deze neigingen zou willen ontdoen. Wat hij moreel ‘behoort te doen’ wordt dus een noodzakelijk ‘wat zou hij willen’ om als lid tot de intelligibele wereld te kunnen behoren.
Over de uiterste grens van alle praktische filosofie
- 140 Iedereen stelt zich de wil voor als vrij.
- 140 ####Hieruit kan geconcludeerd worden dat alle oordelen van handelingen die hadden behoren te gebeuren, of handelingen die niet gebeurd zijn.
- 140 Vrijheid is zoals eerder aangetoond geen begrip gebaseerd op ervaring en dat is ook onmogelijk omdat vrijheid altijd van kracht is ook al toont de zintuiglijke wereld het tegendeel aan.
- 140 De natuurnoodzakelijkheid anderzijds is ook gebaseerd op de a priori bewijzen maar deze kan bevestigd worden door ervaring.
- 140 Ervaringen kunnen leiden tot algemene natuurwetten.
- 140 Hieruit ontspringt de dialectiek van de rede, namelijk tussen de natuurnoodzakelijkheid en de vrijheid. Het is namelijk zo dat de natuurnoodzakelijkheid veel bruikbaarder lijkt dan de vrijheid van de wil omdat deze laatste speculatief lijkt.
- 142 Door zich ###
- 144 Waar evenwel ###
- @@
- Toch is de vrijheid van de wil volgens Kant de enige manier om van onze rede gebruik te kunnen maken.
- Het is wel zo dat de natuurnoodzakelijkheid en de vrijheid van de wil elkaar niet mogen tegenspreken over precies dezelfde menselijke handelingen.
De schijnbare contradictie moet worden opgegeven ook al gaan we het concept van vrijheid waarschijnlijk nooit kennen.
- 144 Maar vrijheid is een idee, dat niet door de natuurwetten kan verklaard worden.
- 144 Waar evenwel bepaling ###
Het is dus onmogelijk om het idee van de vrijheid in de intelligibele wereld te verklaren, er kan geen analogie zijn met het idee van vrijheid.
- 147 De vraag is dan: hoe is een categorische imperatief mogelijk?
- 147 De vraag kan tot op een bepaalde hoogte worden beantwoord.
- 148 /// JST De categorische imperatief is alleen mogelijk op de hypothese van het idee van de vrijheid
Dan kan men zich afvragen hoe deze hypothese zelf mogelijk is, dit kan volgens Kant niet worden opgelost door de menselijke rede
- 148 / 150 Hier zijn we nu op de extreme grens van al het ethisch onderzoek beland en tevens op het einde van het boek.