laatste wijziging: 31-08-2022

Fundering – Derde hoofdstuk

bladzijde 127 tot en met 150


Overgang v d metafysica v d zeden naar de kritiek v d  zuivere praktische rede


Het begrip van de vrijheid is de sleutel om de autonomie van de wil te verklaren


Vrijheid moet als eigenschap van de wil van alle redelijke wezens worden verondersteld

29-08-2022 Kant koppelt hier de categorische imperatief (maxime dat leidt tot een universele wet) die de wil is, aan een derde element: de positieve uitwerking van het begrip vrijheid

Over het belang dat aan de ideeën van de zedelijkheid gekoppeld is


Men moet dus achter de verschijningen gaan zoeken, deze is bij iedereen hetzelfde in tegenstelling tot de empirische wereld die voor elke individu verschillend kan zijn.


Hieruit heeft hij standpunten van waaruit hij zichzelf kan bezien:

    1. hij ziet zichzelf behorend tot de zintuiglijke wereld en is onderhevig aan de natuurwetten, wat wijst op heteronomie.
    2. hij behoort tot de intelligibele wereld, onder de wetten onafhankelijk van ervaring en gebaseerd op de rede alleen.

Dus als de mens in staat is om tot de intelligibele wereld te behoren is het bijgevolg zo dat de causaliteit van de vrije wil onlosmakelijk is van het idee van de vrijheid. Onafhankelijkheid van de zintuiglijke wereld is namelijk vrijheid. Dus de vrijheid is nu verbonden met de autonomie en dus ook met het algemeen principe van de zedelijkheid.


 

Hoe is een categorisch imperatief mogelijk?

Over de uiterste grens van alle praktische filosofie

De schijnbare contradictie moet worden opgegeven ook al gaan we het concept van vrijheid waarschijnlijk nooit kennen.

Het is dus onmogelijk om het idee van de vrijheid in de intelligibele wereld te verklaren, er kan geen analogie zijn met het idee van vrijheid.

Dan kan men zich afvragen hoe deze hypothese zelf mogelijk is, dit kan volgens Kant niet worden opgelost door de menselijke rede