Crito
.
Uitleg
"Het is helemaal niet zo belangrijk wat de mensen zeggen. Voor ons telt alleen de mening van die ene die werkelijk weet wat recht en onrecht is. Door hem alleen en door de waarheid zelf moeten we ons laten leiden."
Dit is het thema van het gesprek tussen Socrates en Crito in de gevangenis, waar Socrates na zijn veroordeling wacht op zijn terechtstelling. Crito, die Socrates een warm hart toedraagt, tracht hem ertoe te bewegen te vluchten en biedt hem zijn gehele bezit aan om dit mogelijk te maken. De mensen verwachten, volgens Crito, dat Socrates’ rijke vrienden hem in staat zullen stellen te vluchten. En als Socrates toch sterft, zullen de mensen Crito en de anderen verachten, omdat ze blijkbaar hun bezit boven hun vriendschap hebben gesteld. “Crito, mijn vriend, als uw toewijding gericht is op wat juist is, dan is zij waardevol, maar is zij dat niet, dan wordt zij hinderlijker naarmate zij verder groeit. Laten we daarom nagaan of uw voorstel moet worden gevolgd.”
Socrates heeft zich zijn hele leven een voorvechter getoond van deugd en rechtvaardigheid. De vraag is nu of hij hier niet van afwijkt, als hij ondanks zijn veroordeling vlucht. Wat dient hij daarmee, zijn eigen belang of dat van de staat? Zijn wetten er om overtreden te worden? Nee, in geen geval. Iedere burger staat het vrij de wetten van zijn land te kritiseren, ter discussie te stellen of te verbeteren. De wetgevers zullen hem aanhoren en van repliek dienen. Indien hij hen kan overtuigen, zal de wet worden bijgesteld en als hij dat niet kan, heeft hij zich daarbij neer te leggen. Het heeft geen zin te beweren dat deze of die wet niet bevalt en daarom overtreden mag worden. Een gemeenschap bestaat bij de gratie van haar wetten. Burgers kunnen in vrede opgroeien en leven dank zij de wetten van hun land, die hen beschermen. Leven onder de wet betekent aanvaarding van en respect voor de wet. Overtreden van de wet verstoort de vrede in de gemeenschap en brengt ongeluk aan de overtreder. Het is duidelijk dat een gemeenschap die in stand gehouden wordt doordat men haar wetten en regels naleeft, in haar bestaan wordt bedreigd wanneer deze wetten worden genegeerd. Uit Socrates’ woorden spreekt de rotsvaste overtuiging, of liever de wetenschap, dat hij door de wetten van zijn land te volgen het enig juiste doet en daarmee het geluk nastreeft, voor de gemeenschap waarin hij leeft en voor zichzelf.
Gesprekspartners: Socrates, Crito.
.
Inleiding
- –43A– Socrates: Waarom ben je op dit uur gekomen, Crito? Het is toch nog vroeg zeker?
- Crito: Ja, heel vroeg.
- Socrates: Hoe laat ongeveer?
- Crito: De dag breekt net aan.
- Socrates: Het verbaast me dat de gevangenbewaarder je wilde binnenlaten.
- Crito: Hij kent me zo langzamerhand wel, Socrates. Ik kom hier immers vaak. Bovendien heb ik hem een dienst bewezen.
- Socrates: Ben je nu net binnengekomen of al een tijdje geleden? –43B–
- Crito: Ik ben hier al enige tijd.
- Socrates: Waarom zat je hier dan maar en hebt je mij niet meteen wakker gemaakt?
- Crito: Bij Zeus, Socrates, ik zit hier al enige tijd met verbazing te kijken hoe onbekommerd je kunt slapen. Ik zou willen dat ik zelf zo rustig en onbezorgd sliep. Ik maakte u met opzet niet wakker, opdat je de tijd zo aangenaam mogelijk zoudt doorkomen. Tot nu toe heb ik u al vaker als een gelukkig man beschouwd, maar onder de huidige omstandigheden treft het me eens te meer hoe gemakkelijk en kalm je alles opneemt.
- –43C–
- Socrates: Maar het zou op mijn leeftijd toch verkeerd zijn van mijn stuk te raken, omdat ik moet sterven.
- Crito: Anderen die even oud zijn als jij en in dezelfde omstandigheden verkeren, hebben zichzelf, ondanks hun leeftijd, in het geheel niet in de hand, Socrates.
- Socrates: Dat is zo. Maar wat brengt u hier zo vroeg?
- Crito: Ik kom met slecht nieuws, Socrates, al zal het u wel niet deren. Maar voor mij en voor al uw vrienden is het een trieste en rampzalige tijding en voor mij lijkt het nog het ergst.
- –43D–
- Socrates: Wat is er dan? Is het schip uit Delos er soms; de aankomst daarvan betekent immers mijn dood?
- *** Elk jaar ging er een schip met priesters uit Athene naar het Apollo-festival op het eiland Delos. In die periode, totdat het schip was teruggekeerd, mochten er in Athene geen terechtstellingen plaatsvinden.
- Crito: Nee, het is er nog niet, maar uit de berichten van reizigers uit Sounion die het schip daar hebben verlaten, maak ik op dat het vandaag aankomt. Hun berichten daarover zijn heel duidelijk; morgen zal er een einde komen aan uw leven, Socrates.
- Socrates: Maar dat is goed nieuws, Crito. Als dat de wens is van de goden, het zij zo. Toch denk ik dat het schip vandaag niet aankomt.
- –44A–
- Crito: Waarom denkt je dat?
- Socrates: Dat zal ik je vertellen. Een dag nadat het schip is aangekomen, moet ik sterven, nietwaar?
- Crito: Ja, zo is het volgens hen die het in dezen voor het zeggen hebben.
- Socrates: Nu, volgens mij komt het schip niet vandaag aan, maar morgen. Dat heb ik gezien in een droom die ik iets eerder deze nacht had. Misschien was het dus wel goed dat je me niet hebt gewekt.
- Crito: Wat hebt je dan gedroomd?
- –44B–
- Socrates: Een mooie vrouw met een prachtig wit kleed aan kwam naar mij toe en sprak mij aan met de woorden:
- “Socrates, op de derde dag zult je naar het vruchtbare Phythia komen”
- Crito: Wat een vreemde droom, Socrates.
- Socrates: Ja, Crito, maar wel duidelijk.
- Crito: Zeer duidelijk. Maar, beste Socrates, luister nu eens naar me en red jezelf. Als je sterft, is dat een dubbel ongeluk voor mij. Want niet alleen zal ik worden beroofd van een vriend, zoals ik er nooit meer een zal vinden, maar ook zullen vele mensen die jouw en mij –44C– niet goed kennen, denken dat ik je had kunnen redden, als ik er maar geld voor over had gehad, en dat ik dat heb nagelaten. Welke reputatie is schandelijker dan dat je je bezit stelt boven je vrienden. De meeste mensen zullen immers niet geloven dat wij u graag wilden helpen, maar dat je zelf niet weg wilde.
.
Socrates en de massa
- Socrates: Mijn beste Crito, waarom zouden wij ons bekommeren om wat de mensen denken? We kunnen onze aandacht toch veel beter richten op verstandige mensen en die zullen toch begrijpen dat het gebeurd is, zoals het moet gebeuren.
- –44D–
- Crito: Maar, Socrates, zie dan toch in dat wij wel degelijk rekening moeten houden met wat de mensen denken. Deze benarde situatie maakt toch duidelijk dat de mensen niet maar een beetje kwaad doen, maar tot vrijwel het ergst denkbare kwaad in staat zijn wanneer iemand in hun ogen verdacht is.
- Socrates: Ach, Crito, waren de mensen in staat tot het grootste kwaad, dan brachten zij ook het grootste goed tot stand. Wat zou dat mooi zijn. Maar zij kunnen geen van beide. Zij zijn net zo min tot wijsheid als tot dwaasheid in staat; zij doen gewoon maar wat.
- –44E–
- Crito: Het zij zo. Maar zeg mij eens, Socrates, je bent toch niet bang dat de vrienden die je helpen ontsnappen, daar eventueel hun hele vermogen of veel geld aan zullen verliezen, –45A– of aangeklaagd worden of zelfs gestraft? Laat die zorg maar varen. Want het is niet meer dan rechtvaardig dat zij dit gevaar lopen om u te redden en als het nodig was, zouden zij nog veel grotere risico’s willen nemen. Dus luister naar mij en doe wat ik zeg.
- Socrates: Ik ben daar inderdaad bezorgd over, Crito, en over nog veel meer.
.
Crito’s argumenten
- Crito: Dat hoeft werkelijk niet. Het zal immers helemaal niet veel geld kosten om mensen bereid te vinden u hieruit te halen en ver weg te brengen. Je weet toch hoe –45B– omkoopbaar die aanklagers hier zijn. Dus daar zal ook niet veel geld voor nodig zijn. Al mijn geld staat tot uw beschikking en dat moet volgens mij genoeg zijn. En als je uit bezorgdheid mijn geld niet wilt, dan zijn er vele anderen van elders die hierheen kwamen en er maar al te graag hun geld voor over hebben. Een van hen, Simmias uit Thebe, heeft heel veel bij zich, maar ook Kebes en zoveel anderen staan voor u klaar. Laat zorg u daarom niet van redding weerhouden. En al heb je voor de rechtbank beweerd dat je niet –45C– zou weten wat te beginnen als je hier weg moest, trek u daar dan niets van aan. Want waar je ook komt, bent je welkom. In Thessalië heb ik vrienden, dus als je daar naar toe wilt, kunnen zij u opvangen, zodat geen Thessaliër u kwaad doet. Eigenlijk is het niet eerlijk wat je doet, Socrates, want je geeft uzelf gewonnen waar je uzelf kunt redden; je doet uzelf aan wat uw vijanden en wie op uw ondergang azen, je –45D– willen aandoen. Bovendien vind ik dat je uw zonen te kort doet. In plaats van hen op te voeden, laat je hen aan hun lot over. Hun is het lot van weeskinderen beschoren. Een van tweeën: of men spant zich in voor de opvoeding van zijn kinderen, of men zet helemaal geen kinderen op de wereld. Je kiest werkelijk de weg van de minste weerstand. Kies wat een goed en moedig man zou doen, want heb je niet uw leven lang beweerd hoezeer –45E– deugd je ter harte gaat? Daarom schaam ik mij mede uit naam van uw vrienden voor u. Natuurlijk zal men denken dat wij in deze hele kwestie maar een stelletje lafaards zijn geweest: eerst lieten wij het tot een proces komen, dat niet nodig was.
- –46A–
- Over de manier waarop het proces is gevoerd, praten we maar niet eens! Maar het toppunt is wel dat wij uit louter nalatigheid de kans missen je te redden of dat je jezelf redt. En die kans is er, als je ons maar laat begaan. Pas op, Socrates, dat wij ons bij die ellende niet ook nog hoeven te schamen. Denk hierover na, of liever, denk niet na maar neem een besluit. Vannacht moet het gebeuren, dat is de enige mogelijkheid. Langer uitstellen kan niet.
- –46B–
- Crito: Luister toch naar mij, Socrates, doe wat ik u vraag en weiger niet.
.
Socrates’ antwoord
- Socrates: Crito, mijn vriend, als uw toewijding gericht is op wat juist is, dan is zij waardevol, maar is zij dat niet, dan wordt zij hinderlijker naarmate zij verder groeit. Laten we daarom nagaan of uw voorstel moet worden gevolgd. Zoals je weet, heb ik me altijd bediend van het principe te volgen wat redelijk lijkt. Wat ik altijd heb gevolgd, kan ik, nu –46C– mij dit overkomt, niet zomaar aan de kant zetten. Integendeel, ik denk er nog net zo over en geloof er nog steeds in. Indien deze situatie geen beter inzicht biedt, weet dan dat ik niet zal wijken, zelfs niet wanneer men ons als kinderen zou willen bang maken en bedreigen met nog ernstiger zaken dan gevangenschap, dood en verbeurdverklaring van goederen. Hoe kunnen we weten wat in deze zaak het zwaarste weegt?
- Laten we nog eens teruggaan –46D– naar wat je hebt gezegd over wat de mensen denken. Was het juist, toen we zeiden dat met sommige meningen terdege rekening dient te worden gehouden en met andere niet? Of gold dat alleen voordat ik ter dood werd veroordeeld, en wordt het ons nu duidelijk dat het ons louter om de mooie woorden te doen was, een spelletje, een praatje voor de vaak? Ik wil graag samen met u, Crito, bekijken of de dingen nu anders zijn of hetzelfde zijn gebleven. Verder wil ik nagaan of we onze opvattingen moeten loslaten of juist
- –46E– We vonden toch altijd al dat sommige opvattingen gevolgd moesten worden –47A– en andere niet. Is dat niet zo, Crito? Voor zover ons bekend, hoeft jij morgen niet te sterven, dus is er geen reden verontrust te zijn. Is het niet zo, dat wij sommige opvattingen wel moeten vasthouden en andere niet?
- Crito: Het lijkt me wel.
- Socrates: Zullen we ons dan bepalen tot opvattingen waaraan we iets hebben?
- Crito:
- Socrates: Komen bruikbare opvattingen niet altijd van praktische en verstandige mensen, en onbruikbare van onverstandigen?
- Crito: Dat spreekt vanzelf.
- –47B–
- Socrates: Hoe noemden we dat vroeger ook weer? Zal een beroepsatleet zich iets aantrekken van de lof of blaam van Jan en alleman of telt er voor hem slechts een mening, namelijk die van zijn dokter of trainer?
- Crito: Voor hem telt er slechts één.
- Socrates: Heeft hij dan niet alleen van die ene man blaam te vrezen of lof te verwachten?
- Crito:
- Socrates: Dus bij alles wat hij moet doen, zijn oefeningen, eten en drinken, dient hij zich te richten op die ene deskundige, liever dan af te gaan op ideeën van anderen.
- –47C–
- Crito: Zo is het.
- Socrates: Welnu, het zal hem dus slecht gaan, wanneer hij niet meer luistert naar die ene deskundige, maar in plaats daarvan naar het commentaar van anderen die er niets van begrijpen.
- Crito:
- Socrates: In welk opzicht zal het hem dan slecht gaan?
- Crito: In lichamelijk opzicht, natuurlijk, want zijn lichaam gaat te gronde.
- Socrates: En ligt het dan ook niet zo op andere gebieden – ik zal ze nu niet allemaal opnoemen -, dus ook op het gebied waar we het nu over hebben: recht en onrecht, en verder bij voorbeeld lelijk en schoon, goed en slecht. Moeten wij daarin de mening van
- –47D–
- Jan en alleman volgen en vrezen? Of de mening van die ene die het werkelijk weet en aan wie dus het grootste gezag toekomt? En als er zo iemand is, moeten wij hem gehoorzamen, anders doen wij afbreuk aan wat baat heeft bij rechtvaardigheid en lijdt onder onrechtvaardigheid. Of niet?
- Crito: Zeker, Socrates.
- Socrates: Stel dat wij niet luisteren naar mensen die er verstand van hebben, en daardoor vernietigen wat leeft bij de gratie van gezonde invloeden en in verval raakt door
- –47E–
- ongezonde invloeden. Is er nog leven mogelijk, als het zo vernield is? En dan spreken we alleen nog maar over het lichaam, nietwaar?
- Crito:
- Socrates: Hebben we nog iets aan het leven, als het lichaam uitgeteerd en zwak is?
- Crito:
- Socrates: En wat is het leven ons nog waard, als datgene in ons vernietigd is wat lijdt –48A– onder onrecht en weer opleeft onder rechtvaardigheid? Of vinden we dat deel in ons – hoe het ook heet – dat afhankelijk is van recht en onrecht, minder belangrijk dan het lichaam?
- Crito: Beslist niet.
- Socrates: Is het dan belangrijker?
- Crito: Ja, veel belangrijker.
- Socrates: Dan is het dus helemaal niet zo interessant wat ‘de mensen’ zeggen. Voor ons telt alleen de mening van die ene die werkelijk weet wat recht en onrecht is. Door hem alleen en door de waarheid laten wij ons leiden. Gij hebt het dus eigenlijk mis, als je zegt dat wij ons iets moeten aantrekken van wat de mensen juist vinden of niet, eervol of niet –48B– en moedig of niet. We kunnen alleen wel zeggen dat de mensen in staat zijn ons te doden.
- Crito: Dat is duidelijk, Socrates, dat kunnen we zeker zeggen.
- Socrates: Maar, vriend, is dit niet ongeveer hetzelfde als waar wij het vroeger al eens over hadden? En is het niet nog steeds zo dat het ons minder gaat om leven dan om goed leven?
- Crito: Ja, zeker.
- Socrates: Goed leven is hetzelfde als rechtvaardig leven, is het niet?
- Crito: Ja
- –48C–
- Socrates: Dan moeten wij dus op grond van die conclusie nagaan of het rechtvaardig is als ik, zonder toestemming van de Atheners, probeer weg te komen van hier. Blijkt het rechtvaardig, laten we het dan proberen, maar zo niet, dan laten we het liever na. Uw uitspraken en ideeën, beste Crito, over het verliezen van bezit en aanzien en over het opvoeden van kinderen berusten niet op waarheid. Ze zijn het product van een oppervlakkige en onwetende manier van denken waarvan mensen zich bedienen die hun medeschepselen met even groot gemak doden als ze hen bij gelegenheid weer tot leven zouden willen wekken; ik bedoel de grote massa. Voor ons geldt echter een vraag: betalen –48D– en bedanken we onze ontvoerders terecht of is het onjuist wat ontvoerders en ontvoerden doen? Overwegen we dit, dan blijft buiten beschouwing of we, door hier te blijven, zullen sterven of ander leed zullen ondergaan. We moeten alleen overwegen wat juist en rechtvaardig is.
- Crito: Wat je zegt, klinkt heel mooi, Socrates, maar wat moeten we nu doen?
- Socrates: Laten we de zaak samen bekijken, beste vriend, en als je er iets tegen in kunt –48E– brengen, laat dat dan niet na; ik zal naar je luisteren. Valt je echter niets in, kom dan niet weer met dat voorstel dat ik weg moet gaan tegen de wil van de Atheners. Ik doe graag wat je wilt. Kijk daarom of je tevreden kunt zijn met de manier van het onderzoek en –49A– probeer mijn vragen naar beste weten te beantwoorden.
- Crito: Ik zal het proberen.
- Socrates: Iets verkeerds moet je nooit met opzet doen, zo is het toch? Of kan het soms wel en soms niet, of kan het eigenlijk nooit? Dat vonden wij immers vroeger? Of is het nu zo dat alles wat we vroeger vonden, nu ineens niet meer geldt en hebben wij al die tijd dat –49B– wij daar als volwassen mannen ernstig over spraken, niet gezien dat wij eigenlijk heel naïef waren? Of blijft alles wat wij er ooit over gezegd hebben, toch waar, wat de mensen er ook van denken? Is in dat geval onjuist handelen niet altijd slecht en schandelijk, of we ons er nu ellende mee op de hals halen of niet? Zijn we het daarover eens?
- Crito:
- Socrates: Dus we moeten nooit onjuist handelen?
- Crito: Nee, zeker niet.
- –49C
- Socrates: En evenmin mogen we onrecht vergelden met onrecht, zoals men wel denkt, maar we moeten helemaal geen onrecht doen.
- Crito: Dat lijkt me niet.
- Socrates: Hoezo, beste Crito, mogen we nu wel of geen kwaad doen?
- Crito: Dat mogen we zeker niet, Socrates.
- Socrates: Welnu, moeten we dan kwaad met kwaad vergelden, zoals de mensen doen, of niet?
- Crito: Nooit ofte nimmer.
- Socrates: Want mensen kwaad doen is niets anders dan hen onjuist bejegenen.
- Crito: Wat je zegt, is waar.
- Socrates: Dus we moeten geen kwaad met kwaad vergelden, noch ooit iemand kwaad doen, ongeacht wat ons wordt aangedaan. Maar, beste Crito, kijk maar uit dat je, door –49D– het hiermee eens te zijn, niet instemt met iets dat eigenlijk tegen uw ideeën indruist. Want ik weet maar al te goed dat slechts weinigen het hiermee eens zijn of ooit zullen worden. Zij die het er wel en die het er niet mee eens zijn, praten in feite langs elkaar heen, zodat ze elkaar wel in de haren moeten vliegen. Onderzoek daarom terdege of je ermee instemt en laten we dan als uitgangspunt voor ons gesprek vaststellen dat het nooit juist is om kwaad te doen of kwaad met kwaad te vergelden of, wanneer we kwaad ondervinden, ons te verdedigen door zelf kwaad te doen. Of zijt je het hier niet mee eens? Ik heb hier lang –49E– in geloofd en geloof er nu nog in, maar als je daar nu anders over denkt, zeg het me dan en leg het me uit. Blijft je echter bij wat wij vroeger zeiden, luister dan naar wat ik verder nog wil zeggen.
- Crito: Ik blijf bij wat we gezegd hebben. Het lijkt mij een goed standpunt, dus laten we maar verder gaan.
- Socrates: Wat ik nu ga zeggen, of beter nog, ga vragen, is dit: als iemand met een ander is overeengekomen wat juist is, moet hij zich er dan aan houden of mag hij ervan afwijken?
- Crito: Hij moet zich eraan houden.
- Socrates: Welnu dan, wanneer we hier weggaan zonder instemming van de staat, –50A– gedragen we ons dan niet onbetamelijk ten opzichte van hen die de staat vertegenwoordigen en die een dergelijke behandeling het minst verdienen? Houden we ons dan aan ons woord of niet?
- Crito: Ik zou geen antwoord weten, Socrates, want ik begrijp het niet meer.
.
De prosopopee van de wetten
Bij een prosopopee legt de auteur zijn woorden, in directe rede, in de mond van een derde persoon.
- Socrates: Zie het dan zo. Wij staan op het punt er vandoor te gaan, of hoe dat ook heet, en –50B– op dat moment komen wet en staatsbestel in actie met de vraag: ‘Socrates, wat ben je van plan? Je bent er toch niet op uit om, voor zover dat in je macht ligt, de wetten en het staatsbestel aan te tasten? Denk je dat een gemeenschap kan blijven bestaan en niet op haar kop wordt gezet, als het recht niet meer kan gelden en zomaar door de eerste de beste wordt ontkracht en opzij gezet?’ Wat moeten wij dan antwoorden, Crito? Want iedere redenaar kan grote verhalen afsteken over de wetsverkrachting die optreedt, wanneer een –50C– geveld vonnis niet meer bindend zou zijn. Moeten wij dan soms antwoorden dat de staat ons benadeeld heeft en een onjuist vonnis velde? Antwoorden we dat of nog iets anders?
- Crito: Bij Zeus, dat zal ons antwoord zijn, Socrates.
- Socrates: Maar als de wet dan zegt: ‘Was dat de afspraak die we ooit maakten, Socrates? Of hebt je beloofd dat je je zou houden aan de gerechtelijke uitspraken van de staat?’ En als we ons daarover zouden verwonderen, zei de wet waarschijnlijk: ‘Verwonder je niet, –50D– Socrates, maar geef antwoord. Je bedient je immers altijd van vraag en antwoord. Vooruit, wat hebt je tegen ons en tegen de gemeenschap, waarom tracht je de gemeenschap te ondermijnen? Zijt je er niet uit voortgekomen, en was het niet voor de wet dat uw vader uw moeder trouwde en u verwekte? Zeg ons, hebt je u te beklagen over de huwelijkswetten, zijn ze niet in orde?’ ‘Ik heb niets te klagen’, zou ik zeggen. ‘Heb je –50E– dan aanmerkingen op je lichamelijke en geestelijke opvoeding? Was dat alles door de wet niet goed geregeld? Was onderwijs in muziek en gymnastiek je vader niet bij de wet voorgeschreven?’ ‘Ook daarop heb ik geen aanmerkingen’, zou ik zeggen. ‘Welnu, onder deze wetgeving ben je dus geboren en getogen, en wil je nu beweren dat je er ineens geen afstammeling en dienaar van bent; jezelf, noch je voorouders? Maar als dat wel zo is, meen je dan dat je dezelfde rechten hebt als wij en dat je ons met gelijke munt kunt terugbetalen? Als je een vader hebt gehad of een leermeester, bestond er tussen jouw en hen –51A– nooit gelijkheid van rechten; je mocht niet terugdoen wat zij jouw aandeden. Bij een berisping mocht je geen weerwoord hebben, bij een stokslag mocht je niet terugslaan en dergelijke dingen meer. Zou zo’n houding tegenover je vaderland en de wet dan wel op haar plaats zijn? Als de wet je ter dood wil brengen, omdat zij dat rechtvaardig acht, ben je dan niet op jouw beurt uit op de ondergang van de wet en wilt je het vaderland en het wetstelsel te gronde richten? En jij wilt beweren dat je juist doet door zo te handelen, terwijl juist jij je opwerpt voor waarheid en deugd! Of reikt je wijsheid niet verder, en –51B– ontgaat het je dat het vaderland meer respect afdwingt dan je vader, je moeder en al je verdere voorouders? Het is belangrijker en heiliger en staat in hoger aanzien bij de goden en de mensen. Weet je dan niet dat je het boze vaderland meer moet eerbiedigen en gehoorzamen dan je boze vader? Je moet je je land van je gelijk overtuigen of het bevel opvolgen. Als je bevolen wordt te lijden, dan moet je dat lijden zonder tegenwerpingen aanvaarden, ook als je geslagen moet worden en gewond of gedood kunt worden, dan moet je toch dat bevel opvolgen, dat is juist handelen: je mag het niet ontwijken, noch je terugtrekken of je post verlaten, maar of je nu op het slagveld of in de –51C– rechtszaal staat, altijd en overal moet je doen wat de gemeenschap waaruit je voortkomt je beveelt. En anders moet je met argumenten kunnen aantonen wat werkelijk juist is. Geweld gebruiken is niet geoorloofd tegen je vader en moeder, maar nog veel minder tegen het vaderland.’ Wat zullen we daarop zeggen, Crito? Spreekt de wet de waarheid of niet?
- Crito: Ik denk van wel.
- Socrates: De wet zou kunnen zeggen: ‘Socrates, als ik de waarheid spreek, dan is uw plan –51D– niet juist. Ik bracht u voort, zorgde voor uw opvoeding en liet u delen in al het goede dat ik u en al uw medeburgers kan bieden. Ik schiep deze mogelijkheden, opdat iedere Athener er gebruik van zal maken; ieder die niet tevreden is met de gemeenschap en de wet, kan gaan waarheen hij maar wil, met medeneming van al zijn bezittingen. Als hij ontevreden is over de gemeenschap of over de wet, belet ik hem niet te gaan. Hij zal vrij –51E– zijn om te gaan waarheen hij wil, of het een Atheense kolonie is of het buitenland. Maar van iedereen die blijft en die ziet hoe ik de rechtspraak en andere staatszaken regel, verwacht ik dat hij door te blijven belooft te doen wat ik hem opdraag. Wie mij niet gehoorzaamt, maakt in mijn ogen een driedubbele fout. Ten eerste gehoorzaamt hij niet, hoewel ik hem hier voortbracht. Ten tweede luistert hij niet, hoewel ik hem opvoedde, en ten derde houdt hij zich niet aan het woord dat hij gaf. Maar evenmin is zijn kritiek op de wet overtuigend, zelfs als hij de gelegenheid krijgt die te spuien. De wet draagt immers –52A– niemand op om zonder meer te doen wat de wet voorschrijft. De wet laat de keus: gehoorzamen of aantonen dat iets niet klopt, maar hij doet geen van beide. Ook gij, Socrates, stelt u bloot aan deze beschuldigingen, wanneer je doet wat je in gedachten hebt. En wanneer je dat doet, maakt gij u er in sterkere mate aan schuldig dan andere Atheners!’ Wanneer ik dan zou vragen: ‘Waarom zegt je dat?’, dan zou de wet terecht antwoorden, dat ik die belofte nadrukkelijker deed dan de meeste andere Atheners. De wet zou betogen: ‘Het lijkt er meer op, Socrates, dat dit wetstelsel en deze gemeenschap je juist –52B– heel goed bevielen. Meer dan welke Athener ook brengt gij uw tijd door in de stad, ze moet u wel meer dan wie ook bevallen. Nooit hebt je de stad verlaten om een festival of iets anders te bezoeken, en behalve als soldaat ben je – in tegenstelling tot de anderen nooit op reis geweest. Ook hebt je nooit andere gemeenschappen en wetsystemen willen — 52C– leren kennen. Deze gemeenschap en dit systeem waren u genoeg. Je had een uitgesproken voorkeur, en zo graag hebt je hier als burger in gehoorzaamheid aan de wet willen leven, dat je een gezin stichtte waaruit uw liefde voor de stad blijkt. Bij je veroordeling had je trouwens ballingschap opgelegd kunnen krijgen, zo je dat wenste. Toen had je dus, zonder ongehoorzaamheid, kunnen uitvoeren wat je nu van plan bent. Maar toen hield je je groot en je deed alsof het u niet uitmaakte dat je zou moeten sterven. Je verkoos naar eigen zeggen de dood boven ballingschap. Vandaag echter voelt je geen enkel ontzag meer voor die woorden en je bekommert u niet meer om de wet; zelfs zijt je van plan die te verkrachten. Je handelt als de aller slechtste slaaf; in strijd met elke afspraak over je –52D– plichten als burger wilt je weglopen. Zeg nu zelf, is het juist of niet om te beweren dat je weliswaar niet met zoveel woorden, maar des te meer met daden hebt beloofd als burger te leven volgens de wet?’ Wat moeten we antwoorden, Crito? Wat kunnen we anders doen dan ermee instemmen?
- Crito: Niets, Socrates.
- –52E–
- Socrates: De wet kan zeggen: ‘Dan houdt je je niet aan onze afspraken. Toch hebt je die niet gemaakt onder dwang, noch door middel van bedrog, noch werd je gedwongen op korte termijn een beslissing te nemen, maar zeventig jaar lang had je de tijd om weg te gaan, als de wet u niet beviel en de afspraken u niet juist leken. Maar je verkoos geen Sparta, geen Kreta, terwijl je toch zo dikwijls gezegd hebt dat deze steden goed bestuurd worden. –53A– Ook andere Griekse of vreemde steden hebt je niet gekozen. Nog minder dacht eraan deze stad te verlaten dan de lamme, de blinde en de andere gebrekkigen. Het is dus duidelijk dat de stad en de wet u nog beter bevielen dan de andere Atheners; want wie wil er een stad zonder wet? En nu wilt je u er niet aan houden? Volg de wet, Socrates, anders maakt je u belachelijk met uw vluchtplannen. Want wat baat het u of uw vrienden de wet –53B– te veronachtzamen door zo’n vergissing te maken. Want natuurlijk lopen ook uw vrienden het risico dat ze moeten vluchten, verbannen worden en hun bezit verliezen. En wilt je zelf naar een plaats hier dichtbij gaan, Thebe of Megara, allebei steden met een goed bestuur, dan zult je door de bestuurders aldaar als een vijand worden bejegend. Iedereen die zijn eigen stad een warm hart toedraagt, zal u erop aankijken dat je een wetschender –53C– zijt en je zult de rechters sterken in hun overtuiging dat hun vonnis juist was. Want wie de wet schendt, zal er zeker van verdacht worden dat hij jonge, onbedorven mensen bederft. Nu kunt je natuurlijk goed bestuurde steden en beschaafde mensen uit de weg gaan, maar zal uw leven daardoor niet waardeloos worden? Maar als je toch naar die goed bestuurde steden gaat en de euvele moed hebt daar uw gesprekken weer op te nemen, waar moeten die dan over gaan, Socrates? Natuurlijk wilt je, net als hier, vertellen dat de grootste –53D– waarde van de mens gelegen is in deugd en de juiste handeling, in wet en wetmatigheid. Zou dan niet vroeg of laat de gedachte opkomen dat het gedrag van Socrates geen houvast biedt? Daar valt toch niet aan te ontkomen! Je kunt deze plaatsen natuurlijk mijden en toch naar Thessalië gaan, waar vrienden van Crito wonen. Maar daar is geen rechtsorde, ze doen er maar wat. Misschien hebt je daar succes met uw bespottelijke ontsnapping uit de gevangenis, en met uw vermomming in een schapenvacht of iets dergelijks waarin voortvluchtigen zich plegen te hullen om –53E– zich onherkenbaar te maken. Zal men dan niet van u zeggen: ach, hij is al oud, zijn dagen zijn waarschijnlijk geteld, maar hij klampt zich zo aan het leven vast dat hij er niet voor terugdeinst, de hoogste wetten te overtreden. Misschien houdt men dit voor zich, zolang gij niemand voor het hoofd stoot. Maar doet je dat wel, dan zult je heel wat moeten horen, Socrates, wat beneden uw waardigheid is. Je zult leven als een mindere en als slaaf van iedereen. En wat is er in Thessalië te doen behalve lekker eten; alsof je daarvoor naar Thessalië kwam? Wat blijft er dan nog over van onze gesprekken over juiste –54A– handeling en deugd?
- Maar misschien wilt je blijven leven omwille van uw kinderen, om zelf voor hun opvoeding en ontwikkeling te kunnen zorgen? Hoe dan? Wilt je hen meenemen naar Thessalië en hen daar opvoeden, als vreemdelingen? En zou dat passend voor hen zijn? En als je dat niet doet en ze groeien hier op, zouden ze dan werkelijk een betere opvoeding krijgen als je ver van hier leeft, dan dat je hier dood bent? Je vrienden zullen toch voor hen zorgen? Of dacht je soms dat zij die zorg wel op zich zullen nemen als je naar –54B– Thessalië reist, en niet als je op reis gaat naar Hades, het dodenrijk? Als zij zich met recht uw vrienden noemen en dus iets voor u over hebben, zullen ze dat toch op zich moeten nemen. Socrates, luister toch naar de wet die u heeft grootgebracht. Laat niets u meer ter harte gaan dan juiste handeling en bekommer u niet om uw kinderen en niet om uw leven, zodat je dit bij de vorsten van Hades tot uw verdediging kunt aanvoeren. Nee, van weglopen wordt gij op geen enkele manier beter en ook uw vrienden winnen er niets bij. Het zal u trouwens ook geen voordeel opleveren, wanneer je toch bij Hades belandt. Zoals het er nu voorstaat, zult je bij uw dood op reis gaan als een slachtoffer van onrecht –54C– dat je is aangedaan door medemensen, niet door de wet. Wanneer je, door te vluchten, onrecht met onrecht en kwaad met kwaad vergeldt en laaghartig de gemaakte afspraken breekt, en diegenen kwaad doet die dit het minst verdienen – jezelf, je vrienden en je vaderland -, dan zal de wet je vijandig gezind zijn, zolang je leeft. Mijn verwanten aan gene zijde, dus de wetten in het rijk van Hades, zullen u ook niet vriendelijk ontvangen.
- –54D–
- Zij zullen weten dat je getracht hebt de wet, voor zover dat in uw macht lag, te vernietigen. Laat je dus niet door Crito overreden om te doen wat hij zegt, maar
- luister liever naar mij.’ Geloof me, beste vriend, dat is wat ik meen te horen, evenals de in trance geraakte dansers van Kybele (noot2) fluiten menen te horen.
- *** Noot b: Dansers van Kybele: de Klein-Aziatische moedergodin Kybele had een priestercollege van eunuchen, die onder begeleiding van fluiten en bekkens in extase plachten te dansen.
- De klank van deze woorden weergalmt van binnenuit en zorgt ervoor dat ik geen andere woorden horen kan. Weet dan dat uw pogingen hier tegenin te gaan vergeefs zullen zijn. Als je denkt toch nog iets te kunnen doen, spreek dan.
- –54E–
- Crito: Nee, Socrates, ik heb hier niets op te zeggen.
- Socrates: Wel, Crito, laat het dan zo zijn en laat ons dit pad bewandelen, want dat is de weg die de god ons wijst.